recensie, Theater

Het leven is geen film

Rik van den Bos

In het voorwoord van zijn bundel theaterteksten, dat uit ruim zevenhond pagina’s bestaat, benadrukt Rik van den Bos (1982) dat het in het huidige theaterlandschap voor een toneelschrijver geen vanzelfsprekend is om een oeuvre op te bouwen. Hij heeft gelijk: in het hedendaagse culturele veld, met alle bijbehorende bezuinigingen, is het eerder uitzondering dan regel dat een toneelschrijver een oeuvre kan opbouwen. Bijna net zo uitzonderlijk is het vandaag de dag dat een toneeloeuvre in boekvorm wordt uitgebracht.

Na het verzamelde werk van toneelschrijvers als Magne van den Berg en Rob de Graaf te hebben uitgegeven, heeft uitgeverij IT&FB nu de keuze op Rik van den Bos laten vallen. Deze naamloze verzameling van vijftien theaterteksten, geschreven van 2007 tot 2023, staat voor bijna evenveel jaar aan schrijverschap: zij laat zien hoe Rik van den Bos door de jaren heen steevast oog heeft voor de onthechte mens en tegelijkertijd zijn eigen kenmerkende beeldtaal steeds meer ontwikkelt.

 

Rondcirkelende beschadigde figuren

Bij de teksten van Rik van den Bos staat het theatrale geweld niet centraal. In tegenstelling tot toneelschrijvers als Edward Albee, Tracy Letts en Yasmina Reza wordt er in de dialogen van Van den Bos niet zozeer verbaal gebokst en draait het minder om de snedige confrontaties tussen personages – nee, de personages van Van den Bos zijn van zichzelf al beschadigd; ze hebben de grip op hun leven verloren en zoeken steevast – vaak tevergeefs – naar vaste grond. Hierbij treden ze regelmatig buiten zichzelf en reflecteren ze op hun positie in de wereld en de medemens. Als indirect gevolg hiervan schipperen ze vaak tussen heden en verleden, maar ze vinden zelden verankering. Het drama schuilt niet in een bombastische climax waarbij de personages elkaar in de haren vliegen, maar in de introspectie van de onthechte personages die, met hun beschadigde ziel onder de arm, in cirkels blijven bewegen.

Wellicht is dat ook de reden dat het motto van deze oeuvrebundel – ‘Een mens kan niet in stilte lijden, die jammert liever naar de maan’ – eveneens in de vorm van een cirkel staat. Hiermee wordt extra benadrukt hoe de mens gevangenzit in zijn eigen leed. De personages willen meebewegen in de aldoor draaiende wereld, maar raken juist ontwricht en zoeken vooral naar vaste grond.

In Van den Bos’ debuut Berm (2007) is die zoektocht naar vaste grond zelfs letterlijk. Hierin trekt een dochter op een dag aan de noodrem van de trein; ze rent door de weilanden naar haar moeder, die in een huisje bij een berm aan de rand van het spoor woont. Waar de moeder ooit op ‘heilige grond’ woonde, leeft ze nu op een modderige plek. Deze symboliek zegt al veel over de verstoorde moeder-dochterrelatie. Van den Bos doet daar nog een schepje bovenop door de relatie ook letterlijk als een open wond te verbeelden: moeder heeft namelijk een flinke hoofdwond en zit onder het bloed. Wanneer de dochter aanbiedt om ernaar te kijken, wordt direct duidelijk hoe moeder en dochter uit elkaar zijn gegroeid:

MOEDER            Je hebt hier niets te zoeken.
DOCHTER           Jij wel?
MOEDER            Zocht je mij?
DOCHTER           Eigenlijk niet.

Aanvankelijk zijn moeder en dochter niet in staat om elkaar echt te zien, ze praten vooral in cirkels over zichzelf. Zo zegt de dochter: ‘Als ik me verloren voel, treed ik uit mezelf en bekijk mezelf vanuit alle hoeken om me heen. Ik zie het vaak onjuist verbeeld in films,’ waarop de moeder zegt: Zelfs als jij met beide benen tot je enkels in de heilige grond staat begin jij over jezelf.’ Naarmate moeder en dochter meer over hun gezamenlijke verleden praten – dat is de werkelijke grond waarin hun relatie is geworteld – komen ze nader tot elkaar.

