Non-fictie, recensie

Zilveren schaduwen

Alma’s dochters

Vijf levens in de schaduw

Jutta Chorus

Soms wordt vergeten dat de eerste Nederlandse vrouw die aan een filmacademie afstudeerde niet Nouchka van Brakel (1940) was, maar Lili Veenman (1930). Van Brakel was weliswaar de eerste vrouw die aan de Nederlandse Filmacademie afstudeerde, namelijk in 1964, maar Veenman voltooide al zeven jaar eerder de tweejarige beroepsopleiding tot cineast aan de Centro Sperimentale di Cinematografia in Rome, na een jaar aan het Parijse Institut des Hautes Études Cinématographiques te hebben gestudeerd. Een assistent van de filmmaker Bert Haanstra (1916-1997) had haar erop gewezen dat ze een studiebeurs kon aanvragen voor een buitenlandse filmschool, toen ze in de tekenstudio van Marten Toonder (1912-2005) werkte.

Door haar internationale filmopleiding was Veenman in Nederland een zeer gewilde regieassistent, misschien wel de meest gewilde toen ze zich aan de productie van Federico Fellini’s (1920-1993) La dolce vita (1960) verbond. In Rome was Veenman in 1959 via haar tekenleraar, de schilder Franco Gentilini (1901-1989), in contact gekomen met de grote Italiaanse regisseur, die naam en faam had gemaakt met La strada (1954) en op dat moment misschien wel aan zijn grootste film werkte. Veenman werd in eerste instantie voor de productie van La dolce vita als script supervisor aangetrokken, maar zou uiteindelijk de tweede opgebrande regieassistent vervangen. Aangezien ze als Fellini’s assistente goed uit de voeten kon, regende het aanbiedingen van aanstormende Nederlandse filmmakers als Frans Weisz (1938) en Fons Rademakers (1920-2007) – bij de laatste speelde mee dat hij in 1955 op slag verliefd was geworden op Veenman. Omwille van haar carrière trouwde zij pas vijf jaar later met Rademakers; wat hij niet mocht weten en nooit heeft geweten, is dat zij naast regieassistent ook de geliefde van Fellini was geweest.

Schrijver en journalist Jutta Chorus (1967) heeft met Alma’s dochters terecht (en eindelijk) een lans gebroken voor het belang van Lili Veenman. Dit belang is tweeledig: enerzijds heeft Veenman een pioniersrol vervuld in de ontwikkeling van de Nederlandse filmwereld, anderzijds droeg ze daarmee bij tot de vrouwenemancipatie in Nederland. Chorus is vooral geïnteresseerd in dit laatste aspect en hoe Veenman hierdoor een bredere maatschappelijke ontwikkeling belichaamt. Ongeveer dezelfde formule paste de auteur eerder toe in In de ban van Fortuyn (2002) en Beatrix, dwars door alle weerstand heen (2013), waarin Chorus telkens de scheidslijnen tussen het persoonlijke en het algemeen-maatschappelijke opzoekt.

In Alma’s dochters tekent Chorus een levensverhaal van Veenman op aan de hand van onderlinge vriendschappelijke gesprekken. Het boek heeft deze titel, omdat Chorus ervan overtuigd is dat de stempel die Veenman als vrouw op de filmgeschiedenis heeft gedrukt moeilijk los kan worden gezien van het feministische voorwerk dat enkele andere vrouwen in haar directe familie hebben verricht. Ze verweeft Veenmans leven dan ook met vijf beknopte levensbeschrijvingen van haar moeder, tante, grootmoeder en overgrootmoeder, die elk op hun eigen manier hebben bijgedragen aan de vrouwenemancipatie.

Het voordeel van deze constructie is dat het nieuwe filmhistorische inzichten oplevert die onlosmakelijk verbonden zijn aan de familiegeschiedenis. Het nadeel is dat er hierdoor minder ruimte overblijft voor het leven en werk van Veenman zelf. Dat is in dit boek een gemiste kans, al tekent het ook de persoon Lili Veenman. Het leeuwendeel van haar professionele leven speelde zich immers af in de schaduw van haar man Fons Rademakers, met wie ze decennialang samen films maakte. Hun taakverdeling was helder en effectief, ze functioneerden in feite als een soort regieduo: Fons was extravert en daardoor goed met mensen en acteurs; Lili was introvert en maakte de storyboards van de films. Deze storyboards waren voor Nederlandse begrippen ongekend rijk gedetailleerd. De films die Veenman en Rademakers maakten, bleven echter uiteindelijk wel de films van Fons.

