Een eeuw geleden overleed Franz Kafka (1883-1924) in een Weens sanatorium aan tuberculose. Hij werd net geen eenenveertig jaar oud. Weliswaar werd hij tijdens zijn korte leven al door een kleine kring van ingewijden bewonderd, maar het is pas na zijn dood dat zijn internationale literaire roem groeide om uiteindelijk globaal te worden. Na de Tweede Wereldoorlog werd de kafkaiaanse antiheld – in de gedaante van Josef K. die op een ochtend zonder meer gearresteerd wordt of Gregor Samsa die bij zijn ontwaken in een insect veranderd blijkt – het icoon van een ontwortelde en vervreemde moderne individualiteit, het symbool van een existentiële eenzaamheid onder een lege hemel enerzijds en in de greep van een totalitaire dreiging anderzijds. Dat van zijn naam een inmiddels universeel gebruikt adjectief is gemaakt, bewijst de impact van zijn werk. Zelfs wie nooit een letter van Kafka gelezen heeft, gebruikt diens naam om een situatie aan te duiden waarin een eenling noodlottig verloren loopt in een labyrint van wetten, regels en bepalingen.
Het paradoxale van die wereldfaam is dat hij voor een belangrijk deel te danken is aan de tijdens zijn leven niet gepubliceerde of onafgewerkte geschriften die Kafka eigenlijk na zijn overlijden vernietigd wilde zien, al wist hij dat zijn vriend – en uitvoerder van zijn testament – Max Brod dat nooit zou doen. Kafka’s nalatenschap omvat naast verhalen en romans ook zijn dagboeken en talloze brieven aan vrienden, aan familie en aan geliefden (vooral aan Felice Bauer en Milena Jesenská). Hoewel de Gestapo in 1933 correspondentie, notitieboekjes en ‘gesprekbriefjes’ (die Kafka op zijn sterfbed schreef omdat hij nauwelijks nog kon spreken) confisqueerde die nooit meer opgedoken zijn, weten we behoorlijk veel over Kafka’s intieme gedachten en gevoelens. Toch blijven er rond zijn figuur en persoonlijkheid tot op de dag van vandaag veel stereotypen bestaan die de relatie tussen zijn biografie en zijn werk vertroebelen.
Speelkameraad
In een ontroerend gedichtje schreef Dora Diamant – Kafka’s geliefde in zijn laatste levensjaar en de enige vrouw met wie hij effectief heeft samengewoond hoe hij en zij samen met hun handen schaduwfiguren op de wand maakten en hoe creatief hij daarbij was. Na zijn dood schreef ze ‘Kafka was altijd opgewekt. Hij speelde graag, hij was de geboren speelkameraad die altijd tot iets grappigs bereid was.’ Kafka als een opgewekte en grappige speelgenoot! Die lichtheid, vrolijkheid en vreugde staan mijlenver van het gebruikelijke beeld van Kafka als een in zichzelf gekeerde, ziekelijke, aan het leven lijdende, mystieke schrijver van een sombere, absurde en ondoorzichtige wereld die door anonieme bureaucratieën wordt beheerst, zoals in De gedaanteverandering, Het proces en Het slot, om slechts zijn bekendste werken te noemen. Beide dimensies – de humor en de ernst – hoeven elkaar echter niet uit te sluiten: Milan Kundera stelde zich een voordrachtsessie van Het proces voor met niemand minder dan Groucho Marx in de hoofdrol. Ook Kafka zelf was een onderhoudend ‘performer’ van eigen werk, zo blijkt uit talrijke getuigenissen van vrienden.