Toegegeven, in dit debuut is Van den Bos nog niet zo subtiel: het leven dat als een trein maar doordendert en op een onverwachts moment een halt moet worden toegeroepen, de verstoorde relatie als een open wond, een gedeeld verleden als modderige grond; het ligt er allemaal net iets te dik bovenop, zeker in combinatie met het feit dat de dochter aan het einde expliciet vertelt dat ze eindelijk thuis is en haar moeder ziet. Desalniettemin is het mooi dat deze bundel met Berm begint. Aan de ene kant laat dit debuut zien hoe Rik van den Bos als toneelschrijver met ieder stuk weer wat subtieler wordt, tegelijkertijd haalt Van den Bos in Berm thema’s aan die in zijn oeuvre terug zullen keren.

 

Personages van hun eigen onthechte leven

Ook in de andere toneelteksten draait het veelal om verloren personages die, zoals de dochter uit Berm zegt, op het moment van wanhoop uit zichzelf treden en zichzelf in relatie tot de omgeving bekijken. In het verlengde hiervan zeggen veel personages, net als de dochter uit Berm, dat het leven geen film is. Juist in het contrast tussen het werkelijke en verbeelde leven schuilt hun ontgoocheling. In Van den Bos’ tweede stuk Het jaar van de Schlager (2011) wordt dit thema vooral verkondigd door de vereenzaamde Bas, die op een open plek in het bos, afgezonderd van de samenleving, onsamenhangend tegen zichzelf vloekt: ‘Het leven is geen film. Het leven is geen mythe. Wat is het leven eigenlijk nog wel? Wat ben jij toch een stomme lul!’.

Al gauw krijgt Bas bezoek van zijn jeugdvrienden Vera en Thomas. Ze hebben elkaar in geen jaren gezien, maar komen nu bij elkaar om de tragische dood van hun jeugdvriend Jesse af te sluiten. Die laatste kwam jaren geleden om, bij een auto-ongeluk waar ze allemaal bij betrokken waren. Net als bij Berm symboliseert de locatie de tragiek: die open plek waar Bas maar in cirkels blijft bewegen is de plek waar de vriendengroep voor het laatst samen was. Wanneer, als een soort deus ex machina, Jesse ook nog eens uit die grond tevoorschijn komt, worden de laatste dagen voor en na Jesses dood weer tot leven gewekt. Alsof ze in hun eigen film spelen laat Van den Bos de personages het verleden herbeleven en erop reflecteren. Dit leidt tot mooie momenten, zoals wanneer ze samen over de nacht voor het auto-ongeluk praten:

THOMAS           En je probeert te slapen
                             na heel wat halve liters lauw bier.
BAS                     Want alles is besproken.
VERA                  De sterren.
THOMAS           De toekomst.
JESSE                 De vriendschap.
BAS                     Het dorp.

De individuele stemmen vormen samen één narratief. Tegelijkertijd zegt dat wat ieder individu vertelt ook veel over zijn of haar karakter: Vera is vooral bezig met het hemelse en onbereikbare, Thomas richt zich al op de toekomst (zijn toekomst, een toekomst zonder de vrienden?), Jesse leeft juist in het hier en nu met zijn vrienden en is tragisch genoeg het bindmiddel van de vriendengroep, terwijl Bas toen al met zijn gedachten bij het dorp was – niet voor niets is hij degene die zich nooit van de grond uit hun jeugd heeft losgemaakt. Naarmate de vriendengroep het verleden samen herbeleeft en afsluit, lost ieder personage op: eerst Vera, daarna Thomas, dan Jesse en uiteindelijk blijft Bas over. Bijzonder mooi is hoe Van den Bos het begin en einde van de toneeltekst hier op elkaar laat aansluiten en met medemenselijkheid Bas’ gedrag een extra tragische laag geeft:

Hé Jesse.
Ik heb het niet expres gedaan, Jesse. Het ongeluk.
Dat weet ik toch.
Thomas zei het ook al.
Wat?
Ik ben een leugenaar.
Nee, man.
Ja, echt. Ik geloof echt dat ik automatisch het omgekeerde zeg van wat ik bedoel.
Ik heb het niet eens meer door.

