Recensies, Samenleving

Je eigen naam verliezen

Al die liefde en woede

Moeder worden, een memoir

Ianthe Mosselman

Hoe een literair debuut tot stand komt, is meestal giswerk, aangezien schrijvers vóór de publicatie van hun eerste boek vaak nog niet in de belangstelling staan en er dus weinig van hun voorwerk gedocumenteerd wordt. In het geval van Ianthe Mosselman, die recent debuteerde met Al die liefde en woede. Moeder worden, een memoir, hebben we mazzel. In 2018 werd haar essay ‘Het einde van de brief’ genomineerd voor de Joost Zwagerman Essayprijs en dat is te lezen als een opmaat naar het uiteindelijke boek.

Zoals de titel al suggereert, gaat dat essay over de briefkunst, in het bijzonder de teloorgang van deze tekstvorm. En al vrij snel komt ook het thema moederschap in beeld. Mosselman, die op moment van schrijven in het eerste trimester van haar zwangerschap zit, stelt zich voor hoe het zou zijn als zij en haar vriend elkaar op dat moment brieven zouden schrijven. Hun briefwisseling zou een artefact zijn voor het nageslacht, een bron die zou vertellen hoe het was om te leven en kinderen te krijgen aan het begin van de eenentwintigste eeuw. De briefwisseling is er echter niet, dus er is een alternatief nodig. Ze sluit het essay af met een voornemen: ‘Ik heb daarom besloten dat ik de baby zal schrijven, brieven met observaties en gedachten die ik heb terwijl het lijfje langzaam groeit, die hij of zij hopelijk ooit zal lezen, waardoor hij of zij mij weer opnieuw leert kennen en hopelijk zelfs mijn drijfveren een beetje beter begrijpt.’

Het belangrijkste voor Mosselman is dat die brieven eerlijk zijn, een authentieke weergave van haar ervaringen. Ze wil schrijven over hoe het voor haar is om een kind te krijgen, inclusief alle onprettige kanten daarvan. Angst, ongemak, schuldgevoel, zorgen. Niet per se woede, die voorziet ze niet. Tijdens het briefschrijven krijgt woede juist de kans om te zakken, schrijft ze. Zo zou er ruimte ontstaan voor reflectie, resulterend in een tekst ‘met weldoordachte emotie’.

Moederwoede

De brieven aan haar kind lijken de basis te zijn geworden voor Mosselmans memoir, waarin ze zich zo nu en dan direct tot haar zoon richt. Het is een weldoordacht woedend boek geworden. Dat wordt al duidelijk uit het omslagbeeld: een portret van een jonge vrouw wordt bijna compleet bedekt door een knalrood babysilhouet. De boodschap is duidelijk: gevaar! Hier wordt een moeder onderdrukt, een vrouwelijke identiteit weggevaagd.

Waar komt die woede vandaan? Dat is de vraag die Mosselman zichzelf stelt, en waarop ik het antwoord – dat ze over de spanne van het boek uitwerkt – nu alvast samenvat, om daarna de aandacht te vestigen op de uitwerking zelf. Ze verwoordt het probleem helder: ‘Ik ben woedend omdat er iets gebeurd is met mijn status als individu.’ En later: ‘Ik wilde niet per se moeder worden, ik wilde graag een kind.’ De moederidentiteit, die al het andere naar de achtergrond verdringt, dáár heeft ze niet om gevraagd. De onvrede die ze voelt is groot, en belangrijker: dat gevoel is gerechtvaardigd. Ze schrijft: ‘Ik wilde ondankbaar zijn, want ik was niet dankbaar voor de positie waar ik als moeder in terechtgekomen was.’ Ze snapt waar haar emotie vandaan komt en kiest ervoor de woede de ruimte te geven.

Want woede kan een drijvende kracht zijn. Ten eerste op persoonlijk vlak, want ‘zonder de woede was het me nooit gelukt om hier te komen’. Het spreekt voor zich dat Mosselman moeder moest worden om in inhoudelijk opzicht dit boek te kunnen schrijven, maar om haar inzichten over moeder-zijn daadwerkelijk op papier te krijgen, was het ook noodzakelijk om de bijbehorende boosheid te omarmen. Doordat ze de woede zo diep doorvoelt, ervaart ze een sterke motivatie om over dit thema te schrijven en durft ze zichzelf aan een confronterend zelfonderzoek te onderwerpen. Op die manier drijft de ‘moederwoede’ haar als schrijver. Maar ook in maatschappelijk opzicht is de woede productief, ‘want de woede zet ook iets in beweging’. De ongelijke man-vrouwverhoudingen aanpakken en in het bijzonder moeders bevrijden van de verwachtingen die de samenleving aan hen stelt, gaat niet zomaar. Daarvoor moeten we ons allemaal eerst, letterlijk en figuurlijk, flink kwaad maken.