Het Kafka-jaar 2024 zorgde in elk geval voor een behoorlijk rijke oogst in het Nederlands. Twee zeer leesbare en goed geïnformeerde publicaties – Met Kafka in Berlijn van Piet de Moor en Kafka voor beginners van Willem van Toorn – geven een genuanceerd en soms onverwacht beeld van de schrijver. De Moor evoceert gedetailleerd het laatste levensjaar van Kafka in Berlijn samen met zijn vriendin, de vrijgevochten Oost-Joodse Dora Diamant. Van Toorns perspectief is panoramisch en overziet Kafka’s leven en werk in vogelvlucht aan de hand van een aantal kernwoorden als opvoeding, taal, vrouwen, seksualiteit, moderniteit, religie, zionisme, Palestina, vader, werk, et cetera. Deze Kafka voor dummies is een perfecte inleiding op de schrijver en de wereld waarin hij leefde. Bovenstaand citaat van Dora Diamant komt trouwens uit Van Toorns boek. Daarnaast selecteerde diezelfde Van Toorn – die de voorbije jaren het verzamelde werk van Kafka opnieuw vertaalde – een uitgebreide keuze uit de brieven van Kafka tussen 1900 en 1920 onder de veelzeggende titel Ik moet u zo ontzettend veel schrijven. De act van het schrijven zelf en de verregaande implicaties ervan zijn het onderwerp van het recent door Mark Wildschut in het Nederlands vertaalde essay Kafka. Schrijven voor zijn leven van de Duitse filosoof Rüdiger Safranski, bekend van zijn (intellectuele) biografieën van Duitse grootheden als Goethe, Schiller, Hölderlin, Schopenhauer, Nietzsche en Heidegger.
Parabels
Kafka’s verhalen hebben de intensiteit van fabels of parabels zoals je die in de Bijbel aantreft. Je kan je als lezer niet anders dan afvragen waar ‘het proces’ voor staat, of ‘het kasteel’, ‘het hol’, ‘de hongerkunstenaar’, ‘de wet’. Je wordt uitgenodigd, meer nog gedwongen om te zoeken naar interpretaties en verborgen betekenissen. De Kafka-exegese is inmiddels een nauwelijks of niet meer te beklimmen berg van theologische, psychoanalytische, existentialistische, marxistische, mystieke,… verklaringen. Kafka was zich bewust van de gelaagdheid van zijn verhalen toen hij opmerkte dat ‘de overwegingen waartoe zij aanleiding geven eindeloos zijn.’ Ze hebben het oeuvre van Kafka echter niet uitgeput. Ondanks of dankzij hun helderheid en hun ‘huiveringwekkende luciditeit’ (De Moor) hebben de verhalen een enigma behouden. Hoe zou je immers conceptueel vat kunnen krijgen op de sprekende, zichzelf voortbewegende garenklos Odradek in het verhaal ‘De zorg van de huisvader’? Het is wellicht geen toeval dat Kafka naast arts van de moderne wereld ook een profeet is genoemd. Die laatste kwalificatie werd onder anderen door de literatuurcriticus George Steiner in een opstel over Kafka gebruikt: ‘het meest wezenlijke feit omtrent Kafka is dat hij bezeten was van een vreselijk voorgevoel, dat hij tot in het kleinste detail de verschrikking naderbij zag komen.’ Van Toorn heeft het moeilijk met die a-historische, profetische kwaliteit en citeert goedkeurend Walter Benjamin over Kafka: ‘Neem alles woordelijk en dek niets af door begrippen van bovenaf.’ Het is daarom wat vreemd dat Van Toorn weinig enthousiast is over Kafka. Pour une littérature mineure (1975) van Gilles Deleuze en Félix Guattari, bij uitstek een poging om Kafka niet te interpreteren maar hem ‘rizomatisch’ te lezen vanuit zijn omgang met de taal, in casu met het Duits in een Tsjechische en geassimileerd Joodse omgeving. Het is immers precies dat wat Van Toorn en De Moor doen: Kafka terugplaatsen in zijn familiale, sociale en culturele omgeving.