Hierdoor ontstaat de vraag of Vera en Thomas wel werkelijk naar de plek zijn teruggekeerd om het verleden af te sluiten. Dat alles zich waarschijnlijk in Bas’ hoofd heeft afgespeeld, verklaart waarom hij nog steeds op die plek zit vastgeroest en aldoor tegen zichzelf praat: waar de anderen wellicht zijn verdergegaan, cirkelt Bas nog jaren in zijn trauma. Waar Van den Bos op driekwart van het stuk lijkt te suggereren dat de tragische gebeurtenis door iedereen wordt afgesloten, zoals we dat ook misschien verwachten van veel verhalen en films, laat hij uiteindelijk zien dat afsluiting van zoiets tragisch een desillusie is.

 

Op zoek naar vaste grond

Op zulke momenten komt Rik van den Bos dicht bij de menselijke ziel. Hij laat zien hoe de pijn van personages geworteld zit in een verleden waar ze moeilijk los van kunnen komen. In Mijn Ede (2013), dat Van den Bos voor acteur Marcel Hensema schreef, blikt personage Marcel Hensema terug op zijn jeugd in het Groningse Ede. Zijn verhaal is het verhaal van een gemeenschap, in hem zijn zijn dorpsgenoten vertegenwoordigd: als de voice-over bij een film vertelt hij de verhalen van zijn ouders, van de uit Friesland afkomstige vrachtwagenchauffeur Bouke, die pennen en aanstekers laat afdrukken met: ‘Dames, bent u uw man of vriend moe, kom dan eens een paar uurtjes naar Bouke toe’, van Klaas en Jennie, die aan sm doen, van zijn jeugdvriend Patrick, die het leger ingaat en met PTSS terugkeert, en van de bakkersvrouw die van haar man weinig liefde krijgt en vooral genegenheid bij Patrick vindt en, zeker gezien het einde, misschien wel een van de meest tragische figuren uit het dorp is.

Door het flinke aantal personages worden sommige figuren wat stereotyperend neergezet – het afgelegen dorp lijkt soms eerder een broedplaats voor Man bijt hond-achtige figuren. Met liedjes die regelmatig ‘Toch is het naagns beter as thoes’ verkondigen, wordt wederom letterlijk benadrukt dat de mens altijd op zoek is naar vaste grond, maar dat gebrek aan subtiliteit wordt gecompenseerd door de tragiek dat Marcels vertelling over zijn jeugd en dorpsgenoten eigenlijk een (vergeefse) poging is om weer met zichzelf in contact te komen. Net als de dochter uit Berm en Bas uit Het jaar van de Schlager treedt Marcel buiten zichzelf omdat hij zich verloren voelt. Waar Van den Bos dat de dochter in Berm nog letterlijk liet zeggen, houdt hij dat nu gelukkig impliciet.

 

Toeschouwer en verteller

Ook in zijn andere stukken proberen de personages, door buiten zichzelf te treden en hun verleden retrospectief vorm te geven, weer grip op hun leven te krijgen. In Drive-In (2013) blikt een zakenvrouw terug en beseft hoe zij zich steeds meer ontwricht voelt in de harde kapitalistische samenleving. Ze mist de medemenselijkheid en komt, dankzij een drive-inmedewerker, tot inzicht dat zij als baas binnen een bedrijf die onmenselijke, kapitalistische structuren ook in stand houdt. In I see you (2014), dat Van den Bos voor de avant-gardistische performancekunstenaar Naomi Vellissariou schreef, treden een zus, een broer en een man uit hun leven en kijken ze naar hun verleden als naar een film. Alsof ze in een limbo verkeren voelen ze zich onthecht van elkaar, van de stad waarin ze leven en van zichzelf. Die onthechting wordt mooi verbeeld in het moment waarop de broer op de terugweg van zijn reis zijn koffer met folie inpakt:

Hoewel de koffer zelf niet echt een reactie gaf, zag het er leuk uit, om in folie gewikkeld te worden. En ik had toch nog tijd en ook nog een munt, dus nam ik zelf plaats in het apparaat. Klaar om het vliegtuig te betreden als een transparante mummie, ik zat al klaar, munt in de aanslag, maar opeens was er een mannetje die me met klem verzocht om uit het apparaat te komen.  

