Proza, Recensies

Presidentiële problemen

Zoeklicht op het gazon

Auke Hulst

Als men één ding over Auke Hulst (1975) kan zeggen, dan is het wel dat hij een bezige bij is. Sinds hij in 2006 debuteerde, publiceerde de Groninger al zes romans en drie reisboeken, stelde hij een bloemlezing toekomstverhalen samen, schreef hij enkele korte verhalen en een pak essays voor kranten en tijdschriften, en maakte hij ook nog eens muziek – Hulst is naast schrijver tevens muzikant. Zopas verscheen alweer een nieuw boek, Zoeklicht op het gazon (2018). Het is deze keer een historisch-biografische roman geworden, over een van de controversieelste politici uit de Amerikaanse geschiedenis: Richard Milhous Nixon (1913-1994). Daarmee breit Hulst een zowel logisch als bijzonder vervolg aan zijn nu al aanzienlijke oeuvre.

Logisch, ten eerste, omdat Hulst altijd een duidelijke passie voor de Amerikaanse cultuur gehad heeft. Dat blijkt in het bijzonder uit zijn vele reisverhalen over Amerika. In de recentste Amerikabundel Motel Songs (2017), die in het voorjaar bekroond werd met de VPRO Bob den Uyl Prijs, noemt de Nederlandse auteur zich zelfs onomwonden ‘cultureel Nederlands-Amerikaans’. Logisch lijkt, ten tweede, de keuze voor het hybride genre van de biografische roman, waarin (authentieke) fragmenten uit het leven van een historische figuur worden geselecteerd en aangevuld met fictionele ingrediënten. Zoals bij wel meer auteurs is in Hulsts poëtica zo’n kruisbestuiving tussen fictie en werkelijkheid van essentieel belang. Literatuur is een manier om de persoonlijke en maatschappelijke werkelijkheid vanuit een eigenzinnige hoek te benaderen, die zo beter te begrijpen en er universele ‘waarheden’ uit te destilleren.

Toch kan Zoeklicht op het gazon bijzonder genoemd worden, omdat nooit eerder de link met de (historische) werkelijkheid zo expliciet aanwezig was als nu. Terwijl Hulst in de autobiografische roman Kinderen van het ruige land (2012) zijn traumatische jeugdervaringen overdroeg aan de fictionele jongen Kai, toonde hij zich in andere romans vooral een schepper van fantastische, sciencefictionachtige en mythologische verhaalwerelden. Niet dus in zijn nieuwe roman, waarin hij resoluut Richard Nixon en het Amerika van de jaren 60 en 70 opvoert. Al krijgen we aan het begin wél meteen een ‘dienstmededeling’: ‘Dit is een roman – met de feiten is geknoeid’. Zoeklicht op het gazon tracht op die manier een psychologisch portret van Nixon te schetsen dat zich tussen historie en literatuur bevindt. Dat biedt verschillende invalshoeken van waaruit de roman gelezen kan worden. Het boek weet evenwel op geen enkel niveau echt te overtuigen.

Anekdotisch vluchten

In tegenstelling tot vuistdikke biografische romans als die van Hilary Mantel (de ‘Wolf Hall’-serie, 2009-nu) en Margaret Atwood (Alias Grace, 2017) telt Zoeklicht op het gazon net geen 190 pagina’s. Een de voornaamste redenen voor die beknoptheid is de focus waarmee Hulst Nixons levensgeschiedenis in kaart brengt. In plaats van een lineair verhaal te vertellen vanaf pakweg Nixons jeugd tot het einde van zijn presidentschap, zoomt hij in op wat je drie ‘anekdotische’ momenten kan noemen, vlak voor of na een belangrijk historisch event.

In het eerste deel van de roman, ‘Nocturne’, ontmoeten we op 9 mei 1970, om vier uur ’s nachts, een slapeloze Nixon. Enkele uren eerder heeft de president een lastige persbriefing gehouden, naar aanleiding van de dramatische gebeurtenissen op Kent State University. Bij een protest tegen Nixons Vietnambeleid (in het bijzonder tegen zijn beslissing om Cambodja binnen te vallen) kwamen vier studenten om het leven. Wanneer zijn trouwe bediende, de Cubaan Manolo Sanchez, hem plots vertelt: ‘Ik was nooit bij Lincoln Memorial’, neemt Nixon hem, in een vlaag van vrijheidszin, mee voor een nachtelijk bezoek aan het standbeeld. Hun vlucht door de tuinen van het Witte Huis wordt al gauw begeleid door de paniekerige kreten van zijn veiligheidsagenten: ‘Searchlight is on the lawn! Zoeklicht is op het gazon’ – ‘Zoeklicht’ was Nixons Secret Service-codenaam. Maar de president ziet zelf geen problemen: ‘Zoeklicht zou goddomme zelf wel bepalen wat hij deed, en dan het liefst onder een andere codenaam, een heroïsche.’ Bij Lincoln Memorial treft Nixon echter een groepje Vietnamdemonstranten aan. Dat leidt tot een confrontatie waarin de president hen (tevergeefs) van zijn pacificatiepolitiek tracht te overtuigen: ‘Uiteindelijk is het doel een wereld waarin niemand nog het leven hoeft te geven op het slagveld, maar besef dat er eerst nog het nodige moet worden uitgevochten.’

