Proza, Recensies

Momenten met vreemden

Zomer

Ali Smith

Hij is voltooid: de seizoenenreeks die de Schotse schrijver Ali Smith naar eigen zeggen al twintig jaar wilde maken en waar ze na How to be Both (2014) aan durfde te beginnen omdat ze had gezien hoe snel een boek geprint kan worden. In vier boeken, die vanaf 2016 telkens ongeveer een jaar na elkaar verschenen, belichtte ze steeds één seizoen en reageerde ze direct op de actualiteit. Het was voor Smith een geluk bij een ongeluk dat die actualiteit vanaf 2016 almaar ijzingwekkender begon te worden, met de Brexit, de verkiezing van Trump, de vluchtelingenproblematiek en de zichtbare gevolgen van klimaatverandering. Een wereld die in brand staat geeft extra urgentie aan Smiths viertal, waarin ze haar eigen politieke stellingnames niet probeert te verhullen. De reeks leest, onder meer, als een anti-Brexittirade en een pleidooi voor meer medemenselijkheid jegens de mensen de we nog niet kennen.

Eerder besprak ik, los van elkaar, Herfst en Winter. Dit is een recensie van Zomer, maar ook de andere drie delen, inclusief Lente, zullen hierin af en toe langskomen. Want hoewel de delen los van elkaar kunnen worden gelezen, voegt het lezen van meerdere delen veel toe aan de ervaring. Vooral aan de ervaring van Zomer, waarin personages uit de andere delen samenkomen.

 

Heldin in je eigen verhaal

 

‘Of ik de heldin van mijn eigen leven zal worden, zegt Sacha’s moeder.’ Zo opent de verhaalwereld van Zomer, met Grace Greenlaw die haar dochter vraagt waar dit citaat uit afkomstig is. Je weet dan gelijk al: de heldin van dít verhaal zal ‘Sacha’s moeder’ in elk geval niet worden; dan zou haar eigen naam wel zijn genoemd. Maar Sacha, het tienermeisje dat zo begaan is met de wereld en zoveel naastenliefde kan opbrengen dat ze zelfs haar irritante twaalfjarige broertje Robert vergeeft dat die een zandloper met secondelijm in haar handpalm heeft vastgelijmd, is ook niet overduidelijk de hoofdpersoon van Zomer. Wie dan wel? Niemand en iedereen; en boven alles: de zomer zelf.

Het universum van de eerdere boeken in de seizoenenreeks was overzichtelijk: in Herfst ging het vooral om de band tussen de tweeëndertigjarige Elisabeth en de honderdeneenjarige Daniel Gluck. Winter verhaalde over de ontrafelende zakenvrouw Sofia, haar zoon Art en haar activistische zus Iris. En in Lente speelde enerzijds het verhaal van de bejaarde filmmaker Richard Lease en zijn pas overleden vriendin Paddy en anderzijds dat van de jonge vrouw Brit – bewaker in een vreemdelingendetentiecentrum – en het messiasachtige tienermeisje Florence. Zomer, daarentegen, voert zo’n veelvoud aan verhaallijnen op dat het boek onmogelijk zo in één zin is samen te vatten. Zo komt de zachtaardige Daniel uit Herfst opnieuw en uitgebreid aan bod; vanuit zijn perspectief zien we hoe het was om tijdens de Tweede Wereldoorlog een ‘ongewenste vreemdeling’ in Engeland te zijn. Art en zijn mooie ex Charlotte, uit Winter, zijn onverwacht bezoek bij de Greenlaws, een kennismaking die Robert transformeert van pesterige betweter in verliefde puber. Daarnaast is er het verhaal van Daniels zusje Hannah, die tijdens de Tweede Wereldoorlog zowel vluchteling is als verzetsstrijder. Het verhaal van Ashley, de nieuwe vriendin van de vader van Sacha en Robert, die een politiek boek schreef ‘over woorden’ en ineens is opgehouden met spreken. Het verhaal van de zomer waarin Grace als tweeëntwintigjarige in Shakespeares Wintersprookje speelde. En kleinere verhalen: het verhaal van de Vietnamese ‘Hero’ in het detentiecentrum aan wie Sacha brieven schrijft; van de andere ongewenste vreemdelingen in het kamp waar Daniel tijdens de oorlog verblijft; van filmmaker Lorenza Mazzetti – die begin jaren vijftig ook een ongewenste vreemdeling is in Engeland; van Iris, die vluchtelingen wil helpen en Charlotte daarin meesleept; en, tussen de regels door, van Sofia, die haar zoon Art in haar testament heeft opgedragen ‘het kindstuk’ uit het kunstwerk van Barbara Hepworth dat ze in Winter van Daniel Gluck wegnam weer naar hem terug te brengen.