Waar Van den Bos in de meeste stukken tot dusver voor eenheid zorgt, plaatst hij in I see you juist de chaos voorop. In monologen die elkaar af en toe raken, lijken de personages stukje bij beetje tot elkaar te komen, maar iedere keer heeft de onthechting de overhand. Zo zegt de zus: ‘Soms denk ik wel eens dat ik deel uitmaak van een schilderij. Dan zie ik mezelf staan, en realiseer ik me dat ik deel uitmaak van een compositie.’ Hiermee benadrukt ze een thema dat op vrijwel alle teksten uit deze bundel van toepassing is: de personages roepen meerdere malen dat het leven geen film is, terwijl ze tegelijkertijd zichzelf steeds als personage van hun eigen verhaal zien. Ze zijn toeschouwer en verteller van hun eigen narratief. Het is alleen jammer dat de personages dit vaak letterlijk zeggen. De personages krijgen dan vooral een ideologische functie, ze worden belichaamde ideeën van de tekst en komen minder als karakter tot leven.

Dit geldt in zekere zin ook voor In Vrede (2019), dat Van den Bos in 2015 voor Theater Na De Dam schreef en in 2019 in een bewerkte versie opnieuw op de planken bracht. Hierin vertellen verschillende personages over hun relatie met de Tweede Wereldoorlog. Een eerste overeenkomst tussen de andere stukken uit deze bundel is dat de personages in In Vrede  in verschillende mate gevangen zitten in hun verleden. Een tweede overeenkomst is dat de personages regelmatig buiten zichzelf treden en over zichzelf praten alsof ze hun eigen personage zijn. Zo zegt Sylvia: ‘Ik hoef maar uit het zolderraam te kijken en het speelt zich als een film af. Ik hoor mijn moeder praten met haar soldaat. Ik hoor de soldaat zijn stem verheffen.’

Net als in I see you bevatten de monologen uit In Vrede mooie beelden, maar het lukt het Van den Bos niet altijd om die verschillende monologen echt tot een eenheid te vormen. Omdat de personages gevangen zitten in hun eigen narratief en veelal over zichzelf vertellen, leidt dat vooral tot een compositievertelling die bij vlagen wel ontroert maar bovenal een versplinterde indruk achterlaat.

 

Fragmentarische eenheden

Die versplintering doet zich ook voor in Jannie the Showdog (2022), dat Van den Bos schreef voor en met cabaretier Henry van Loon. Hierin reflecteert Henry op zijn leven als vader, stiefvader, partner en moderne mens. Die reflecties zijn soms scherp, vooral wanneer ze laten zien dat het geromantiseerde en – in het verlengde daarvan – gecommercialiseerde verhaal over het ouderschap haaks staat op de werkelijkheid (je zou verwachten dat Henry wel zegt dat het leven geen film is, maar die woorden legt Van den Bos zijn personage een keer niet in de mond).

Op andere momenten zijn Henry’s reflecties vooral boertig en plat, met name bij de flauwe intermezzo’s over zijn zogenaamde voorvader Henrius van Lonius, die als klunzige, aldoor masturberende legerkok van het Romeinse leger de mooie Jelkius van Houtus van de knappe aanvoerder Davius Roelvinkius probeert te kapen. Bij vlagen laat Henry ook een kwetsbare kant zien, vooral wanneer Henry (tevergeefs) contact probeert te maken met zijn oudste stiefzoon. Het is zowel komisch als tragisch om te zien hoe Henry doet alsof hij het niet erg vindt dat de stiefzoon liever een Donald Duck leest en niet met hem praat. Deze terugkerende vader-en-zoon-scènes lijken het hart van Jannie the Showdog. In de ongemakkelijke, eenzijdige gesprekken met de kortaffe stiefzoon blikt Henry terug op het kind dat hij was en de (stief)vader die hij is geworden, maar de tekst is dan weer te fragmentarisch om die reflectie volledig te laten slagen.

