recensie, verhalen

Wachten op contact en affectie

Aloha

Machteld Siegmann

Toen Barack Obama in aanloop naar de presidentsverkiezingen van 2008 steeds populairder werd, zeiden verschillende media dat dat kwam door Obama’s toegankelijke en ontspannen uitstraling. Die houding koppelden de media op hun beurt weer aan zijn Hawaïaanse achtergrond. Zo schreef journalist Jeff Zeleny in The New York Times een artikel waarin hij beweerde dat de rust en kalmte waarmee Obama politiek bedreef en zijn tegenstanders van repliek diende vooral te danken waren aan het feit dat hij met enige regelmaat naar Hawaï terugkeerde. In datzelfde artikel beargumenteerde Neil Kent, professor in Ethische Studies aan de Universiteit van Hawaï, dat Obama meer ‘Hawaï dan Chicago’ in zich had, want ‘he’s laid-back, cool and collected’. Obama’s positieve, open en constructieve houding had volgens Kent te maken met het gegeven dat het op een eiland als Hawaï moeilijk is om boos op elkaar te zijn: in zo’n kleine gemeenschap moet je wel met elkaar samenleven.

Ook Obama zelf gaf tijdens zijn campagnetourneé regelmatig aan dat Hawaï, of specifieker de Aloha spirit, nog steeds in hem leefde. Hij omschreef Aloha als het idee ‘dat we allemaal verplichtingen naar elkaar hebben, dat we niet alleen zijn.’ In zijn speech benadrukte Obama dat Aloha niet enkel ‘Hallo’ en ‘Tot ziens’ betekent, maar vooral liefde, compassie en wederzijds respect voor elkaar. Deze bredere, ietwat spirituele definitie van het woord bestaat al eeuwen en is afgeleid van het Proto-Polynesische ‘qarofa’, dat ‘affectie’ of ‘liefhebben’ betekent. ‘America needs the Aloha spirit’, zei Obama, waarmee hij enerzijds de geografische kloof tussen Hawaï en de andere staten benadrukte en tegelijkertijd een pleidooi hield voor meer compassie en affectie op het Amerikaanse vasteland.

Ook recentelijk speelde het Aloha-gevoel nog een opmerkelijke rol in de westerse cultuur, en wel bij de veelgeprezen HBO-serie The White Lotus (2021). Deze postkoloniale komedie-annex-whodunit over desastreuze ontmoetingen tussen rijke, witte, nogal egocentrische Amerikanen en het (deels) Hawaïaanse personeel heeft ‘Aloha’ als introlied. Gecomponeerd door de Chileens-Canadese Cristobal Tapia de Veer, giet dit onheilspellende nummer, met zijn beklemmende percussie-, fluit-, en diergeluiden, een sinister sausje over de zogenaamde Aloha-esprit.

Wie de serie heeft gezien weet dat de Aloha-opvatting in deze neoliberale, postkoloniale resortwereld vooral een vorm van eenrichtingsverkeer is: liefde, respect en compassie zijn bij de rijke Amerikanen ver te zoeken, maar de resortgasten verwachten wel dat de bediening constant met affectieve nederigheid voor hen klaarstaat. Al dan niet bewust benadrukt The White Lotus hiermee wat Obama al in 2008 riep: Amerika, of misschien wel breder: de westerse samenleving heeft het medemenselijke Aloha-gevoel hard nodig.

 

Het (on)vermogen om te verbinden

Die zoektocht naar Aloha staat ook centraal in de gelijknamige verhalenbundel van Machteld Siegmann. In zestien korte verhalen laat Siegmann zien hoe ontmoetingen op het eerste ogenblik niet altijd met compassie en liefde gepaard gaan. Zo is er onder meer een pontwachter die op zijn laatste werkdag de liefde wil verklaren aan zijn laatste passagier maar dat niet durft, een pas gescheiden vader die met zijn twee tienerdochters op vakantie gaat en al gauw ontdekt hoe zijn dochters en hij uit elkaar zijn gegroeid, een dorp dat de komst van een kleurrijke nieuwkomer maar moeilijk kan accepteren en een jonge vrouw die halsoverkop op de kinderen van haar Indiase buren moet passen. In al die contacten wordt duidelijk dat het warme, liefdevolle Aloha-gevoel zeker geen zekerheid is. Sterker nog, Aloha draait juist om het (on)vermogen om verbinding met de ander aan te gaan.

