Proza, Recensies

Weggaan om thuis te kunnen komen

Hildeke

Lieve Joris

Het lijkt een patroon bij heel wat auteurs. Om de eigen stem te vinden, moet de geboortegrond verlaten en de familieband gelost worden. Omzwervingen op verschillende continenten maken de auteur tot wie hij of zij is. Maar op een gegeven moment, met het klimmen der jaren, lijken de ontlopen herinneringen en het eigen nest toch weer te roepen. De voorbeelden zijn talrijk, en reisauteur Lieve Joris is er onmiskenbaar één van. In haar lange carrière als reisschrijfster leidde ze de lezer via persoonlijk betrokken verhalen binnen in landen en problematieken ver van ons bed. Afrika, het Midden-Oosten en China wist ze een gezicht te geven door haar tomeloze nieuwsgierigheid en gevoel voor het menselijke verhaal.

 

Zingend hartje

Journalistieke drang naar avontuur dreef haar ver van huis, maar in interviews gaf ze ook altijd aan dat het in zekere zin een vlucht was. Om haar eigen verhaal te kunnen schrijven, moest ze de soms beklemmende drukte van het grote gezin in Neerpelt op haar negentiende achter zich laten. Al valt Neerpelt kennelijk niet geheel uit Joris te halen. In verschillende van haar romans spelen figuren mee als ‘de bomma’ of heeroom missionaris in wiens spoor ze door Congo trekt. Ook haar broer Fonny en zus Hildegarde komen terloops langs. Joris blijft schrijver, maar nu ze als journalist met pensioen is, lijkt een terugkeer naar de roots onafwendbaar. Maar van nostalgie of wentelen in jeugdsentiment is bij haar weinig sprake. Om haar eigen plek in het grote gezin en de dynamieken die er speelden beter te begrijpen, zoomt ze in op twee buitengewone gezinsleden. De broer en zus aan wie ze respectievelijk een boek wijdt, lijken elkaars tegenpool en zijn tegelijk heel bepalend voor de hele familie. In Terug naar Neerpelt (2018) lag de focus op de oudste zoon Fonny, een zoekende ziel die zijn leven lang worstelde met wat nu een persoonlijkheidsstoornis zou heten. Zijn onvoorspelbaarheid en balsturigheid, versterkt door een drugverslaving die uiteindelijk tot zijn vroege dood zouden leiden, zetten zware druk op het gezin Joris.

Waar in Terug naar Neerpelt het relaas over Fonny veel irritatie en boosheid onverbloemd naar boven laat komen, is de toon in Hildeke milder. Liefdevol, met compassie. Dat ligt goeddeels aan het hoofdpersonage. Als antipode van Fonny, aan het ‘andere uiterste van het spectrum van het menselijk tekort’ zoals Joris het treffend vat, bevindt zich Hildegarde. Nummer zeven in de rij van negen kinderen, geboren met ‘een zingend hartje’ en met het syndroom van Down. Hildeke is ‘door de natuur misdeeld’ zoals het in Neerpelt wordt genoemd.

 

Dat ben ik nog

Het boek begint wanneer de auteur na de dood van vader Joris in het weekend met Hildeke intrekt in het ouderlijke huis om voor haar te zorgen en zaken op orde te brengen. Deze eerste helft van het verhaal krijgt de titel ‘De Schepper’, hoewel de vader er niet meteen als een almachtige patriarch uit naar voren komt. Wel integendeel. Om de historiek van Hildeke en het hele gezin goed te begrijpen, keert Joris terug in de familiegeschiedenis aan vaderskant. Kort na de geboorte van de jongen stierf zijn vader aan de gevolgen van een gasaanval in de Eerste Wereldoorlog. Lieves vader groeide op tussen alleen vrouwen en mannen in soutane. De ijverige, wat eenzelvige jongeman wordt klerk bij de belastingen en droomt van een groot gezin. In zijn vorderende staat van dementie waarin Joris hem bijstaat en vaak gaat bezoeken in het verzorgingstehuis, komen anekdotes en herinneringen weer levensecht naar boven. Joris tekent ze op, past puzzelstukken ineen en buigt zich over het familiearchief. Zo komt ook het stervensproces van haar grootmoeder ter sprake. Dat heeft ze gemist, een schuldgevoel daarover blijft hangen. Wanneer ook voor haar moeder het einde nadert, twijfelt ze of ze vanuit Afrika naar huis moet gaan om afscheid te nemen. Ze roept het advies in van Assani, de Congolese strijder die ze opvoert in Het uur van de rebellen. Het toont hoe ze zelf steeds probeert te begrijpen wat in het hoofd omgaat van iemand die niet binnen het geijkte stramien past en hoe ze ook daarvan kan leren.

Het voordeel van een groot gezin is dat de zorg verdeeld kan worden en de broers en zussen een beurtrol opnemen voor wie ‘van weekend’ is om Hildeke op te vangen. Zij verblijft door de week in een woonzorgvoorziening, waarin ze een parallel leven leidt – een leven waar de andere kinderen Joris grotendeels het gissen naar hebben. De ondanks alles warme dynamiek van het grote nest komt levendig aan bod bij de familieweekends en reisjes die de Jorissen met z’n allen ondernemen. Dat Hildeke daarbij meegaat, blijkt evident.