The Underground – ook uit 2022 – heeft eenzelfde fragmentarische monoloogstructuur. Wederom is hier een vastgelopen eenling aan het woord, die overigens ook het motto van de bundel aanhaalt. ‘Een mens is geen dier dat in stilte lijdt,’ zegt deze cynische Will aan het einde van The Underground. Dit toneelstuk, dat zoals de titel al aangeeft geïnspireerd is op Aantekeningen uit het ondergrondse (1864) van Dostojevski, maakte in de theaterzalen enorme indruk, niet alleen omdat het alle artistieke disciplines samenbracht – van acrobatiek, tot dans tot muziek – maar ook omdat er weergaloos in werd gespeeld, met name door Sanne den Hartogh, die voor zijn rol een Louis d’Or-nominatie ontving. Den Hartogh speelde dan weer beklemmend, dan weer opzwepend, maar altijd vol overtuiging en kleur; hij maakte van de cynische, tegenstrijdige Will een onuitstaanbaar en tegelijkertijd innemend personage.

Op enkel papier verliest de tekst die dynamiek en heeft vooral het fragmentarische karakter de overhand. Zeker, sommige momenten zijn ook als tekst nog steeds overtuigend. Dit zijn vooral de momenten waarop Will zich als een onbeholpen en instabiele driftkikker gedraagt, omdat de vrouw op wie hij een oogje heeft voor een ander heeft gekozen. Dan brengt Van den Bos in Will verschillende getroebleerde roman- en filmpersonages samen: van de verteller uit Aantekeningen uit het ondergrondse tot de instabiele oorlogsveteraan Travis Bickle uit Taxi Driver (1976) tot de psychisch kwetsbare Arthur Fleck uit Joker (2019).

Waar Van den Bos in zijn andere stukken de personages nog laat zeggen dat het leven geen film is, wil hij in The Underground extra benadrukken dat het leven toch echt geen film is door het contrast tussen werkelijkheid en film nog meer aan te scherpen. Een scène genaamd ‘Een scène uit een Woody Allen-film’ lijkt over een een ogenschijnlijk romantisch etentje tussen een man en een vrouw te gaan, mondt enkele seconden later uit in een mislukte scène die ‘Ik speel mijn rol niet goed’ heet. In de scène ‘Een taxi driver’ gedraagt Will zich net zo labiel als Travis Bickle uit de gelijknamige film van Martin Scorsese, om vervolgens aan het einde van de scène ‘groots en meeslepend’ zijn armen te spreiden ‘als een tapdanser uit een of andere ouwe rotfilm’.

De romantiek uit die oude films staat dus in schril contrast met de grillige werkelijkheid, maar juist dat contrast is inmiddels al in verschillende films verbeeld (en al regelmatig door Van den Bos in zijn teksten aangehaald). Hoewel Van den Bos op deze manier interessante vragen oproept over het idee van oorspronkelijkheid, wil The Underground als tekst niet helemaal beklijven. Dat komt vooral door die versplinterde, fragmentarische structuur. Nu is die versplintering duidelijk bij vrijwel alle teksten een terugkerend thema, maar het gebrek aan eenheid in teksten als I see you, Jannie the Showdoy en The Underground geeft je als lezer toch een onbevredigend gevoel.

 

Eenheid in versplintering

Veel sterker is Van den Bos wanneer hij versplintering en eenheid samenbrengt. In Leger (2015) wordt bijvoorbeeld aangrijpend duidelijk hoe een ex-soldaat met PTSS de controle op zijn leven is kwijtgeraakt, omdat hij zich onder meer schuldig voelt over de dood van zijn collega-soldaat Timon.  Net als bij Bas uit Het jaar van de Schlager  en Will uit The Underground uit het gebrek aan controle zich hier eveneens in een chaotisch narratief. De man – hij heet Thomas, maar noemt zich ‘Berk’ omdat zijn medesoldaten hem zo noemden– verschuilt zich als een speaking name achter zijn ruwe berkenschors: hij praat en handelt in cirkels en springt tussen heden en verleden. Wanneer óók Berk zegt dat het leven ‘geen foto’ is, lijkt herhaling op de loer te liggen. Net op het juiste moment weet Van den Bos met Leger enorm te raken

Dat komt vooral omdat hij hier het versplinterde verhaal van Berk heel mooi samenbrengt met dat van Bouwman, de vader van Timon. Waar Berk en Bouwman aanvankelijk nog in afzonderlijke monologen langs elkaar lijken te praten, laat Van den Bos ze steeds meer, via hun monologen, mét elkaar praten. Bouwman blijft namelijk op zoek naar zijn zoon – erg ontroerend hierbij is dat hij nog steeds de polis van Timon betaalt zodat zijn zoon op papier in ieder geval nog springlevend is –, terwijl Berk zich juist van iedereen afzondert, met name van zijn ouders omdat juist zij ‘zo begripvol zijn, zo zo liefdevol, zo perfect’.  In vergelijking met I see you en In Vrede komen in Leger de gebreken van beide personages juist ontroerend samen.

