Tussen Walhalla en kapitalisme

Rijngoud

Elfriede Jelinek (vert. Inge Arteel)

Wanneer het geld de wereld regeert, kan zelfs een god zwaar in de schulden raken. Het overkomt Wotan, de oppergod uit de Germaanse mythologie. Althans in het eigentijdse portret dat Elfriede Jelinek (1946) van hem schetst in Rijngoud. De titel van het boek verwijst natuurlijk naar Das Rheingold, het eerste deel van Richard Wagners beroemde en beruchte operatetralogie Der Ring des Nibelungen (1853-1874).

‘Oké, ik probeer te preciseren, het is een beetje een delicate zaak, dat valt niet mee. Dus. Papa heeft die burcht laten bouwen en nu kan hij de lening niet terugbetalen. Een situatie zoals in veel gezinnen.’ Zo opent Rijngoud en het zou inderdaad het begin kunnen zijn van een verhaal over wat geld en financiële schulden binnen een familie kunnen aanrichten. Maar de woorden komen uit de mond van Brünnhilde, Walkure en lievelingsdochter van Wotan. Het gesprek tussen Wotan en Brünnhilde in Die Walküre, het derde deel van Wagners Ring, is van een ontroerende muzikale schoonheid. Omdat Brünnhilde haar vader ongehoorzaam is geweest, wordt zij door Wotan gestraft. Hij laat haar inslapen in een cirkel van vuur, wachtend tot een man haar wakker zal maken. Van die ontroerende vader-dochterverhouding blijft bij Jelinek niet veel meer over. De discussie tussen beiden gaat in hoofdzaak over geld. Nu speelt geld (goud) ook in de Ring een cruciale rol. Als beloning voor het bouwen van de burcht Walhalla eisen de reuzen Fafner en Fasolt de godin Freia, die de gouden appels van de jeugd bezit en dus het eeuwige leven van de goden veiligstelt. De reuzen willen haar alleen ruilen voor het goud van de Nibelungen, dat inmiddels door de Nibelung Alberich van de Rijndochters is gestolen. Dat is het vertrekpunt van een fantastisch verhaal over goden, dwergen, reuzen, draken en helden.

Maar achter die onwaarschijnlijke mythologische fabel van de Ring gaat een concrete maatschappelijke analyse schuil. Het is Wagners kritiek op de kapitalistische bourgeois samenleving van het midden van de negentiende eeuw. G.B. Shaw heeft die allegorie in zijn nog steeds zeer leesbare essay The Perfect Wagnerite. A Commentary on the Niblung’s Ring (1898) gedetailleerd beschreven. De jonge Wagner was nauw betrokken bij de revolutionaire bewegingen die in 1848 in zowat heel Europa de oude absolutistische orde omver probeerden te werpen en te vervangen door liberale regimes. In het voorjaar van 1848 verscheen eveneens het Communistisch Manifest van Karl Marx en Friedrich Engels. Er is geen aanwijzing dat Wagner werk van Marx zou hebben gelezen, al is het niet onwaarschijnlijk dat hij wellicht over hem gehoord heeft via de anarchist Michail Bakoenin, die samen met Wagner in 1849 in Dresden betrokken was bij de mei-opstanden tegen Pruisen. Na het mislukken van de opstanden vluchtte Wagner naar Zwitserland. De oude orde in Europa werd hersteld. Later zou Wagner zich steeds verregaander confirmeren aan die restauratie. Dat maakt van de Ring, die over verschillende decennia tot stand kwam, een ideologische hybride van revolutionaire en conservatieve ideeën.

In het Communistisch Manifest staan de volgende beroemd geworden en veelgeciteerde zinnen:

Alle vaste, ingeroeste verhoudingen met hun gevolg van eerwaardige voorstellingen en zienswijzen worden opgelost, alle nieuwgevormde verouderen, voordat ze kunnen verstenen. Al het feodale en al het vaststaande verdampt, al het heilige wordt ontwijd, en de mensen zijn eindelijk gedwongen hun plaats in het leven, hun wederzijdse betrekkingen met nuchtere ogen te aanzien.

