Op maandag 6 mei 1935 te Zutphen schrijft Virginia Woolf in haar dagboek:
Ideas that struck me.
That the more complex a vision the less it lends itself to satire: the more it understands the less it is able to sum up and make linear. For example: Shakespeare and Dostoievsky, neither of them satirise. The age of understanding: the age of destroying – and so on.
Deze ‘ideeën’ intrigeren bijna negentig jaar later ook de Franse toneelschrijver Pauline Peyrade, die er de titel van haar romandebuut aan ontleent. L’Âge de détruire kwam begin dit jaar uit bij de prestigieuze Parijse uitgeverij Minuit. Het werd meteen een succes in Frankrijk en ging er ook aan de haal met de Prix Goncourt du premier roman.
In de Nederlandse vertaling, uitgegeven bij Vleugels, werd de link met Woolf resoluut behouden: Kiki Coumans vertaalde de Franse titel niet naar het Nederlands, maar greep terug naar het originele Engels: The age of destroying. Want hoe moeten we dit citaat precies begrijpen? De context uit Woolfs dagboek brengt enig soelaas: na het tijdperk van het begrijpen komt het tijdperk van vernietigen. Begrijpen is misschien wel vernietigen. Woolf vertalen is inderdaad geen sinecure. Het onvertaald laten van het Franse én Engelse age heeft bovendien als voordeel dat ook de betekenis van ‘leeftijd’ in de titel bewaard blijft, en wil Peyrades roman nu net opgedeeld zijn in twee helften, waarin we het hoofdpersonage Elsa eerst als kind leren kennen en vervolgens als dertigjarige.
De roman begint in de jaren negentig met de verhuizing van de jonge Elsa en haar moeder naar hun nieuwe appartement. Moeder is ‘zielsblij’ en trots, want ze had nooit gedacht dat ze zelf een woning zou kunnen kopen; dochter daarentegen is behoedzaam en stelt zich terughoudend op tegenover al die verandering. Als lezer heb je al snel door dat er iets niet pluis is, dat er iets wringt in deze exclusieve moeder-dochterrelatie – want over een vader of vaderfiguur wordt met geen woord gerept. Al snel slaat de sfeer helemaal om. Moeder wordt steeds nerveuzer, verhuisdozen worden niet meer uitgepakt en Elsa moet zonder maaltijd en bad naar bed.
Het appartement dat symbool moest staan voor een beter, vrijer leven, voelt nu beklemmend en onwelkom aan. Elsa vindt er overal ‘sporen van mensen die ik niet ken en die hier voor ons hebben gewoond’, het zijn ‘stukjes van mensen, samengeklonterde huidschilfers’. Overdag leven moeder en dochter er naast elkaar, de één geïrriteerd en moe, de ander angstig voor een boze uithaal. ’s Nachts echter, in haar nieuwe kamer, in het bovenste bed van haar nieuwe stapelbed, kan Elsa haar moeder niet meer ontwijken:
Ze tast het dekbed af op zoek naar mij. Ik verschans me in de hoek, haar hand reikt niet tot de andere kant, ze moet op het onderste bed klimmen. […] Als ze me heeft gevonden, sluiten haar vingers zich en proberen ze vast te stellen wat ze voelen. Een bos haren, een bil, een hiel.
Door de ogen van de zevenjarige beleven we de angst voor die nacht en voor wat er zich ’s nachts in haar kamer afspeelt. Dit is een kind van zeven dat in haar bed fantaseert dat de gekke bobbels in het behang vlak boven haar hoofd ‘nestjes van feeën zijn, dat een babydinosaurusje er met de punt van zijn snavel barstjes in maakt’, of erger: ‘ik ben bang dat er allemaal insecten in zitten die over mijn gezicht kunnen gaan kruipen’. Tegelijkertijd, als ze haar moeder hoort binnenkomen in de duistere kamer en ze gedwongen wordt om af te dalen naar het onderste bed waarin haar moeder haar misbruikt, voelt dit kind zich generaties oud. ‘Plotseling ben ik duizend jaar uit en heb ik alle moeders ter wereld gebaard’. ‘s Nachts worden de rollen omgedraaid: het kind wordt de moeder, een soort oer-vrouw. En haar moeder gunt haar, letterlijk, geen rust:
Elsa? Slaap je?
Ja.
Ik ben het, mama.
Dat weet ik.
Zeg eens dat je van me houdt.
De roman is doorspekt met dit soort korte en ongemakkelijke moeder-dochterdialogen, waarvoor er telkens een volledige bladzijde is voorzien. Peyrade verraadt hierbij misschien wel haar achtergrond als dramaturg, voor wie tonen belangrijker is dan beschrijven. Toch is het misbruik nooit expliciet in deze dialogen – en dat geldt trouwens ook voor de hele roman, waarin Elsa het misbruik zelf slechts een enkele keer kort en factueel beschrijft. De korte dialogen tonen eerder de constante dreiging van het misbruik: de witte pagina’s met het korte blokje tekst doorbreken op een haast ritmische manier het relaas, zoals ook de moeder telkens weer Elsa’s slaap en kindse leefwereld verstoort.