Bevangen door magisch denken

Er is veel om kwaad over te zijn, zoveel maakt de proloog al duidelijk. Mosselman kondigt vrij expliciet aan dat dit boek gaat over hoe we als maatschappij denken over vrouwen, die tegelijk worden verheerlijkt en verfoeid. Zoals te verwachten valt van een memoir, is de opbouw van het boek chronologisch. Het eerste deel is een slow burn, om de simpele reden dat het kind is er nog niet is en Mosselman nog niet het moederschap in al haar facetten heeft ervaren. Dit begin, waarin de geleefde ervaring nog even op zich laat wachten, moet het vooral hebben van de lange citaten van filosofen en schrijvers als Martha Nussbaum, Simone de Beauvoir, Sheila Heti, Mineke Schipper – en goed, ook een monoloog van een personage van Gillian Flynn uit de verfilmde thriller Gone Girl (2012). Later in het boek worden de citaten schaarser en meer geïntegreerd; dan zijn er persoonlijke ervaringen en observaties van Mosselman waar ze zich aan vast kunnen hechten en op voort kunnen bouwen. Het begin blijft in vergelijking wat abstract.

In lijn met dit bronnengebruik is de toon van dit deel, net als de proloog, overwegend aankondigend. Een pakkend vertelde jeugdherinnering over vadertje en moedertje spelen zou op zichzelf al sprekend genoeg kunnen zijn, maar krijgt ter afsluiting toch een interpretatie mee. Volgens Mosselman ‘heeft het alles te maken met het onder druk worden gezet een rol aan te nemen die je niet past’. Op deze herbevestiging dat dit boek kritisch staat tegenover maatschappelijke rolpatronen volgt een nieuwe omschrijving van het onderwerp waar ze over schrijft. Deze keer komt er ook een doelgroep bij: ‘Ik wil dat de boze vrouwen dit boek lezen en weten dat ze niet alleen zijn en dat het terecht is dat ze boos zijn.’ Een sympathiek en belangrijk doel. Tegelijk dient zich de vraag aan: wanneer zijn we klaar met aankondigen en gaan we echt van start?

Langzaam komt het geheel op gang, vooral als het essayerend ik zichzelf beter introduceert. Interessant wordt het als Mosselman vertelt dat ze werd bevangen door ‘magisch denken’. Ze begon opeens voortekens voor haar moederschap te zien in alles om haar heen, van afstervende planten tot dieren die zich schijnbaar moedwillig laten aanrijden. Na alle theorie komt dit gegeven onverwacht, het is een beetje vreemd en daardoor is er voor het eerst sprake van een soort vertelling. Hierop volgt wat biografische informatie, waardoor de persoon van Mosselman zich nog iets scherper aftekent – al presenteert ze die gegevens vooral om de beperkingen van haar eigen perspectief braaf expliciet te maken. Maar als ze daarna vertelt hoe ongepasteuriseerde kaas en DEET haar tijdens de zwangerschap ongelooflijke stress bezorgden – vooral door de zorgwekkend beperkte kennis over de (on)veiligheid van deze producten voor zwangere vrouwen – is Mosselman als essayerend ik scherp in beeld, qua toon en denken.

De rauwe ervaring

Dan: de bevalling. Natúúrlijk vormt die in dit boek een sleutelmoment, maar Mosselman verrast met een ijzingwekkend, minutieus verslag. Een helse trip, meeslepend en ongelooflijk intiem beschreven – te intiem om er in een bespreking zomaar stukken uit te delen, zo voelt het. Kort na de bevalling is ze er zo ondersteboven van dat zelfs iets simpels als kleur te veel is om te bevatten: ‘Wat is blauw? Ik weet niet meer hoe de kleur blauw eruitziet.’ Erop terugkijkend noemt Mosselman de bevalling ‘een oceanische ervaring’, naar de Franse schrijver Romain Rolland (1866-1944): een ervaring die overweldigend is op een manier die haast religieus aandoet. Een traumatische ervaring ook, zou je als lezer kunnen opmerken. Zeker als ze schrijft: ‘Bevallen is de dood aanraken. Het is het kind in je armen dragen, maar je eigen naam verliezen.’