Lili heeft in interviews altijd benadrukt dat ze dit niet erg vond en dat er geen sprake is geweest van miskenning, hoezeer er door feministen weleens over het tegendeel gespeculeerd is. Toch zegt ze in dit boek over de films van Fons dat ‘het nooit rotzooi was, maar ik had het zelf anders gedaan’. Zelf ging ze pas na haar vijftigste zelfstandig films maken. Ze draaide twee speelfilms waarvan vooral haar debuut, Menuet (1982), goed werd ontvangen. Haar tweede speelfilm, Dagboek van een oude dwaas (1987), ging net als haar eerste werk over een driehoeksverhouding in de huishoudelijke sfeer.

Erfopvolging

Dat deze films een autobiografische grondslag hadden, heeft Veenman pas op haar tweeënnegentigste in dit boek onthuld. Op haar vijftiende werd ze misbruikt door de man van haar moeder, de journalist Guus Hiltermann (1914-2000). Haar moeder, Sylvia Brandts Buys (1907-1994), ging hier in de zomer van 1949 bijna aan onderdoor, terwijl Fons het nooit heeft geweten. Dat dergelijke feiten nu aan het licht komen, is merkbaar het gevolg van het journalistieke vakmanschap van Chorus en haar vriendschap met Lili. Voor de lezer die geïnteresseerd is in filmgeschiedenis is het wel jammer dat de auteur Menuet en Dagboek van een oude dwaas in vergelijking met de persoonlijke lading vrij kort behandelt. Ze richt zich liever op de vrouw die het lef had om zich in een mannenwereld te manifesteren, zoals haar voormoeders ook hadden gedaan.

Het begon allemaal bij Lili’s overgrootmoeder Alma Bimmermann (1853-1948). Zij was een schrijver die in haar romans en geschriften ijverde voor de onafhankelijkheid van de vrouw. Zodoende kwam zij in aanraking met vrouwen van de eerste feministische golf. Met het afstuderen van Alma’s dochter Elly Berkhout (1882-1943) aan de Rijkslandbouwschool in Wageningen in 1904 begon zich iets van een familietraditie van vrouwenemancipatie af te tekenen. Berkhout was de eerste vrouw die afstudeerde aan deze school. Het belang voor de vrouw om zich zoveel mogelijk geestelijk en financieel onafhankelijk te maken van de man, kregen Lili’s moeder Sylvia Brandts Buys en tante Elly Brandts Buys (1913-1985) dan ook met de paplepel ingegoten. Sylvia was in de jaren vijftig de officieuze en zeer gewaardeerde hoofdredacteur van de Haagse Post; haar reislustige zus Elly leidde een mondain leven als model, fotograaf en socialist.

Wat deze vrouwen met elkaar gemeen hebben, is dat ze allemaal ambitieus en tamelijk eigenzinnig waren, en bovendien aanleg voor hun interessegebieden hadden. Dit terwijl hun carrièremogelijkheden aanzienlijk beknot werden door de gangbare maatschappelijke verwachtingspatronen, waarvan het huwelijk de nekslag was. In haar beschrijving van Lili’s grootmoeder Elly laat Chorus overtuigend zien hoezeer een vrouw en mens gebukt kan gaan onder het juk van een ongelukkig huwelijk. Des te schrijnender is dat Elly’s leven voor dit huwelijk van talent en vrijheidszin getuigt.