Toegegeven, menig werk uit de literatuurgeschiedenis gaat over de problemen in menselijke relaties, maar desalniettemin (of juist daarom) kan er eindeloos over worden geschreven. Wat dat betreft is het uitgangspunt van de bundel niet zo vernieuwend, maar is dat erg? Integendeel, in haar relatief bescheiden oeuvre laat Machteld Siegmann bij uitstek zien hoe de mens worstelt om de ander te bereiken. In haar veelgeprezen debuut De kaalvreter (2019) sluit Leie, de vrouw van een boerengezin, zich af van haar man en zonen nadat haar pleegmoeder is overleden. Deze mozaïekvertelling laat enerzijds zien hoe de man en zonen er (vaak tevergeefs) alles aan doen om Leie te bereiken en anderzijds hoe Leie maar moeilijk van haar verleden vrijkomt en zich aan de liefde van haar man en kinderen kan overgeven. Ook in haar tweede roman Wachter op de morgen (2022) stelt Siegmann verbroken familierelaties centraal. Hierin moet een bejaarde man rond de kerstperiode noodgedwongen een tijd bij zijn hoogzwangere kleindochter inwonen. Met haar moeder, zijn dochter dus, heeft hij al jaren geen contact, maar met Kerst in aantocht hoopt hij dat het alsnog niet te laat is om zich met het verleden te verzoenen.

 

Aloha en de christelijke verlossing

Vanuit een christelijke insteek toont Siegmann, die jarenlang redacteur was van het literair-christelijke tijdschrift Liter, in deze twee romans hoe schuldgevoelens, mededogen, verlossing en affectie het fundament van (familie)relaties vormen. Met Aloha bewijst ze dat ze ook op de korte baan over deze thematiek kan schrijven. Sommige verhalen hebben hier eveneens een christelijk karakter, zoals ‘De allerheiligste dag’. Hierin heeft Mark, een bekende Nederlander, zich vanwege beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag teruggetrokken in een bungalow aan de rand van een Brabants dorp. Afgezonderd van alle media, zijn therapeut, dochter en ex houdt hij zich bezig met een schaakspel, wat een mooie metafoor is voor de strijd die hij zowel met zichzelf als met de buitenwereld voert. Wanneer er ineens een meisje van een jaar of twaalf en een kleine jongen voor hem staan, is Mark bang dat hij alsnog ontmaskerd wordt.=

Terwijl het meisje vooral geïnteresseerd is in Marks wifi, vertoont het jongetje door de afwezigheid van een vader opstandig en gewelddadig gedrag. Hoewel hij maar een paar pagina’s aan bod komt, is dat jongetje een aandoenlijk personage. Met een stok en een scala aan verwensingen wil hij alles om zich heen kapotmaken. Net als Mark worstelt hij met zijn emoties en schuldgevoelens. Dat het joch ook nog eens misdienaar is (maar dan wel eentje die stiekem hosties van de pastoor steelt) maakt hem extra gelaagd. Het meisje daarentegen is wat meer belerend van aard. Zoals de dienstmeid uit Het Nieuwe Testament Petrus herkent als een van Jezus’ discipelen, zo herkent het meisje Mark ook, alleen niet van de nieuwsberichten over grensoverschrijdend gedrag maar van de processie tijdens Sacramentsdag, de dag van de heilige hostie. Hier liep het meisje als trompettist mee in het muziekkorps. Als bij een religieuze ervaring werd Mark aangetrokken door het tafereel: ‘En hoewel hij maar weinig ophad met religie had hij het gevoel dat hij dit koste wat kost moest zien, dat hij getuige moest zijn van dit folkloristische gebeuren omdat het hem misschien iets te zeggen had, al kon hij niet bedenken wat’.