Kafka werd in 1883 geboren in een Duits sprekende Joodse familie in Praag, op dat ogenblik de hoofdstad van de Tsjechische landen van het Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk. Bij zijn dood bestond die oude wereld niet langer. De Eerste Wereldoorlog had een brutaal einde gemaakt aan het imperium. In het Berlijn van de Weimarrepubliek zag Kafka voor zijn dood nog net de groeipijnen van een nieuwe wereld – met onder andere de wankele jonge democratie, de politieke onrust, het groeiend antisemitisme en de enorme inflatie die in 1923 een hoogtepunt bereikte – die tien jaar later zou uitmonden in de nazistische terreur, verantwoordelijk voor de dood van Kafka’s lievelingszus Ottla, zijn tweede verloofde Julie Wohryzek en zijn geliefde, de schrijver Milena Jesenská, in de concentratiekampen.
Berlijnse vrijheid
Berlijn had een bijzondere betekenis voor Kafka. Vanaf 1914 begon hij expliciet te denken aan de mogelijkheid van een verhuizing, maar de oorlog gooide roet in het eten en de omstandigheden dwongen hem in Praag te blijven. Berlijn, dat hij in de maanden voor de oorlog niet minder dan acht keer bezocht, werd er alleen maar aantrekkelijker door, als een verboden vrucht. In zijn privémythe stond Berlijn voor mentale vrijheid, voor afstand van zijn familie (vooral zijn dominante vader) en van zijn kantoor, die beide voor hem een soort gevangenis waren: ‘[Kafka] dweept graag met het beeld van Berlijn dat boven Praag zweeft als de hemel boven de aarde’, aldus De Moor. Daarnaast was Berlijn de intellectuele, culturele en literaire hoofdstad van de toenmalige Duitstalige wereld. Uiteindelijk zou Kafka de grote sprong, die zelfs bewondering bij zijn vader afdwong, pas maken op het ogenblik van zijn pensioen in 1923. Kafka was op dat ogenblik reeds zwaar ziek en erg verzwakt. De Moor leidt de lezer langs de drie huizen waar kafka en Dora verbleven – de auteur kent Berlijn als zijn broekzak, hij woont en werkt er immers – om op de slotpagina enigszins verontwaardigd te constateren dat er vandaag maar weinig is dat nog aan Kafka’s aanwezigheid herinnert, zelfs geen straatnaam. Kafka wilde in Berlijn van zijn pen leven, maar dat lukte niet. De Moor besteedt de nodige aandacht aan de moeizame materiële en fysieke omstandigheden in de nieuwe stad en aan Kafka’s pijnlijke besef dat hij voor zijn overleven financieel toch afhankelijk bleef van zijn familie. De moeilijke verhouding tot zijn dominante en weinig begripvolle vader bleef Kafka tot in Berlijn achtervolgen, enigszins verzacht door het liefdevolle contact met zijn zus Ottla. In die ten dele autonome maar ook zeer precaire situatie ontwikkelt zich de laatste fase van Kafka’s creativiteit met verhalen als ‘Het hol’ en zijn literaire zwanenzang ‘Josefine, de zangeres of het Muizenvolk’. Met een zekere ironische tristesse of trieste ironie merkt De Moor op dat Kafka zijn verhaal over de piepende muis Josefine afwerkte in zijn sterfbed op een ogenblik dat hijzelf niet veel meer dan piepende geluiden kon voortbrengen.