Het bezoek aan Lincoln Memorial lijkt op het eerste gezicht misschien van de pot gerukt (zeker na het caveat aan het begin van de roman). Het berust evenwel op feitelijke gebeurtenissen, die zowel door derden als door Nixon zelf (in zijn dictafoonopnames) beschreven zijn. De gebruikte formuleringen en enkele details illustreren dat Hulst die primaire en secundaire bronnen intens geraadpleegd heeft – wat hij zelf in zijn verantwoording aan het einde ook aangeeft. Die onderzoeksmatige aanpak blijkt eveneens uit de twee andere hoofdstukken.

‘Prelude’, het tweede deel, speelt zich af op de verkiezingsdag van 8 november 1960. Nixon, tot dan vicepresident onder Eisenhouwer, dingt naar het presidentschap – een strijd met John F. Kennedy die hij (nipt) zou verliezen. In plaats van de nasleep van de verkiezingen te vertellen, focust Hulst op de uren die aan de bekendmaking van de resultaten voorafgingen. Nadat hij in zijn voormalige woonplaats Whittier gestemd heeft, beslist Nixon om opnieuw te vluchten, deze keer vergezeld door enkele campagneleden. Zijn tocht voert van ‘decorstukken uit een vorig leven’ en een bezoek aan zijn moeder Hannah tot aan het Mexicaanse stadje Tijuana. Onderweg haalt hij herinneringen op aan vroeger: zijn arme jeugd en de vroege dood van zijn broers Arthur en Harold, zijn militaire dienst op Green Island, zijn verovering van en huwelijksreis met Pat Nixon… De president zit bovendien zelf aan het stuur, want ‘gereden worden was voor slapjanussen en rijke stinkers die geboren waren om vanaf de achterbank van een open slee naar adorerend publiek te zwaaien’.

Het derde en laatste deel van de roman (‘Requiem’) speelt zich af tijdens de laatste dagen van Nixons presidentschap, in de nasleep van de Watergate-affaire. De vertelling wordt gecentreerd rond de ‘My mother was a saint’-afscheidsspeech, die Nixon op 9 augustus 1974 aan de staf van het Witte Huis gaf en die Hulst in (vertaalde) fragmenten invoegt. We lezen onder meer hoe een teleurgestelde president overweegt zelfmoord te plegen (een laatste vlucht) en bidt met zijn veiligheidsadviseur Henry Kissinger:

‘We zijn niet vroom, jij en ik, maar we moeten bidden, Henry. Henry, bid met mij.’ Hij ging door zijn knieën, vouwde zijn handen samen, zijn ellebogen rustend op het bed. Hij voelde dat Kissinger hetzelfde deed, maar hij zag al niks meer door de tranen. Met schokkende schouders bad hij in stilte, precies zoals zijn moeder hem geleerd had. 

Het is een (authentieke?) scène die door Watergate-journalisten Bob Woodward en Carl Bernstein opgetekend werd in hun Nixonboek The Final Days (1976). Lezers die dat willen, kunnen in Zoeklicht op het gazon dus talloze ‘historische anekdotes’ terugvinden, die Hulst knap in de roman verwerkte: Nixons legendarische pokerspelletjes bij de Marine, de vastberadenheid die hij tentoonspreidde bij zijn eerste ontmoeting met Pat (‘Maar ik ga met je trouwen!’), zijn gesprek met de verbouwereerde pompbediende in Oceanside…

Het is niet meteen belangrijk dat een lezer die events als ‘waarachtig’ herkent – de roman streeft, de dienstmededeling indachtig, andere doelen na. Problematisch is echter dat, afgezien van de Cubaan Manolo, heel wat politieke personages (Henry Kissinger, Secret Service-agent Jack Sherwood, Nixons beruchte Watergate-secretaresse Rose Mary Woods…) slechts in enkele woorden geïntroduceerd worden, zelden voorzien worden van contextuele duiding, en zo nooit echt tot leven komen in het boek. Op soortgelijke wijze wordt te pas en te onpas gerefereerd aan Nixons buitenlandpolitiek, de presidentiële relaties na de oorlog en andere historische events als ‘de recente arrestatie van Martin Luther King’. Illustratief in dat opzicht is de passage waarin Nixon met de Vietnamdemonstranten spreekt en waarin de ene historisch-politieke verwijzing na de andere staat:

‘Luister: ik was vijfentwintig toen Chamberlain en Hitler elkaar ontmoetten, koud van de rechtenfaculteit en vreselijk verliefd op Mrs. Nixon. Er was veel om te doen op de radio – dat Hitlergedoe, bedoel ik. Peace for our time! […] Als quaker, als pacifist, net als jullie, was ik ervan overtuigd dat Chamberlain de grootste man op aarde was. Het schokte me te lezen met welk gif Churchill tekeerging tegen het Verdrag van München. […] Maar Churchills analyse was superieur aan die van Chamberlain, die zich door zijn oprechte natuur in de luren had laten leggen. Eerlijke lui zijn in tijden van crisis vaak handlangers van het kwaad. Daarom heb ik liever een klootzak in het Witte Huis dan een dwaas. FDR was een klootzak, Jack was een klootzak, LBJ was een immense klootzak. Hoe dan ook, Churchill hield ondanks een impopulair standpunt vast aan zijn overtuigingen. Net als generaal Patton tijdens het Ardennenoffensief.’

Niet alleen vergt het voor de gemiddelde lezer wel wat – of misschien zelfs te veel? – kennis van zaken om bovenstaand gesprek te kunnen volgen; de globale historisch-literaire setting van Hulsts roman mist door zulke momenten van (soms wat gratuite) beknoptheid ook overtuigingskracht.

 

Traumatische jeugd, paranoïde president

 Welke persoonlijkheid schuilt er achter het stoïcijnse ‘masker’ dat Nixon droeg als president, ‘de rol die hem was toebedeeld’ en die hij voor het volk steeds ‘met verve moest spelen’? Het is uiteindelijk vooral op die vraag dat Zoeklicht op het gazon zich, als psychologische karakterschets, wil toeleggen. Het antwoord erop blijkt (althans in de roman) vooral een paranoïde, gefrustreerde en narcistische identiteit te zijn. Hulsts Nixon is een figuur die niemand vertrouwt (de pers op kop), die in alles een complot ziet en die zich voortdurend wentelt in zelfmedelijden. Hij voelt zich door de ‘helse’ buitenwereld ‘ten onrechte veroordeeld’. Dat is zeker zo na de Watergate-affaire: ‘Zo vaak als hij al niet tekort was gedaan, onderschat was, verkeerd getypeerd, verkeerd begrepen. Gehaat.’ Wanneer hij na het stemmen in principe naar het partijhoofdkwartier moet trekken, bedenkt hij:

Hij had er geen trek in. Er waren daar te veel mensen die geprobeerd hadden roestige messen tussen zijn schouderbladen te planten: getrouwen van Eisenhouwer die de president hadden bijgestaan in diens halfslachtige pogingen hem te elimineren. Maar hij was te handig geweest, een grootmeester die tegen amateurs schaakte. En dus was hun minachtig verdiept, een minachting die geheel wederzijds was.    

Nixons voornaamste tegenstander in de roman is John F. (‘Jack’) Kennedy, al ontmoet de lezer die zelf niet. Hij staat in de roman symbool voor alles wat Nixon niet is. Jack is een elitair ‘rijkeluiszoontje’, dat in tegenstelling tot Nixon nooit heeft moeten strijden om hogerop te komen. En hij is geliefd door het volk: ‘Iedereen wilde Jacks vriend of geliefde zijn, terwijl mensen in hem hooguit een vechthond zagen die je buiten in een kennel hield.’ Wanneer Nixon aan het einde van de roman moet aftreden, stelt hij dan ook dat hij beter ‘in Jacks plaats vermoord en heiligverklaard [was], wat een aanlokkelijker lot was dan dit’.

De roman verbindt Nixons verbitterde karakter nadrukkelijk met zijn traumatische jeugd. Enerzijds werd hij, door zijn arme komaf, ‘bestolen’ van een aantal levenskansen (studeren aan Harvard, bijvoorbeeld). Anderzijds heeft hij als kind afscheid moeten nemen van twee van zijn broers en miste hij de liefde van beide ouders. Vader Frank, die zijn vrouw Hannah mishandelde en zelden naar Richard omkeek, ‘had hem tot haat […] aangezet’. Zijn stoïcijnse moeder verliet hem dan weer noodgedwongen om in Arizona voor haar zieke zoon Harold te zorgen. Zoals zij rotsvast gelooft in God, zo adoreert (de ongelovige) Nixon zijn moeder als een heilige maar onbereikbare figuur. Ze is ‘de enige waarlijk smetteloze mens die hij kende’; tegelijkertijd ‘kon hij niet van haar houden zoals ze verdiende’.