Een ander zwak punt aan dit boek is dat Chorus binnen dit verhaal van ongelijkheid weinig oog heeft voor de bevoorrechte sociale positie die de vrouwen, ongeacht hun geslacht, reeds in de maatschappij innemen. Zo expliciteert ze bijvoorbeeld niet dat het huwelijk evenals een juk ook een weg kan zijn om de sociale ladder te beklimmen. Want in hoeverre mogen we aannemen dat de verborgen levensgeschiedenissen die in dit boek worden beschreven werkelijk die van een stel ‘gewone vrouwen’ zijn, zoals Chorus graag haar hoofdpersonages aanduidt? Ongeacht hun ondergeschikte maatschappelijke positie als vrouw behoren zij allen tot een betrekkelijk hoge sociale stand. Hoe bijzonder en talentrijk Chorus de nazaten van Alma ook mag vinden, feit blijft dat het zaad van talent pas tot wasdom kan komen in bepaalde gunstige sociale en economische omstandigheden. Dat is een niet onbelangrijke kanttekening bij de bijzondere individuele verdiensten waarvan dit boek rekenschap geeft.

Zo doorloopt overgrootmoeder Alma een prestigieuze eliteschool voor meisjes, zodat ze uitstekend is voorbereid op haar opleiding tot onderwijzer, al laat Chorus onvermeld hoe dit bekostigd werd. Alma trouwt in Nederlands-Indië met Anton Berkhout, die in de kolonie als landbouwkundige werkzaam is. Dankzij zijn latere aanstelling aan de Rijkslandbouwschool kan hun dochter Elly in Nederland in een welgesteld milieu met dienstpersoneel opgroeien. Ook Elly huwt een man in Nederlands-Indië, de planter Ger Brandts Buysen. Sylvia en Elly worden dan ook in de bovenlaag van de koloniale samenleving geboren. Lili, de dochter van Sylvia en huisarts Ad Veenman, komt op haar beurt ter wereld in een statig pand in de Amsterdamse Concertgebouwbuurt, waar ze leert paardrijden, schermen en op wintersport kan. En daarmee wordt ze dus op voorsprong gezet richting een mondain leven in de Europese filmwereld.

Barsten in het glazen plafond

Dit doet niettemin niets af aan het feit dat Alma en haar dochters belangrijke grenzen hebben verlegd. Allemaal streefden zij naar een betere maatschappelijke positie voor de vrouw. Als overgrootmoeder Alma voor haar eerste huwelijk naar Nederlands-Indië vertrekt, blijkt haar man bij aankomst net overleden te zijn. Het getuigt van moed en wilskracht dat Alma als ongehuwde vrouw op dat moment ervoor kiest om in de kolonie te blijven. Ze wil schrijver worden en neemt werk aan als onderwijzer en gouvernante, wat in de negentiende eeuw een gebruikelijk pad was voor ‘vrouwen van betere afkomst die in hun eigen onderhoud wilden of moesten voorzien’. Onder het pseudoniem Nji-Sri publiceert Alma vanaf haar achtendertigste naturalistische liefdesromans in feuilletons. In deze verhalen, waarin telkens onafhankelijke vrouwen de hoofdrol spelen, kaart Alma de wantoestanden van het koloniale systeem aan, zoals de ongelijkheid van het schoolsysteem tussen koloniale en gekoloniseerde kinderen. Volgens het oordeel van de toenmalige literaire kritiek was Nji-Sri een zedeloze schrijver van keukenmeidenromans; wel wordt ze om die reden benaderd door de vroege feministische beweging, ‘vrouwen uit gegoede families’, met wie ze discussiegroepen vormt en aan de Vrouwententoonstelling van 1898 deelneemt.

Alma’s dochter Elly bleek eveneens belangstelling voor literatuur te hebben, maar ze kreeg de ruimte niet om die interesse verder te ontwikkelen. Van alle vrouwen lijkt Elly het meest onder het huwelijk te lijden. Hoewel haar studievriendinnen van de Rijkslandbouwschool ijverden voor de manifestatie van de vrouw in het politieke en openbare leven, zakt Elly mentaal en maatschappelijk weg zodra ze trouwt. ‘Waar was de stormachtige persoonlijkheid gebleven die bij haar vrienden en zusjes bewondering afdwong, omdat ze handelde naar eigen inzicht?’, vraagt Chorus zich af. ‘Dat stralende middelpunt, zoals haar zus Sylvia haar noemde? “Ik geef veel te veel om de critiek van m’n medemenschen in plaats van ongeacht hun afkeuring te doen wat mij goedacht”, beaamde ze toen haar moeder Elly aan haar vroegere eigenzinnigheid herinnerde.’