Het beeld van Kafka dat uit deze boeken tevoorschijn komt – en dat gebaseerd is op ooggetuigenverslagen – is dat van een verzorgde en elegante man, met veel zin voor humor, sociaal in de omgang, bereid tot helpen waar nodig, gedisciplineerd, bekwaam en door zijn collega’s gewaardeerd in zijn werk als advocaat bij een verzekeringsmaatschappij, geïnteresseerd in de vooruitgang (die hij beschouwde als een tegengewicht voor het verstikkende burgerlijke van zijn omgeving) en in allerlei moderne verschijnselen als de fiets, het vliegtuig, de cinema, enzovoorts. Van Toorn ziet in de scène uit Het proces waar een oude beambte van de rechtbank alle advocaten die naar binnen willen van de trap gooit een vorm van ‘slapstick’, een verwijzing naar de komische, brutale en spectaculaire Amerikaanse stomme films uit de jaren 1920 met onder anderen Harold Lloyd, Buster Keaton en Charlie Chaplin. De Moor en Van Toorn maken duidelijk dat Kafka op dezelfde manier opgroeide als veel van zijn leeftijdgenoten en bijvoorbeeld met hen bepaalde opvattingen en gevoelens over vrouwen en seksualiteit deelde omdat die nu eenmaal in de (Victoriaanse) samenleving van die tijd aanwezig waren. Kafka ontsnapte uiteraard niet aan zijn lustgevoelens en aan zijn lichamelijke noden, maar kon daar alleen maar bij prostituees aan voldoen. In zijn dagboek schrijft hij ten tijde van zijn verloving met Felice: ‘De coïtus als bestraffing voor het geluk van het samenzijn. Zo ascetisch mogelijk leven, ascetischer dan een vrijgezel, dat is voor mij de enige mogelijkheid om het huwelijk te verdragen.’ Kafka was zeker niet de enige van zijn generatie die de spanning tussen prostituee en echtgenote niet op een gezonde manier kon overbruggen. Van Toorn en De Moor plaatsen Kafka ook in de intellectuele context van in Joodse kringen heftig gevoerde discussies over assimilatie, zionisme, de tradities van Oost-Jodendom en de optie om naar Palestina te emigreren.
Overlevingsstrategie
Kafka herschrijft herkenbare familiale, relationele, zakelijke, sociale,… situaties en gebeurtenissen tot een unieke literaire vorm die tegelijk concreet en realistisch is én vervreemdend en mysterieus. Hij slaagt erin als schrijver, in zijn eigen woorden, ‘de wereld in het zuivere, ware, onveranderlijke (te) tillen’. Hij is een bijzonder scherp observator: ‘Kafka’s werk munt uit door zijn forensische aandacht voor het schijnbaar onbenulligste detail, door zijn eigenzinnige duiding van mimiek en gestiek en door de dynamiek die de schrijver opbrengt om de buiten- en binnenwereld met een onvermoeibaar oog te scannen voor hij erover reflecteert’, aldus De Moor. Volgens hem staat Kafka’s oeuvre in het teken van ‘het analyseren van het bestaan als een onoplosbare criminele zaak.’ In die zin is schrijven niet meer of minder dan een ‘overlevingsstrategie’. Of misschien beter: schrijven is een poging om geboren te worden – ‘Mijn leven is het aarzelen voor de geboorte’, aldus Kafka. Geboren worden kan voor Kafka alleen in de act van het schrijven: ‘alleen de golfslag van het schrijven bepaalt mij.’ Het is die golfslag die Rüdiger Safranski in zijn essay probeert te beschrijven. Safranski schreef geen biografie in de enge zin, al duiken er soms verrassende biografische feiten op, zoals de (weinig onderbouwde) suggestie dat Kafka de vader zou kunnen zijn van een kind van Grete Bloch, een vriendin van Felice aan wie hij zijn twijfels over een mogelijk huwelijk met Felice vertelde.