Zo opgesomd klinkt het als een overweldigende veelheid. Toch werkt het, die fragmentatie, omdat ze perfect overeenstemt met het seizoen zomer: vliedend maar warm, warm maar vliedend. Door heel het boek heen speelt de thematiek van de vluchtige aanraking die allesbehalve onbetekenend is, de momentopname. Grace is weliswaar niet de (enige) heldin, maar haar moment in de zon kan gezien worden als een sleutelscène in het boek. Na een ruzie met haar theatergezelschap loopt zij in de zomer van 1989 in stralend weer over een zandweggetje en mijmert dat we al om de zomer rouwen ‘terwijl we erin zitten’. ‘Het kortste en onbetrouwbaarste van de seizoenen, het seizoen dat niet ter verantwoording geroepen zal worden – want de zomer laat zich helemaal niet oproepen, behalve in stukjes, fragmenten, momenten, herinnerde flitsen van zogenaamd of verzonnen volmaakte zomers, zomers die nooit hebben bestaan,’ moppert de jonge Grace in gedachten. Om een moment later compleet gelukkig te zijn door een toevallige ontmoeting met een timmerman die haar beits laat smeren op een kerkbankje.

Het blijft platonisch en ze zullen elkaar nooit meer terugzien, maar toch is het dat ene, gedeelde moment van twee mensen die elkaar niet kennen en elkaar desondanks vertrouwen, dat alle verschil maakt, dat Grace kracht en moed geeft. Dat moment vult haar met het soort warmte waarvan ze vele jaren later tegen haar dochter Sacha zal zeggen: ‘dat is je innerlijke zomer’, een uitspraak die Sacha weer verder zal dragen. Haar zoon Robert zal ze vernoemen naar het Robertskruid waar de timmerman naar wijst als ze naast elkaar in het gras liggen.

 

Verknoopte deeltjes

 

‘Wanneer twee deeltjes verknoopt raken dan zal een verandering van het ene, maakt niet uit waar het andere deeltje is in de wereld, betekenen dat er ook een verandering in het andere is.’ Dat idee van Einstein is ineens kristalhelder voor de dertienjarige Robert, als hij in één klap verliefd wordt op Charlotte – die hij dan alleen nog kent als ‘de bezoekster’. Zijn verliefdheid verlicht hem, zo voelt hij het letterlijk: ‘hij ís licht, echt licht, het licht zelve.’ Ineens schaamt hij zich voor de pijn die hij zijn zusje heeft gedaan, voor Charlotte wil hij een beter mens zijn, een betere man. Maar terwijl de zomerzon gloeit, rouwen we er al om: het idee van de verknoopte deeltjes moet Robert vooral troosten voor als Charlotte straks weer vertrekt.

Het voelt alsof Ali Smith ons in tijden van corona een hart onder de riem wil steken: ook als we niet bij elkaar kunnen zijn, zijn we bij elkaar. Dat idee zat al in Lente, waarin Richard Lease de dochter met wie hij door zijn misgelopen huwelijk geen contact meer heeft ‘vervangt’ door een denkbeeldige. In Zomer komt het terug bij vrijwel alle personages, van het beeldje dat Sofia heeft gestolen van Daniel en dat nu (zonder haar) terugkeert tot het voorstel van Art aan Charlotte om elkaar te blijven bellen, al is hij de partner van iemand anders geworden. Van al deze relaties op afstand is die tussen Daniel en Hannah Gluck het mooist. Zij hebben afgesproken dat ze elkaar zullen schrijven en dat ze – omdat ze de brieven niet naar elkaar kunnen versturen – wat ze hebben geschreven zullen verbranden. En dat doen ze ook, hij vanuit een kamp in Engeland, zij vanuit een hotel in Frankrijk, intieme brieven waar ze hun best op doen. Hannah vraagt zich af of hij zich hun afspraak nog herinnert, of hij haar wel schrijft, maar hervat dan gelijk: ‘Niet dat ik aan je twijfel. Dat zal ik nooit doen. De warmte zal je op de een of andere manier bereiken / dus wees gerust / je herfstzusje / stuurt het met liefde / aan haar zomerbroer.’

Dat alles wil niet zeggen dat Smith een een-en-al rooskleurig wereldbeeld neerzet. De grauwe, hopeloze wereld van de ongewenste vreemdeling, die in Lente al een belangrijke rol speelde, wordt hier verder uitgewerkt. De inmiddels honderdenvierjarige Daniel herinnert zich de verhalen van Duitse Joden – medegevangenen in het Engelse kamp waar hij opgesloten zat – die in Dachau zijn vernederd en gemarteld. Zijn zusje Hannah wordt vermoord. Zijn Roemeense verpleegster zal vanwege de Brexit ‘heel binnenkort’ het land moeten verlaten. Maar ook Daniel zelf heeft leed veroorzaakt. Hij, die voor Sofia uit Winter zo belangrijk was, herinnert zich haar slechts als ‘een vrouw met wie hij ooit naar bed was geweest’. Meer niet. Wat de vraag oproept die Robert zich stelt, bewust als hij zich ook is van de onmogelijkheid van een liefdesrelatie tussen hem en Charlotte: klopt het wel, van die deeltjes, of is dat slechts een valse romantische fantasie om een zinloos heelal nog enige gloed te geven? Want ‘hoe weten de deeltjes […] of een verknoping wel of niet heeft plaatsgevonden?’ Dat iemand grote indruk op jou kan maken, je het gevoel kan geven gekend te zijn terwijl die ander dat niet zo ervaart, dat is een van die woest makende dingen die kunnen leiden tot verkilling en geweld. Dat zagen we in Winter, bij de verbitterde Sofia, en in Lente bij Brit, die door haar werk als bewaker in het vluchtelingendetentiecentrum cynisch is geworden. Door haar contact met het tienermeisje Florence kon Brit zich tijdelijk weer licht, grappig en onderhoudend wanen. Totdat Florence haar achterlaat op een parkeerplaats. Dan voelt ze zich bedrogen en verloren. ‘Want het ging nooit om haar. Want ze was nooit echt onderdeel van het verhaal.’ Mede door Brits wraak vormt Lente het donkerste boek van de reeks.