Dat Mark uitgerekend op het dieptepunt van zijn schuldgevoel getuige is van de dag van de heilige hostie, is geen toeval. Juist de hostie, het symbool voor het lichaam van Christus, staat voor berouw en verlossing. Net wanneer Mark op wil biechten wat hij allemaal op zijn kerfstok heeft, spoort het jongetje hem aan om een van de gestolen hosties te eten, alsof de kinderen met deze sacrale handeling zelf ook hopen dat dit volwassen verloren schaap weer direct tot Christus’ kudde gaat terugkeren:

 

En? roept het meisje.
   Ik weet het niet… zegt hij met gebarsten stem en hij kijkt weg naar het riet, waarboven de zon nog steeds verwoede pogingen doet om door de wolken heen te breken.
   Je mag deze ook wel hebben, zegt het jongetje, en hij kiepert zijn heuptasje leeg boven de tafel.

 

Het is aandoenlijk om te zien hoe de kinderen – en Mark in zekere zin ook – hopen dat de hostie direct een louterend effect heeft. Dat het jongetje tot slot alle gestolen hosties achterlaat, maakt het einde van dit verhaal extra sterk en benadrukt het Aloha-gevoel. Waar het jongetje met zijn gescheld en verwensing aanvankelijk nog meedogenloos oogt, wordt hij met deze laatste handeling juist het toonbeeld van mededogen. Het is alsof hij met zijn hostiedonatie wil zeggen dat hij aanvoelt dat verlossing, zelfs voor Mark, binnen handbereik ligt.

 

Redding binnen handbereik

Een ander verhaal waarin de christelijke opvatting ten grondslag ligt aan liefdevol handelen is ‘Een slechte dag’. In dit zeer korte verhaal van nog geen duizend woorden probeert de negenjarige Henk met allerlei stiekeme huishoudelijke klusjes de strijd tussen zijn ouders te compenseren, of specifieker: met zijn klusjes probeert hij zijn moeder weer op het religieuze rechte pad te krijgen. Hiermee hoopt hij de huwelijkse strijd op te lossen. Over zijn moeder wordt namelijk gezegd dat ze ‘op een slechte dag’ door de duivel is bezeten. Wat er dan precies met de moeder aan de hand is, blijft in het ongewisse; ze oogt vooral prikkelbaar en gooit met spullen.

Met deze kijk op de menselijke gemoedstoestand wordt duidelijk dat geloof ook een keurslijf kan zijn, met name voor vrouwen, die vaak als ‘dwaas’ of ‘duivels’ worden gezien als ze hun taak binnen de huiselijke, patriarchale structuur niet vervullen. In plaats van te leren praten over emoties, heeft Henk geleerd dat geloof ‘het enige wapen tegen de duivel is’. Terwijl zijn ouders beneden ruziemaken, maakt hij tersluiks de badkamer schoon. Hiermee hoopt hij dat zijn moeder denkt dat God haar niet uit het oog heeft verloren en als bewijs daarvan de badkamer voor haar heeft schoongemaakt.

Net als het jongetje uit ‘De allerheiligste dag’ denkt Henk dat verlossing kan worden aangewakkerd. Dat maakt hem naïef en aandoenlijk. Exemplarisch hierbij is dat hij het geschreeuw van beneden probeert te overstemmen, ‘met een vrolijk liedje dat hij tijdens de blokfluitles heeft geleerd’, en de deur op slot doet om te voorkomen dat zijn moeder ontdekt dat niet God maar hij de badkamer schoonmaakt. Met zulke details wordt het verhaal intrigerend, lichtvoetig en toch ook een beetje tragisch. Vanuit de Aloha-gedachte is het schrijnend om te lezen hoe een jongetje van nog geen tien overcompenseert uit liefde voor zijn moeder, terwijl zijn ouders beneden elkaar met steeds minder liefde behandelen.