Dat laatste is geen lichtzinnige boodschap en dat die goed overkomt, is aan de stilistische kracht van het hoofdstuk te danken. Mosselman schreef dit op basis van notities uit de dagen vlak na de bevalling en weet zo de rauwe ervaring te vangen in haar woorden. Ondertussen blijft ze boven de materie staan en houdt ze controle over alle details (de gemene taxichauffeur, de bebloede sokken), die ze pas inzet wanneer het haar als schrijver goed uitkomt. Of dat nu direct na het bevallingshoofdstuk is, of vele pagina’s later, wanneer het detail van pas komt bij het punt dat ze dan wil maken. De verleiding om alles in één hoofdstuk te proppen weerstaat ze: de flow van het verhaal staat voorop.

We zien de schrijver Mosselman ook aan het werk als ze reflecteert op de reikwijdte van haar memoir: ‘Wanneer begint dit verhaal? Bij mijn zwangerschap, bij de geboorte van mijn kind?’ Nee, concludeert ze, het begint bij de woede. Tijdens de zwangerschap was er paniek, tijdens de bevalling was er overweldiging. Maar de echte woede kwam pas daarna: ‘Ik realiseerde me niet hoe er tegen moeders werd aangekeken, totdat ik er eentje was geworden; toen zag ik het seksisme overal en werd ik erdoor overvallen.’ Alles wat ze van tevoren had gehoord over moederschap, had haar niet kunnen voorbereiden op het echte werk. Daarom werkt het bij nader inzien goed dat de hoofdstukken vóór de bevalling wat analytischer van toon zijn; daarna ervaart zowel schrijver als lezer hoe de geleefde realiteit alles overhoop haalt.

Een onoplosbaar probleem

De woede die Mosselman ervaart geeft een sterke stuwing, maar ze is niet eenduidig boos. De twijfel over wat goed ouderschap inhoudt wordt er niet minder van, maar slaat juist des te harder toe: alle voormalige zekerheden staan op losse schroeven. Ambivalentie loopt als een rode draad door de tekst. Als ze voor het eerst sinds de bevalling uitgaat, komt ze laat thuis. Te laat voor een moeder, verwijt haar vriend haar. Het interessante is dat ze zelf ook vindt dat ze te lang is weggebleven. Het ligt voor de hand om dit zelfverwijt te duiden als geïnternaliseerd seksisme. De denkbeelden over moederschap zijn zo alomtegenwoordig dat het bijna onmogelijk is om je daar helemaal niets van aan te trekken. Mosselman schrijft: ‘Het moederschap met al zijn lelijke kanten voelde als iets wat ik met opgeheven hoofd moest dragen.’ Hoe woedend je ook bent, daar blijf je vatbaar voor.

Dat is echter te simpel gedacht. Je afzetten tegen de norm is namelijk ook een manier om je tot die norm te verhouden en die daarmee in stand te houden. In dit geval merkt Mosselman op: door het traditionele beeld van moederschap af te keuren, diskwalificeert ze direct alle moeders die daar wel aan (willen) voldoen. Door het seksisme af te wijzen, neemt ze er zelf aan deel: een onoplosbaar probleem. Ze merkt over de norm op: ‘Ik neem het mezelf soms kwalijk dat ik er trots op ben er niet aan te voldoen.’ Het is voorstelbaar dat dit gevoel iemand ertoe kan zetten zich toch deels naar de traditionele rolpatronen te voegen.

Daar komt bovenop dat het moederschap voor haar daadwerkelijk iets heeft veranderd: ‘Ik was mezelf, maar anders, beter.’ Enerzijds klinkt dit als een uitspraak die het moeder-zijn verheerlijkt, anderzijds is het compleet aannemelijk dat de heftige ervaring zoals Mosselman die beschrijft een onvermijdelijke invloed heeft op wie je als persoon bent. Volledig opgaan in de moederrol, of die categorisch afwijzen en verder leven alsof er niets gebeurd is: dit zijn allebei geen aantrekkelijke opties.