Dit portret van Nixon als een figuur wiens bezeten karakter voortvloeit uit een traumatische jeugd, vormt historisch gezien geen bizarre karakterisering. Heel wat psychoanalytisch geïnspireerde Nixonbiografieën trekken soortgelijke conclusies – denk aan Bruce Mazlish’ In Search of Nixon: A Psychohistorical Inquiry (1972), David Abrahamsens Nixon vs. Nixon: An Emotional Tragedy (1977) en recent nog John Farrells Richard Nixon: The Life (2017). Tezelfdertijd blijven die boeken natuurlijk historische studies. Het beeld dat zij van de mysterieuze Nixon schetsen, is daarom vaak complexer dan het relatief eenzijdige beeld dat we bij Hulst krijgen.

Dat hoeft opnieuw geen probleem te zijn (je weet wel, die dienstmededeling). Alleen stelt Hulsts Nixon als literair personage evenzeer teleur. Over de hele roman bekeken, vertoont hij uiteindelijk betrekkelijk weinig psychologische diepgang of ontwikkeling. Lezers die vertrouwd zijn met het werk van Hulst krijgen daarenboven 180 pagina’s lang de ‘verbolgen buitenstaander’ in de ‘boosaardige wereld’ voorgeschoteld die ze al in iedere roman van Hulst zijn tegengekomen. Alle personages van Hulst lijken in die hoedanigheid een soort universele eenzaamheid te symboliseren. En die eenzaamheid wordt ook in het geval van Nixon meerdere malen expliciet onderstreept:

Hij kon de eenzaamheid ruiken, proeven aanraken. […] En opeens begreep hij dat hij zijn leven lang bezig was geweest de hem opgedrongen eenzaamheid te verdiepen, zelfs in zijn verzet ertegen. En nu was hij hier, het eenzaamste moment denkbaar vóór de ondenkbare eenzaamheid van de houten jas. 

 

Vloeken en vertellen

Dat het met zo’n psychologische karaktertekening allemaal wel eens te pathetisch wordt, hoeft niet te verbazen. De stijl van de roman werkt zo’n effect bovendien in de hand. Nixons mijmeringen worden namelijk op twee manieren vormgegeven: met vloeken en met beelden. Meer dan eens zijn Hulsts metaforen origineel en trefzeker gekozen – het ‘vaselinevage gezicht’ van een vrouw, bijvoorbeeld, of Nixon die ‘in de pot van de raciale rancune geroerd’ had. Vaak ook worden fijngevoelige beelden op natuurlijke wijze afgewisseld met kordate verwensingen. Hulst heeft dan ook al eerder bewezen dat hij kan schrijven. Maar de combinatie en de opeenstapeling van de beeldspraak, het vloeken en Nixons sentimentele gedachten bezorgen sommige passages een overdreven dramatische toon.

Dat geldt zeker voor enkele scènes in het tweede deel van de roman (niet toevallig het deel waarin landschapsbeschrijvingen en jeugdherinneringen hoogtij vieren). De pathetiek culmineert daar helemaal aan het einde. Nixon beslist immers om een eenzame heuveltop te beklimmen, waar hij zijn frustraties uitspuwt over de wereld:

Hij opende zijn mond en vloekte, eerst ingehouden, toen hard. Klootzakken. Godvergeten klootzakken. KLOOT-ZAK-KEN! […] ‘O plichtsgetrouwe Jack! Moet je me niet filmen? Zodat je later in familiekring om me kunt lachen?’ […] Hij keek in de diepte, de verte. De vallei droeg littekenweefsel van asfalt, de stad flakkerde diabolisch op in de aanzwellende duisternis en gebundeld zoeklicht priemde de hemel. […] De droge heuvels gingen over in een ruggengraat van gebergte, waar het wit van de eeuwige sneeuw nu lila kleurde, en ergens klonk het wanhopige jammeren van een trein die door de canyons kronkelde – het was een geluid dat geen dromen meer voedde, enkel heimwee naar die dromen.

De kracht van de schrijver Auke Hulst ligt, zoals ik eerder aangaf, vooral in het bouwen van mysterieuze verhaalwerelden op een verteltechnisch vernuftige manier – veel meer dan in de psychologie van zijn (soms larmoyante) personages. Door in Zoeklicht op het gazon een karakterschets te willen geven van president Richard Nixon, legt Hulst dus vooral de focus op een wat mij betreft minder interessant aspect van zijn schrijverschap. Ik hoop dan ook dat hij in zijn volgende roman weer resoluut terugkeert naar wat hij goed kan: een intrigerend verhaal vertellen.

‘Goddomme, die pers’, zou Nixon in zichzelf vloeken.

Recensie: Zoeklicht op het gazon van Auke Hulst door Thomas Pierrart.

Ambo/Anthos, Amsterdam, 2018
ISBN 9789026333491
189p.

Geplaatst op 13/02/2019

Tags: Amerikaanse politiek, Auke Hulst, Richard Nixon, Thomas Pierrart, Zoeklicht op het gazon

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.