Elly’s dochters Sylvia en Elly zetten de familietraditie voort door als eerste vrouwen echt betrokken te raken bij het openbare intellectuele en culturele leven. Elly, de meest avontuurlijke van de twee, reist op haar vijfentwintigste in haar eentje kriskras door Europa. In München volgt ze de enige fotoschool in Duitsland waar ook vrouwen werden toegelaten, net voordat de nationaalsocialisten veel vrouwenrechten zouden terugdraaien. In Italië trouwt ze met de journalist Gino Tomajuoli, wat haar als model en fotograaf toegang verschaft tot het mondaine leven in Italië, maar waarmee ze zich ook inlaat met het fascisme. De familie van Tomajuoli ondersteunde Mussolini’s dictatuur, hoewel Gino geen antisemiet zou zijn, maar ‘slechts’ vaderlandslievend. Dat weerhoudt Elly er echter niet van om voor haar Italiaanse burgerschap bewijsmateriaal van haar raszuiverheid aan te leveren, waarvoor ze te rade gaat bij haar oom Cor, die lid was van de NSB.

Anders dan haar zus stelt Sylvia tijdens de oorlog haar woning aan de Willemsparkweg in de Amsterdamse Concertgebouwbuurt beschikbaar voor onderduikers. Ook verricht ze diverse verzetsdaden. Bijzonder aan haar levensverhaal is de invloed die ze had op het succes van de Haagse Post in de jaren vijftig. Via haar nieuwe liefde, de journalist Guus Hiltermann, die van de pro-Duitse Telegraaf kwam en zelf ook pro-Duits was, rolde Sylvia in de journalistiek. Na de oorlog kwam ze voor het door Hiltermann opgerichte Elsevier Weekblad te werken. Samen kochten ze op zijn naam de Haagse Post. Hoewel de Haagse Post formeel gezien het eigendom van Hiltermann bleef, was Sylvia verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van het blad. Tevens werden er dankzij haar inspanningen allerlei progressieve hervormingen in gang gezet. Zo ruimde Sylvia plaats in voor vrouwenrubrieken, zoals een rubriek met portretten van werkende vrouwen. Ook stelde ze allerlei jonge schrijvers aan – Amsterdamse ‘heertjes’ als Simon Vinkenoog, Jan Cremer, Jan Vrijman en Remco Campert – die met een verfrissende, persoonlijke en antiautoritaire inslag de krantenkolommen vulden.

Als de Haagse Post medio jaren zestig een mindere periode doormaakt, ontstaat er een tweescheiding in de redactie. Hiltermann besluit het blad te verkopen, zonder dat hij zijn vrouw hiervan op de hoogte stelt. Sylvia spant daarop een rechtszaak aan om aan te tonen dat zij al die jaren de eigenlijke hoofdredacteur was geweest, maar verliest de zaak. Daarmee was de aftocht van de vrouw die de scepter had gezwaaid over de redactie roemloos en misschien wel schandalig. Deze aftocht markeerde meteen ook het einde van haar professionele leven, maar bij de crematie van Sylvia in 1994 bleek hoezeer ze nog onder de oude redactieleden geliefd was: de ‘heertjes van HP’ waren als blijk van collectief eerbetoon allemaal aanwezig. Ook bleek dat Sylvia Lili’s erfenis had verzekerd, wat nog een lange staart kreeg in de vorm van een juridische strijd tussen Hiltermann en Lili. Dat Lili deze strijd onverbiddelijk voerde en deze ten slotte ook won, geeft aan het misbruik een nieuwe emotionele lading.

De lengte van Lili

Indrukwekkend aan dit boek is hoezeer de auteur gebruik maakt van bronnen en archiefmaterialen. Een tientallen pagina’s tellende notenapparaat vermeldt talloze geschreven en mondelinge bronnen. Chorus heeft ervoor gekozen om deze ongemerkt in haar betoog te verwerken. Dat past bij haar invoelende, soms psychologiserende maar desalniettemin onderzoekende schrijfstijl. De belangrijkste en meest geciteerde bronnen zijn afkomstig van een al dan niet daadwerkelijk hervonden koffertje van Sylvia, met daarin brieven en dagboeken waarin ze haar gedachtes en gevoelens over haar moeder Elly en grootmoeder Alma heeft opgeschreven.