Met deze korte intermezzo’s gunt Peyrade de lezer ook visuele rustmomenten in haar roman. We stappen even uit Elsa’s hoofd, de zevenjarige ik-verteller die ons meeneemt in haar leven, observaties en mijmeringen. Wat we zien is opmerkelijk. Elsa’s kinderlijke fantasie en speelsheid worden afgewisseld door haarfijne, vaak metaforische beschrijvingen van haar omgeving: als door haar ogen zien we de bobbels onder het behang, de kauwgom die ze moet ontwijken op de stoep en haar favoriete zeemeerminpop die haar in bad en in bed vergezelt. Net zo beleven we in detail Elsa’s ontluikende gevoelens voor haar nieuwe klasgenootje Issa, die al haar zintuigen op scherp zetten. Wanneer Issa bij Elsa thuis komt logeren, gebeurt het onvermijdelijke. ‘Elsa? Slaap je?’, de onschuldige woorden van haar vriendinnetje klinken in de oren van een geprikkelde Elsa als die bekende uitnodiging van haar moeder. Wanneer Elsa afdaalt naar het onderste stapelbed, is het kind in haar weer ver te zoeken, want de uitvoerig beschreven erotische fantasieën en handelingen, zien we dit keer beslist niet door de ogen van een zevenjarige en dat kan voor de lezer best wel ongemakkelijk zijn.
Zo moeder, zo dochter dus? Zo eenvoudig is het natuurlijk niet; Peyrade toont hier vooral het trauma van familiaal geweld en de directe en indirecte gevolgen ervan. In een interview met de bekende Librairie Mollat in Bordeaux benadrukt de auteur het vrouwelijke aspect van het misbruik in haar roman: ‘Wat er voor mij zo belangrijk is, is dat het gaat om vrouwelijk geweld, geweld dat ondergaan wordt door vrouwen, die zich ertegen wapenen en verdedigen, maar in deze roman gaat het ook echt om geweld dat gepleegd wordt door een vrouw.’ Zo wil Peyrade met haar roman zichtbaarheid geven aan ‘de vormen van geweld die optreden bij hen die sociaal onderdrukt zijn en die zich voordoen op plekken aan de rand van de samenleving die maar al te vaak onzichtbaar blijven’.
Met de aankoop van de flat, dacht de moeder van Elsa te ontsnappen aan het lot van haar eigen moeder, maar de roman toont ons de verpletterende kracht van generaties: van dochters die moeders worden en slachtoffers die daders worden, van lusten en lasten die van moeder op dochter doorgegeven worden, zoals dat ook gaat met de drie met edelstenen bezette ringen die de handen sieren van Elsa’s moeder en later voor Elsa bestemd zijn. In het tweede deel van de roman, dat zich meer dan twintig jaar later afspeelt, is die flat – waarmee alles begon en tegelijkertijd had moeten veranderen – eindelijk volledig afbetaald en wil moeder hem weer verkopen. Elsa is intussen volwassen en woont alleen, maar heeft het verleden nog verre van verteerd. Nog steeds zoekt ze troost bij haar trouwe zeemeerminpop; nog steeds gaat ze gebukt onder de exclusieve relatie met haar moeder. Die komt ze dus ook helpen bij het inpakken in hun oude appartement. Zo bevindt Elsa zich, met duidelijke tegenzin, weer in haar oude ‘blauwe kamer’, omringd door de ongemakken en herinneringen uit haar kindertijd, waarvan ze zich nu letterlijk moet proberen te ontdoen.
Is met deze tweede leeftijd ook het tweede tijdperk aangebroken, het tijdperk om te vernietigen? Elsa is intussen in haar dertiger jaren en zoekt naar een manier om de rekening met haar moeder te vereffenen. Maar hoe moet het daarna verder? Het antwoord van de roman blijft even suggestief – en misschien ook even pessimistisch – als het citaat van Woolf: ‘The age of understanding: the age of destroying – and so on.’ Samen met de volwassen Elsa, ben je je als lezer maar al te goed bewust van het cyclische mechanisme van geweld… ‘van generatie op generatie’, zo besluit de roman.
In haar interview geeft Peyrade grif toe dat Woolfs citaat hoewel ‘magnifique’ ook heel ‘énigmatique’ is. Met haar boek peilt ze naar de precieze betekenis van deze verwevenheid tussen begrijpen en vernietigen in de context van familiaal geweld: ‘de stilte breken over familiaal geweld is eigenlijk tegelijk begrijpen én vernietigen’, oppert ze. Met The age of destroying schetst Peyrade een beklemmend en tegelijk meeslepend portret van een verwrongen vrouwenhuishouden. Het is het vaakst dreigend suggestief, op sommige ongemakkelijk heldere of zelfs misplaatst erotische beschrijvingen na. Maar die vergeef je dan de verteller, van wie je de verwarring des te beter begrijpt. De korte roman zit erg goed ineen en is kunstig opgetrokken uit rake observaties en objecten die als symbolen en metaforen verweven zitten in de twee helften. Die scheppende stijl is ook de sterkte van het boek dat zo op een originele manier de vraag stelt wat het ‘begrijpen’ van misbruik precies inhoudt.
Een recensie over The age of destroying van Pauline Peyrade (vert. Kiki Coumans) door Delphine Calle.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.