 

In dialoog

Het is ook mooi dat Van den Bos indirect met Leger en het personage Berk een menselijke laag aan Patrick uit Mijn Ede geeft. Berk kampt in feite met dezelfde problemen als Patrick: allebei hebben ze vreselijke dingen gezien, zijn ze collega’s kwijtgeraakt, hebben ze de grip op hun leven verloren en zonderen ze zich derhalve steeds meer af van de wereld. Zodoende gaan de teksten in deze theaterbundel mooi met elkaar in dialoog.

Die dialoog ontstaat ook tussen Mijn Ede en het voor Erik Whien geschreven stuk Find me a boring stone (2017). Waar Mijn Ede als een ode aan het dorp kan worden beschouwd, is Find me a boring stone volgens het motto juist ‘een ode aan de stad. Omdat je daar in gedachten iedereen voorbij kunt laten gaan.’ In een aaneenschakeling van associatieve gedachten en observaties leren we een naamloze figuur kennen die reflecteert op zichzelf in relatie tot de stad. Net als de andere personages kijkt hij naar zichzelf als naar zijn eigen film: ‘Man achter het raam, kijkend naar de stad in de nacht die voor zijn ogen slaapt als een opgekruld dier.’ Van structuur is er eveneens weinig sprake, al wordt wel gelijk duidelijk dat we hier met een empathisch individu te maken hebben:

Voor nu kun je alleen maar opgaan in dit moment. Geen verbanden leggen. Proberen op te gaan in de traagheid van de tijd. In de stad.

Daar waar in de goed geïsoleerde huizen diep ademende moeders slapen, om ’s morgens hun levenspartner vanuit hun wallen verwoest aan te kijken. De moeders, voor wie de stad een route van mogelijke levenseindes van hun kind is, waarin zij dag in, dag uit moeten aanzien hoe hun kinderen onder trams raken, geschept worden door auto’s, geplet worden door achteruit instekende vrachtwagens, elke dag ontdekken ze dat hun kinderen zo van hun hand de gracht in zijn gelopen en verdronken. Het regent kinderen uit bomen, van klimrekken, van dakgoten en garageboxen vallen ze onhandig op hun rug met het achterhoofd op de harde stoep. Elke dag komen zij erachter dat dit allemaal niet echt gebeurt. Drukken zij vol overgave hun kind als een geschenk aan de borst waar hun hart onrustig klopt.

Terwijl de man schakelt tussen observaties over zichzelf en de stad, tussen heden en verleden, wordt duidelijk dat hij zojuist een ouder heeft verloren. Het ogenschijnlijk ongestructureerde narratief krijgt steeds meer eenheid: de zijpaden met specifieke observaties over moeders en kinderen zeggen veel over zijn eigen verdriet.

Wanneer het verdriet verpakt zit in zulke specifieke beeldtaal is Rik van den Bos op zijn sterkst. Dan hoeven de personages niet, in tegenstelling tot wat het motto van de bundel suggereert, hardop te jammeren dat ze ontwricht zijn geraakt – nee, dan blijkt juist uit de stilte en de kenmerkende beelden dat de personages zich verloren voelen. Niet elke tekst beklijft dan ook evenveel, zoals ook niet elke tekst even secuur is geredigeerd (hier en daar nog een hoofdletterfout, een dubbel onderwerp of een foutieve verwijzing), maar over het algemeen bevat deze bundel sterke, gelaagde theaterteksten over verloren, in cirkels bewegende individuen die toeschouwer en verteller van hun eigen leven zijn.

 

IT&FB, Amsterdam, 2024
ISBN 9789064039232
772p.

Geplaatst op 27/03/2025

Tags: Cynisme, Dostojevski, Theatertekst, Toneel

Categorie: recensie, Theater

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.