De parallellen die Chorus herhaaldelijk in het boek trekt tussen de privégeschiedenis en ontwikkelingen van de algemeen-maatschappelijke geschiedenis van Nederland zijn toevoegingen die de intriges van haar hoofdpersonen verdiepen en contextualiseren. Zo komen alle vrouwen symbool te staan voor iets groters, namelijk voor de ontwikkeling van de vrouwenemancipatie in Nederland in zijn geheel. Chorus schroomt niet hierbij ook verbanden te leggen tussen de geschiedenis van de emancipatie van de arbeider en de geschiedenis van (koloniaal) racisme, al blijven deze verbanden nogal oppervlakkig van aard. In het hoofdstuk over Sylvia en de Haagse Post is Chorus’ beschrijving van de Nederlandse journalistieke geschiedenis diepgaander, nauwkeuriger en daardoor als contextuele toevoeging het sterkst.

In het feministische licht dat Chorus op Veenman werpt, is Lili, die al met al toch vooral de hoofdpersoon van dit boek is, dikwijls een starre reflectie. Veenman blijft ontkennen dat Fons haar carrière in de weg heeft gestaan en heeft zich altijd uitgesproken tegen het idee dat ze ondergewaardeerd zou zijn. Ook het etiket van feminist heeft ze altijd stellig verworpen, omdat ze op de eerste plaats als filmmaker gezien wil worden. De invalshoek van Alma’s dochters dwingt ons Lili’s betekenis voor de vrouwenemancipatie evenwel te herzien:

Lili heeft de negentiende-eeuwse belofte van Alma ingelost: beide vrouwen die in staat waren hun talent ook onder niet-ideale omstandigheden – in de Nederlandse mannenmaatschappij – vorm te geven, een eigen bestaan op te bouwen. Grootmoeder Elly, een stralende bloesem, knakte in de knop toen ze trouwde. Sylvia slaagde erin haar talent te ontplooien, maar durfde niet te leven. Lili durfde aanvankelijk alleen te leven en te werken onder Fons’ vleugels, tot ze zichzelf bevrijdde en twee films maakte die niet alleen getuigen van meesterschap, maar die ook persoonlijker blijken te zijn dan iemand ooit had durven denken.

Chorus heeft daarmee een lezenswaardig boek geschreven, dat via de familie van Veenman een hoop inzichten biedt over de ontwikkeling van maatschappelijke positie van de moderne vrouw. Wie op een herwaardering had gehoopt van Veenmans betekenis voor de filmgeschiedenis, komt er echter bekaaid vanaf. De aandacht van dit boek ligt dusdanig op Lili’s familie- en liefdesrelaties, dat haar professionele leven met en naast Fons er behoorlijk door overschaduwd wordt. Daarmee voelt het alsof dit boek een belangrijke belofte niet inlost. Chorus is geen filmhistoricus, dat blijkt en dat hoeft ook niet, maar een echte filmhistorische duiding en herwaardering van het werk van Lili Veenman laat nog op zich wachten.

 

Een recensie door Abel van Oosterwijk over Alma’s Dochter van Jutta Chorus.

Pluim, Amsterdam, 2022
ISBN 9789493256705
333p.

Geplaatst op 29/06/2023

Tags: 'Literatuur', Federico Fellini, Feminisme, filmgeschiedenis, Fons Rademakers, Haagse Post, Jutta Chorus, Lili Veenman, non-fictie

Categorie: Non-fictie, recensie

Naar boven

Reacties

  1. .Edith van Oosterwijk

    Prachtig, helder geschreven.

    Beantwoorden

  2. .Edith van Oosterwijk

    Prachtig, helder geschreven.
    He lijkt mij dat je alle facetten uit het boek, dat ik eigenlijk eerst zou moeten lezen, hebt belicht.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.