Safranski’s vertrekpunt is Kafka’s zelfbeschrijving aan diezelfde Felice in 1913: ‘Ik heb geen literaire belangstelling, maar besta uit literatuur, ik ben niets anders en kan niets anders zijn.’ Safranski voegt er fijntjes aan toe dat Felice als geliefde nauwelijks reëler is dan de verzonnen figuren uit Kafka’s fictie. Dit is een man voor wie literatuur – of concreter gezegd: schrijven – alfa en omega is. Niets anders heeft waarde. Een leven zonder schrijven heeft geen enkele bekoring voor Kafka. Hij was zich bewust van de enorme consequenties van die ‘keuze’: ‘De neiging om mijn droomachtige innerlijke leven op schrift te stellen heeft al het andere tot bijzaak gemaakt, waardoor het op een verschrikkelijke manier is verkommerd en niet ophoudt te verkommeren. Niets anders kan mij ooit tevredenstellen’, schreef hij in zijn dagboek. Kafka genoot intens van zijn momenten van creativiteit. Schrijven maakt ongekende krachten in hem los die hem boven zichzelf en boven de werkelijkheid doen uitstijgen. Al het andere – familie, werk, liefde, een gezin stichten – wordt door het schrijven tot ‘bijzaak’ gereduceerd. Omdat Kafka in een maatschappij leefde die precies daaraan veel belang hechtte, kon hij niet anders dan zich ook schuldig voelen. Meer dan eens heeft hij expliciet gezegd dat alleen een leven in een huwelijk en met kinderen een leven ‘in waarheid’ is. In zijn bekende Brief aan mijn vader zal Kafka beweren dat zijn vader het terrein van het huwelijk en het stichten van een gezin bezet houdt, waardoor het voor hem taboe is.
Creatieve schuld
Schuld is een centrale categorie in het werk van Kafka, maar ‘niemand anders heeft zoveel met zijn schuldgevoelens gedaan als Kafka.’, aldus Safranski. Zelfkwelling en creativiteit zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden: Kafka’s zelfbeschrijvingen (in zijn vele brieven aan Felice) zijn vaak zelfvernederingen, al maken de lange opsommingen van zijn gebreken vaak een komische indruk. Safranski’s boek volgt slechts één spoor: de vraag wat schrijven voor Kafka betekent en hoe dat schrijven zich tot zijn leven – en vooral tot zijn familie en zijn geliefden – verhoudt en omgekeerd: hoe die verhoudingen zich een literaire weg banen in zijn verhalen. Het is die lijn die Safranski uitwerkt: de radicale noodzaak om te schrijven en de daarmee samenhangende schuld ten opzichte van het appel van het leven en omgekeerd: het besef het leven op te offeren aan het schrijven. Safranski leest de belangrijkste verhalen van Kafka in het licht van deze niet op te heffen en niet te overbruggen spanning. Misschien levert dat geen spectaculaire oogst aan nieuwe inzichten op, maar Safranski maakt wel duidelijk hoe intens de inzet van Kafka’s schrijven was en wat er voor hem als schrijver én als mens op het spel stond.
Piet de Moor, Met Kafka in Berlijn, Pelckmans, Antwerpen, 2024, 144 p.
ISBN 978 94 6383 624 1
Willem van Toorn, Kafka voor Beginners. Over de wereld en het werk van Franz Kafka, Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2024, 167 p.
ISBN 978 90 253 1668 6
Franz Kafka, Ik moet u zo ontzettend veel schrijven. Een keuze uit de brieven van Franz Kafka (1900-1920) Gekozen, vertaald en ingeleid door Willem van Toorn,
343 p.
ISBN 978 90 253 1473 6
Rüdiger Safranski, Kafka. Schrijven voor zijn leven. Vertaald door Mark Wildschut, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2024, 269 p.
ISBN 978 90 450 5028 7
Reacties
Johny Lenaerts
Niet lang geleden verscheen eveneens: Costas Despiniadis, ‘Kafka en het anarchisme’, met een voorwoord van Michael Löwy, Kelderuitgeverij, Utrecht, 2023, 83 p.
ISBN/EAN 978 90 79395 59 0
De auteur legt de affiniteit van Kafka met libertaire ideeën bloot en maakt melding van zijn contacten met anarchistische kringen – zonder hem evenwel een anarchist te noemen. “Kafka is in feite heel zijn leven alleen gebleven.”
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.