 

De wereld groter maken, of kleiner

 

Smith heeft er begrip voor, voor de gebrokenen, maar alle hoop laten varen, dat wil en kan deze speelse schrijfster niet. In haar slotakkoord, Zomer, zingt dan ook de vraag rond hoe je de ‘innerlijke zomer’ kunt behouden als anderen je kwetsen, vernederen, behandelen als minder dan een mens. Zat er in Winter voornamelijk kilte tussen de mensen, in Zomer overheerst de warmte, hoeveel ellende er verder ook is. Kunnen volharden in het zachte komt voort uit het geluk van een knus gezin, van weten dat je geliefd bent, maar het is ook een houding, suggereert Smith. Ook wie geen broer of zus is van een ander, kan dat worden, zo toont Smith via de vriendschap tussen Art en Charlotte en via Sacha’s penvriend, wiens naam niet werkelijk ‘Hero’ blijkt te zijn, maar ‘Anh Kiêt’, twee woorden die los van elkaar ‘broer/jij’ en ‘meesterwerk’ betekenen en samen zoiets als ‘held’. Anh Kiêt: ‘Ik ben geen held! Ik ben geen meesterwerk! Maar ik ben een broer.’

Net als in de andere boeken uit de reeks laat Smith het duister zien, maar zet ze daar steeds het licht tegenover. Het een kan niet zonder het ander. Zoals Grace denkt, als tweeëntwintigjarige onder de zomerzon: ‘Zomer is als over zo’n pad als dit lopen, op weg naar licht en donker tegelijk. Want zomer is niet alleen een vrolijk verhaal. Want er is geen vrolijk verhaal zonder het donker.’

Zomer is, uiteindelijk, een vrolijk, of in elk geval troostrijk, verhaal. Net als in de andere delen, maar met meer nadruk, is er de troost van mensen die een hand naar elkaar uitsteken. Smith laat haar personages zelfs hardop overwegen hoe mensen beter met elkaar zouden kunnen omgaan. ‘Als mensen denken dat je ze aardig vindt,’ zegt Charlotte, ‘dan kan het twee kanten op gaan. Er zitten veel machtsspelletjes in aardig vinden en aardig gevonden worden. Zo’n krachtige connectie, het is een kans om de wereld groter te maken voor iemand anders. Of kleiner. Dat is altijd de keuze die we hebben.’ In net wat andere woorden schrijft Sacha dezelfde boodschap aan de opgesloten vluchteling Anh Kiêt: ‘porno en gif zullen er altijd zijn, denk ik, en mensen zullen altijd moeten besluiten of ze giftig doen tegen anderen of niet, of er nu een pandemie heerst of niet.’

Waar de troost van de vriendelijkheid van anderen ontbreekt, is er nog de troost van de seizoenen, van bloemen die opbloeien uit schijnbaar dode aarde, van de zomer die vooralsnog elk jaar weer kort maar hevig alles doet oplichten. En er is de troost van de kunst, die universele menselijke neiging om pijn om te kneden tot iets wat mooi is of op zijn minst interessant. In elk deel in de seizoenenreeks besteedt Ali Smith aandacht aan een vrouwelijke kunstenaar. In Zomer is dat Lorenza Mazzetti, die zo getraumatiseerd uit de oorlog kwam dat ze niet in staat was de boerenarbeid te verrichten waarvoor ze toegang kreeg tot Engeland. Als filmmaker, echter, schiep ze werk dat mensen nu nog beroert. Van een magere man bijvoorbeeld, die met twee koffers balanceert op een smalle bakstenen richel van een flatgebouw. Een anonieme vertelstem vraagt: ‘Hoe kan wat hij aan het doen is tegelijk zo wild en toch zo elegant, zo dringend en zo zorgeloos zijn? Hoe kan hij die koffers zo door de lucht zwaaien en toch zijn evenwicht bewaren? Hoe kan hij met die snelheid bewegen naast de steile afgrond?’ Wie het antwoord op die vragen heeft, of kan invoelen, weet waarschijnlijk ook hoe te leven.

 

Recensie: Zomer van Ali Smith door Emy Koopman

 

Prometheus, Amsterdam, 2020
Vertaald door: Martine Vosmaer en Karina van Santen

Geplaatst op 01/10/2020

Tags: Ali Smith, Seizoenenreeks, Zomer

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.