Jaartallen worden niet gegeven maar gebeurtenissen in de buitenwereld trekken als aan het raam voorbij. De vorderingen in Joris’ eigen schrijfproces en carrière geven het tijdsbestek aan. Het schuldgevoel over haar jarenlange afwezigheid knaagt. De zorg die ze nu bij het afscheid van achtereenvolgens haar vader en haar zus opneemt, voelt als een schuldaflossing van de teruggekeerde ‘verloren’ dochter. Maar de oude familieverhoudingen en spanningen komen weer aan de oppervlakte. Het schrift waarin de broers en zussen afwisselend schrijven over hun zorgbeurt voor Hildeke, fungeert als logboek en is tegelijk een communicatie-instrument dat veel weggeeft over wie erin schrijft. Dat gedeelde schrift, dat vooral een praktisch nut heeft, lijkt onbedoeld ook een samen geschreven verhaal in de laatste levensfase van de hulpbehoevende zus die hen allen rond zich schaart. Het verstevigt de band en vormt een document dat na haar dood veel vertelt over de onderlinge verhoudingen en de verschillende gezinsleden. Het vorderende proces van dementie waar Hildeke net als moeder en vader Joris voor haar onder lijdt, verloopt herkenbaar en tegelijk heel anders dan bij haar ouders. Opmerkelijk zijn de uitspraken zowel bij Hilde als bij de vader die tonen hoe ze van zichzelf vervreemden. Zinnen als ‘Dat ben ik nog’ of ‘Vroeger zat ik daar’ beklijven.

Het maakt bij Joris vragen los naar wie Hildeke echt was. Ging onder de ruimhartige empathie en de beperkingen die typisch zijn voor een persoon met Down een nog veel rijkere persoonlijkheid schuil die nooit echt de kans kreeg zich te ontplooien?

Hildeke heeft leren lezen en schrijven, kan zwemmen en tekenen. Maar opmerkelijk was wat de moeder van het zorgenkindje werd aangeraden toen ze klein was: ‘je moet ze niet leren wat ze niet kan.’ Zo heeft ze nooit geleerd zelfstandig de bus te nemen. Joris ziet in Amsterdam hoe mensen met Down tegenwoordig meer inclusief benaderd worden, meer deel uitmaken van de gemeenschap en juist versterkt worden in hun capaciteiten. Het meest aandoenlijk komt dit boven wanneer drie zussen Joris – de oudste die in Spanje woont, Lieve zelf en Hildeke – bij toeval belanden in een stampvol kerkje in Madrid waar een ensemble het Canon van Pachelbel speelt. Joris beschrijft hoe Hildeke, die in de voorziening waar ze in de week woont, nooit anders dan Vlaamse schlagers of kinderliedjes te horen krijgt, nu geheel gebiologeerd een uur lang in opperste concentratie opgaat in de muziek. Het doet Joris bedenken dat ze over nooit aangeboorde capaciteiten of een veel grotere fijngevoeligheid moet beschikken dan ooit vermoed. Net zo is er de glimp van de eenzaamheid en angst die Hildeke moet doorstaan als ze ‘s nachts wakker schiet en huilt in de instelling.

 

Van afscheid naar afscheid

De nogal nuchtere, observerende manier waarop Joris dit optekent, laat Hildegarde in haar waarde en reduceert haar niet tot het meelijwekkende gebrekkige zusje. Joris schuwt ook de zelfspot niet en toont naarmate de tijd vordert een groeiend mededogen voor haar broers en zussen en hun beweegredenen. Soms schrijft ze zinnen waarvan de lading afhangt van de interpretatie van de lezer.  ‘”Het liefste wat we ooit kregen gaat ons verlaten,” schrijft Aline, de enige die niet deze kant op komt; zij wil zich Hildeke herinneren zoals ze was.’ Is het een vaststelling, of schemert er ook spijt of een onderliggend oordeel, misschien verwijt in door?

Hildeke is een boek vol afscheid, waarin het ene rouwproces op het andere volgt. De chrysanthèmes en chrysanthèmes zoals Joris Jacques Brel citeert. Toch is het niet gedrenkt in larmoyante tristesse, integendeel. Treffend in die zin is het motto dat Joris opneemt van de Palestijns-Amerikaanse dichter Naomi Shihab Nye, dat ‘kindness’ verbindt aan ‘sorrow’. Alsof de diepe, onvoorwaardelijke goedhartigheid van iemand als Hildeke onlosmakelijk verbonden is met de zorg(en) – in elke zin van het woord – die evenzeer permanent deel uitmaakt van haar bestaan. Gerijpt verdriet dat mildheid ruimte geeft, bij Joris lijkt het universeel menselijk.

De nuchtere – Vlaamse? – en vaak erg pragmatische manier van omgaan met de situaties maakt het verhaal in toon en anekdotiek herkenbaar. Tegelijk is het een persoonlijke ode en een verwerking van het afscheid van Hildeke, van de warme medemenselijkheid die gestalte kreeg in haar persoon. Haar tekeningen die de kaft sieren en de foto die in het boek is opgenomen dragen hieraan bij. Wie is zij geweest, welke impact heeft ze als persoon op het gezin? Het lijkt pas na haar overlijden ten volle door te dringen tot alle gezinsleden. Hoe de gedeelde zorg maar vooral haar onvoorwaardelijke warmte en vertrouwen de familie tot het einde toe bij elkaar houden. ‘Ze maakte ons beter dan we waren.’ Met die gedachte neemt Joris dankbaar afscheid van haar zus.

 

Logo-ontwerp: Job Boot, www.jobboot.nl

Atlas Contact, Amsterdam, 2022
ISBN 9789045050409
144p.

Geplaatst op 04/11/2023

Tags: Hildeke, Lieve Joris, Rouw, Syndroom van Down

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.