 

Uit het oog geraakt

In andere verhalen wordt het Aloha-gevoel minder nadrukkelijk aan de christelijke opvatting gekoppeld. Aloha symboliseert dan eerder de karakterontwikkeling en toont hoe de personages zich stapje bij beetje voor elkaar openstellen. Een goed voorbeeld hiervan is ‘De konijnencategorie’, dat mooi laat zien hoe menselijke relaties soms een kluwen draden zijn. Zo begint het verhaal met tiener Donya, die niet naar huis wil en dus in haar eentje buiten in de kou staat te wachten op ‘iemand zoals zijzelf’. Ze belt Benno op, met wie ze vroeger in de zandbak speelde en in de afgelopen zomer voor het eerst mee heeft gezoend. Aan de telefoon doet ze zich stoerder voor: ze beweert dat er nog iemand bij haar is die Benno niet kent. Toch vraagt ze of ze langs mag komen.

Bij Benno thuis treft Donya de net uit nachtdienst ontwaakte moeder Melinda, de nogal belerende vader Leo, die van Melinda is gescheiden maar af en toe opduikt en zich dan gedraagt alsof hij nog thuis woont, en Benno’s zusje Candace, die juist geen zin heeft om haar vader te zien. Benno op zijn beurt houdt zich niet zo bezig met familie of vrienden, maar is vooral druk met zijn videospel. Ieder personage is weliswaar met een ander verbonden, maar van echte verbinding is geen sprake. Elk individu wil iets van het hart, maar niemand spreekt dat uit. In het onuitgesprokene schuilt het onvermogen om de ander te bereiken. Dat komt vooral naar voren in de passage waarin de titel van het verhaal wordt aangehaald:

Je moet het maar zo zien, vervolgt Leo, er zijn twee categorieën, konijnen en jakhalzen. Alleen die twee. Eten of gegeten worden. Leiden of volgen. En ik dacht altijd dat ik tot de konijnencategorie behoorde. Terwijl…
   Waarom konijnen, vraagt Benno, ik snap het niet.
   Omdat… Leo draait zich om en ziet nu pas dat Donya er is. Hij zegt hallo en staart een tijdje naar haar en Benno terwijl hij aan zijn sigaret zuigt. Dan draait hij zich weer naar het raam.

In feite zijn de personages uit dit verhaal zowel konijn als jakhals: ze zijn op elkaar aangewezen, proberen elkaar te bereiken, maar weten niet meer hoe ze kwetsbaar moeten zijn. In plaats van werkelijk met elkaar te praten, bijten ze elkaar botte opmerkingen toe – of erger: er wordt gezwegen – waarna de onderlinge verhoudingen nog slechter zijn dan voorheen. Waar sommigen worstelen met hun stiltes, durven anderen zich juist open te stellen. Zo trekken Donya en Candace aan het einde van het verhaal meer naar elkaar toe. Bij elkaar vinden ze de geborgenheid die ze elders niet krijgen.

Door de vlotte verteltrant en de verschuivende focalisatie leest het verhaal een beetje als Birdman (2015) van Alejandro González Iñárritu. Net als in Iñárritu’s bejubelde film geeft Siegmann ons, als een vlieg aan de muur, een inkijkje in de in zwang geraakte familierelaties en stelt daarbij de suggestie voorop. Ze hoeft niet letterlijk te benoemen dat haar personages elkaar uit het oog zijn geraakt, ze laat het zien in de stilte van de dialoog en in details, zoals een ontbrekend tuinstel of bloedspetters van de videogame die nog over het tv-scherm druipen.

 

Uitgeholde ouder-kindverhoudingen

Een ander voorbeeld waarin het onuitgesprokene het hart van het conflict vormt, is ‘De vakantieman’, over een pas gescheiden vader die met zijn twee tienerdochters gaat kamperen. De dochters hebben liever contact met hun vrienden via sociale media dan met hun vader in de auto. Dit frustreert hem steeds meer, maar hij weet niet hoe hij daar woorden aan moet geven. In zijn onvermogen om zijn dochters te bereiken maakt hij botte opmerkingen, wat alleen maar een averechts effect heeft. Wanneer de benzine ook nog eens opraakt, moet vader alleen op pad.