Die allesomvattende beweging van het kapitalisme omschrijft Peter Sloterdijk anderhalve eeuw later als volgt:

Van het kapitalisme kunnen we nu pas zeggen dat het altijd al meer betekende dan een simpele productieverhouding; zijn invloed was van meet af aan veel groter dan de denkfiguur “wereldmarkt” kan uitdrukken. Het impliceert het project om alle vormen van arbeid, verlangen en expressie van de mensen die in zijn systeem gevangen zitten, in de immanentie van de koopkracht onder te brengen.

En dit schrijft Jelinek in Rijngoud:

[…] maar het liefst, het snelst, het meest groeit het kapitaal als het juist behandeld wordt, als het verlangen naar een eigen huis aangewakkerd kan worden, als de regels van de crediteuren, die merkwaardige creaturen, reuzen en dwergen, daartussen de normalen die geen normen willen volgen, steeds doorzichtiger, steeds doorlatender, steeds doortrapter worden, als de geldinstituten lokaanbiedingen op de markt brengen voor wie amper of geen kapitaal heeft maar koste wat het kost een huis wil, je moet toch ergens wonen, geen eigen kapitaal, het groeit immers niet aan de bomen zoals de gouden appels, daarom moet het jammer genoeg moeite doen om te groeien, maar uiteindelijk groeit alles altijd, groeit alles uiteindelijk altijd voort zoals de vastgoedprijzen vroeger, nu niet meer, vroeger niet, nu wel, de prijzen die ook altijd blijven groeien, sneller dan de golden delicious-appelboompjes. Dat is zo. Alles stroomt, alles stijgt, en wat stijgt valt ook weer, daalt, maar uiteindelijk blijft het stijgen, het blijft groeien zoals de vastgoedprijzen, die kunnen wel vallen maar ze stijgen ook weer en uiteindelijk blijven ze stijgen, alleen het vastgoed, dat arme ding, dat sterft af omdat er geen geldstroom meer is om het mee te begieten.

Het fragment geeft een goed beeld van de eigenzinnige schriftuur van de tekst, die zich noch als proza, noch als poëzie, noch als drama laat kwalificeren, maar dat alles tegelijkertijd is, alsof de taal nog niet beslist heeft in welke vorm ze gegoten wil worden of die vormen misschien alweer voorbij is. (Dat gemixte genre gebruikte Jelinek overigens ook in Die Kontrakte des Kaufmanns. Eine Wirtschaftskomödie (2009).) De ondertitel van Das Rheingold is jammer genoeg niet in het Nederlands vertaald: Ein Bühnenessay. Dat is opmerkelijk, want dat is wat de tekst eigenlijk is: een theateressay, een tekstuele hybride. Al valt er op de rest van de vertaling door Inge Arteel weinig aan te merken. De vertaalster vat zowel de slagkracht als de speelsheid van Jelineks tekst.

Aan het woord zijn Wotan en Brünnhilde in paginalange replieken. Tijdens de Münchner Opernfestspielen in 2013 werd er van de tekst een scènische lezing gegeven ter gelegenheid van het Wagnerjaar. In 2014 werd de tekst in Berlijn als muziektheaterstuk opgevoerd. Dit wijst er al op dat het om een performatieve tekst gaat, een tekst die erom vraagt gesproken of op muziek gezet te worden. Een verwijzing naar Wagners operapartituur ligt natuurlijk voor de hand. Bovenstaand fragment maakt in elk geval duidelijk hoe belangrijk ritme is.