Meer over moeders

Dat moeders onzichtbaar worden gemaakt, zagen we al op het boekomslag: de rode baby domineert het beeld en de jonge vrouw, waarschijnlijk de moeder, verdwijnt bijna volledig achter het silhouet. Als een vrouw een kind krijgt, delft haar eigen identiteit het onderspit. Ze is in de ogen van de maatschappij alleen nog maar moeder. Maar tegenovergesteld geldt: ‘Als moeder word je ook gezien, vaak op het moment dat je dat niet wilt.’ De moederfiguur is een persona waar we als samenleving maar geen genoeg van kunnen krijgen. Van de zonnige kanten dan. Het ongemak van moeder-zijn, daar worden we liever niet mee geconfronteerd. Mosselman vertelt hoe ze eens op haar werk moest kolven, maar er was geen ruimte beschikbaar om zich in af te zonderen. Om zichzelf privacy te geven én om anderen het zicht op deze activiteit te besparen. Uiteindelijk kolft ze in het openbaar, zittend achter haar bureau: ‘Door dan maar volledig in het licht te gaan zitten, hoefde ik tenminste niet te wachten op de beslissing van anderen over mij en dat voelde beter.’ Deze beslissing is krachtig – ze verbergt deze schaduwkant niet – maar toch ook wrang, omdat hij uit nood is geboren.

Autonomie is een centraal thema in Mosselmans schrijven. Op een fundamenteel niveau komt dat door het simpele gegeven dat een kind volledig afhankelijk is van de ouder, maar de ouder zich door die zorgplicht ook volledig ten dienste moet stellen van het kind. Afhankelijkheid is dus onlosmakelijk verbonden met moeder-zijn. De normen in de maatschappij, die er onder andere voor zorgen dat moeders meer dan vaders de verzorging van het kind op zich nemen, versterken die relatie alleen maar. Hoeveel bewegingsruimte heb je dan nog? Er zijn momenten dat Mosselman woede voelt ‘over de gevangenismuren die ik voor mezelf heb opgetrokken’. Maar in hoeverre heeft ze dat zelf gedaan?

Mosselman raakt kort aan de kwestie van het bestaan van de vrije wil. In eerste instantie legt ze dat grote filosofische probleem gedecideerd naast zich neer, want het is te groot om in haar boek te behandelen. Toch komt ze aan het eind van datzelfde hoofdstuk tot een interessante conclusie:

[A]ls we denken dat de keuze voor het krijgen van een kind een puur rationele is, lopen we het gevaar dat we denken dat we niets hoeven te doen op het gebied van emancipatie van moeders, omdat zij immers zelf voor hun lot kiezen. Zij maken de keuze. Het moederschap is vrijwel afwezig in het huidige feminisme en het feminisme van daarvoor en daar komt op deze manier te weinig verandering in.

De boodschap is helder: dit alles is onderdeel van een breder gesprek over seksisme. De woede van Mosselman mag zich dan vooral op moederschap concentreren, maar slaat ook over op andere vormen van vrouwenonderdrukking: ‘Ik was boos over al die keren dat ik me onnodig had weggecijferd.’ Tegen het einde van haar boek raakt ze nog aan de manier waarop vrouwen en in het bijzonder moeders geen plek kregen en krijgen in de wereld van de kunsten: weer een andere invalshoek. Dit alles om maar te zeggen: kunnen we het binnen de kaders van het feminisme alsjeblieft meer over moeders hebben?

De woede heeft in deze bespreking veel aandacht gekregen; de liefde, die ook in de titel staat, een stuk minder. Mosselman heeft ervoor gekozen om vooral de moederwoede uit te pluizen en niet de moederliefde, al maakt die keuze de liefde niet minder belangrijk. Sterker nog, het hele boek is een daad van liefde: een memoir waarin de schrijver zich soms opeens tot een jij richt en zo weer even centraal staat dat ze dit schrijft voor haar zoon. Net als met de brieven uit het essay hoopt ze dat hij ooit dit boek leest en dan haar ervaringen kent, waarin liefde en woede prima samengaan. Ze zegt: ‘Zelfs als ik boos ben, dan hou ik van jou.’

 

Een recensie door Thijs Joores over Al die liefde en woede. Moeder worden, een memoir van Ianthe Mosselman.

Atlas Contact, Amsterdam, 2022
ISBN 9789045044972
256p.

Geplaatst op 31/05/2022

Tags: Moederschap

Categorie: Recensies, Samenleving

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.