Goed, helemaal origineel is dit verhaal niet. In zoveel verhalen en films staan de gezins- en relatieproblemen op knappen op het moment dat tegelijkertijd de auto het begeeft. Zo’n lege tank als symbool voor de uitgeholde ouder-kindverhoudingen en een eventueel nieuwe start ligt tamelijk voor de hand. Wanneer vader ’s avonds met de volle jerrycan terugkeert, is het nogal zonneklaar dat het gezin ook weer nieuwe brandstof heeft gekregen. Toch is dit verhaal niet helemaal cliché. Siegmann laat het verhaal op het juiste moment eindigen. Omdat focalisatie bij de vader ligt, die ontroerd naar zijn slapende dochters kijkt, wordt de indruk gewekt dat dit gezin en deze vakantie daadwerkelijk een nieuwe start gaan meemaken, maar door de andere verhalen uit de bundel word je eraan herinnerd dat die verlossende gedachte wellicht idealistisch dan realistisch is.

 

Aloha als menselijke tekortkoming

Vooral in het titelverhaal van deze bundel wordt duidelijk dat de Aloha-opvatting geen vanzelfsprekendheid is. In dit moderne sprookje worden de bewoners van een dorp verrast met de komst van een bijzondere, zwijgzame vrouw, die met haar kleurrijke en met veren versierde fiets de aandacht van de dorpelingen trekt. Los van de kleurrijke veren trekt ze ook de aandacht vanwege het bordje met aloha op haar fiets. Hoewel ze niemand tot last is, wordt deze ‘exotische vogel’ al gauw onderwerp van gesprek. Hoewel de vrouw eruitziet als een van hen – ‘ze had familie van hen kunnen zijn, een of andere verre nicht’- krijgen xenofobe sentimenten en (seksistische) achterdocht bij enkele buren al gauw de overhand. Een vrouw alleen, denken zij, dat kan niet wat zijn, en al helemaal niet als ze het huis met gongs, dromenvangers en anarchistische vlaggen versiert. Terwijl de rest van het dorp geen problemen heeft met de aanwezigheid van de nieuwkomer – sommigen vinden haar kleurrijke karakter juist een meerwaarde voor het grijze dorp – zorgt, zoals in de werkelijke samenleving, een handjevol boze, bange burgers ervoor dat de vrouw niet welkom is.

Qua stijl is dit verhaal weliswaar wat grotesker dan de andere verhalen uit de bundel, maar dat komt ook door het alwetende perspectief en sprookjesachtige karakter. De manier waarop met name de boze buren en de leden van de dorpsraad handelen, doet in zekere zin denken aan de kleinburgerlijkheid van de dorpelingen uit het dorp Droogbaak van de Nederlandse jeugdserie Mijn Franse tante Gazeuse (1996). Overeenkomst tussen deze tv-serie en ‘Aloha’ is dat de komst van een ‘exotische’ vrouw de bekrompen gemeenschap doet wankelen. De burgermeester uit Mijn Franse tante Gaseuze is met haar dogma ‘rust, reinheid en regelmaat’ het toonbeeld van burgerlijkheid. Dat geldt ook voor de vicevoorzitter van de burgerraad uit ‘Aloha’, die flip-overs en buurtenquêtes tevoorschijn haalt om de komst van de nieuwkomer zoveel mogelijk te controleren en beteugelen.

In zekere zin leest ‘Aloha’ ook als een jeugdserie van de AVRO. De personages reageren nogal aangedikt, wat aan de ene kant geestig is en bij het sprookjesachtige past maar tegelijkertijd het verhaal op afstand houdt. Net als de benepen dorpelingen uit Mijn Franse tante Gazeuse komen de leden van de burgerraad uit ‘Aloha’ er (te laat) achter dat de komst van een vreemdeling juist een verrijking voor de gemeenschap kan zijn. Zoals bij menig sprookje voelt dit inzicht echter eerder moraliserend aan. Dat is jammer, want juist dit verhaal had kunnen benadrukken hoe hardnekkig het onvermogen soms is om je voor een ander open te stellen.