Een woord als essay wijst dan weer op het belang van de inhoud en de stellingname. Jelinek is al een tijd bezig met het proberen verwoorden van de eigentijdse werkelijkheid. In haar teksten zoekt ze naar een taal om wat er aan de hand is in onze geglobaliseerde wereld ter sprake te brengen. Niet om het thematisch en narratief te vertellen, maar om het te laten doordringen in de taal, in haar syntaxis en structuren. En ‘verwoorden’ mag letterlijk genomen worden: Jelineks teksten zijn woordenstromen die van alles met zich meesleuren: mythes, geschiedenis, actualiteit, politiek, economie, cultuur…Das Rheingold begint niet toevallig met een lang aangehouden bastoon die als het ware het ontstaan van de wereld uit het water verbeeldt, het zogenaamde Rijnmotief (in Es groot). Geleidelijk zwelt de muziek aan en wordt de vloed van de Rijn steeds hoorbaarder.

Rijngoud is een tekst met een grote intertekstuele densiteit. Soms wordt die woordenstroom, overvol door puin en brokstukken, onleesbaar omdat ook de betekenis meegesleurd wordt. De tekst bouwt geen verhaal op en al evenmin een argumentatie. Lezen wordt bij bepaalde passages puin ruimen en uitsorteren, zoeken naar leesbare stukken en die proberen samen te voegen. Wie zich niet ‘vuil’ wil maken, haakt hier af. En dat doet de kritiek wel vaker bij Jelinek. Er bestaat nog steeds een norm van wat een leesbare tekst is. Zoals andere Oostenrijkse schrijvers als Thomas Bernhard en Peter Handke duwt Jelinek op haar manier de taal voorbij die grenzen van het ‘leesbare’ in het teveel, de verbrokkeling, het excessieve… Maar precies door zijn losse, associatieve structuur kan er heel veel en heel veel verscheidens ter sprake komen, vaak in een en dezelfde (weliswaar lange) zin: de financiële crisis, de schuldenberg, rechts-extremisme, mensenhandel, racistisch geweld, corruptie… De mythologische fabel van de Ring wordt vermengd met eigentijdse schandalen, zoals het vastgoedschandaal rond de voormalige Duitse Bondspresident Christian Wulff en de overvallen en moorden door de NSU (de Nationalsozialistischer Untergrund), een rechts-extremistische terroristische organisatie. De (Duitse) heldencultus wordt gemixt met een economisch vertoog.

Wat ontstaat is een soort wagneriaanse schriftuur, waarbij steeds terugkerende motieven (kapitaal, macht, schuld, heldendom, diefstal…) door elkaar gevlochten worden, soms zwaar aangezet, soms in een bijzin of een detail, nu eens aangekondigd dan weer onverwacht, maar steeds opgenomen in die woordenstroom die over de twee personages heen spoelt en een anonimiteit krijgt waarin precies zijn politieke en kritische kracht ligt. Het is niet langer een individu dat spreekt maar een samenleving, haar politiek en economisch onbewuste of half bewuste, haar half gearticuleerde ideologieën en vooroordelen. Jelineks teksten zijn seismografen voor het steeds luider wordende geruis van de globalisering, voor het door elkaar bewegen van verschillende discoursen die in laatste instantie gedragen en gestuwd worden door het economische:

Alles roert zich, alles beweegt. Iedereen doet wat hij niet moet. Maar alleen het geld doet het zonder eigenbelang want iets eigens heeft het niet, voor zijn bezitters die altijd anderen zijn. Het geld is op reis net als jij, vader. Maar zijn twee ogen zijn open. Het houdt zijn twee ogen open hoewel het gevoelloos is, en het zal hem ook een worst wezen waar het terecht komt.

Rijngoud is een tekst vol parodie en ironie, die echter niets meer relativeren en alleen cynisch constateren. Bij Wagner was de ondergang van de Goden, de Götterdämmerung, het begin van de mensengeschiedenis. Bij Jelinek dient er zich geen nieuwe wereld aan. De enige revolutie is die van het steeds weer opnieuw laten circuleren van geld, virtueel of niet.

Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2014
ISBN 9789021455013
237p.

Geplaatst op 15/09/2015

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.