 

Dynamische stijl

Vanuit verschillende invalshoeken en met wisselend succes gaat Aloha dus over de worsteling met het (on)vermogen om mededogen en affectie voor de ander te hebben. Net als in haar romans laat Siegmann de personages uit deze bundel wachten: meestal op een ander, maar nog vaker op de juiste woorden om een ander te bereiken. Maar gelukkig is dat niet de enige lijn die Siegmann heeft voortgezet. Haar stijl is onveranderd vitaal en dynamisch gebleven. In de mozaïekroman De kaalvreter schreef ze de proloog als een one-shot-film, waarbij verschillende handelingen tegelijkertijd in één zin plaatsvonden. Die stijl past ze ook in menig verhaal uit deze bundel toe. Zodoende sluit de dynamiek van de dramatische situatie mooi aan op de stijl en vice versa. Neem bijvoorbeeld onderstaande passage uit het verhaal ‘De konijnencategorie’, waarin vader Leo erachter komt dat zijn tuinset er niet meer ligt en hij Miranda hiermee confronteert:

Niet? vraagt de vader. Wat bedoel je met niet? en Benno zegt: Dat-ie niet in de berging staat, dat zei ik, en Leo vloekt en duwt zijn sigaret uit in de asbak, hij verdwijnt naar de gang en Benno pakt zijn controller en speelt verder terwijl verderop in de gang deuren worden open- en dichtgegooid en stemmen klinken die beschuldigen en verdedigen: Die ouwe teringzooi mag hier wel, daar mag niemand aankomen maar ik met een set kom verdomme weet je wel hoeveel het me gekost heeft, en daarna gelach en: Gekost, gekost maak me niet wijs, houd die afdankertjes lekker bij je en blijf zelf ook weg, ik snap niet dat je nog denkt dat die kinderen… en dan wordt het Benno te veel, hij duwt Donya de controller in handen, zegt momentje en loopt de gang in.

Met deze levendige, interpunctieloze stijl laat Siegmann overtuigend zien hoe chaotisch het leven kan zijn, met name een leven vol ruzie. Haar dynamische, soms ongrijpbare stijl doet in zekere zin denken aan die van de Noorse Nobelprijswinnaar Jon Fosse, die eveneens samengestelde zinnen zonder interpunctie hanteert en daarbij vaak zijn personages elkaars woorden laat herhalen. Siegmann heeft zich in tijdschrift Liter ook positief uitgelaten over Fosses stijl, maar dat maakt haar geen kopiist. Waar Fosses stijl door de herhalingen ook beklemmend en ongrijpbaar kan zijn, is Siegmanns stijl vooral dynamisch en muzikaal. Ze laat de taal meer aansluiten op haar personages: de taal van de jongeren is beknopter dan die van volwassenen. Ze voert de muzikaliteit van de stijl op als het dramatische conflict erom vraagt. Siegmann schrijft zoals componisten een partituur schrijven: ze bouwt voorzichtig op, houdt de teugels aanvankelijk nog strak en weet wanneer ze omwille van het conflict het tempo moet opvoeren of juist vertragen.

Daarmee is Aloha niet alleen een subtiel pleidooi voor medemenselijkheid, maar ook een stilistische weergave van de complexe kluwen van menselijke relaties. Hoewel de uitwerking niet overal even sterk is, wachten alle personages op dat warme, menselijke Aloha-gevoel. De één beseft sneller dan de ander dat wachten alleen niet voldoende is; er moet – in lijn met wat Obama en The White Lotus al dan niet expliciet zeiden – vooral ook zelf naar worden gehandeld.

 

Recensie Aloha van Machteld Siegmann door Pieter Olde Rikkert

Ambo Anthos, Amsterdam, 2024
ISBN 9789026361159
160p.

Geplaatst op 28/12/2024

Tags: christendom, familie, Jon Fosse, Verhalenbundel

Categorie: recensie, verhalen

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.