2015 was het jaar waarin een doodongelukkige Duitse man zichzelf en 149 anderen de dood injoeg door het door hem bestuurde vliegtuig moedwillig tegen een bergwand te vliegen. Het was het jaar waarin, tijdens de Ramadan, 220 Koeweitse moskeegangers omkwamen toen een zelfmoordterrorist zichzelf in hun midden opblies. Het was het jaar waarin een uitbraak van ebola in West-Afrika aan meer dan 10.000 mensen het leven kostte. Het was het warmste jaar sinds er systematisch temperaturen worden gemeten. Het was het jaar van het Volkswagen-schandaal, van aanslagen, van oorlog, van vlucht, wantrouwen, haat en – heel soms – een teken van hoop.
Van dat alles is niets terechtgekomen in Broer van Esther Gerritsen (1972), het Boekenweekgeschenk van dit jaar, dat nochtans in de eerste helft van 2015 werd geschreven. In Broer gaat het over de stoere zakenvrouw Olivia die nogal met zichzelf geconfronteerd wordt als er bij haar broer een been wordt geamputeerd en hij in de nasleep daarvan een tijdje bij haar en haar familie logeert.
Nou vind ik dat op zichzelf niet erg. Ik behoor niet tot het soort neerlandici dat sinds een paar jaar bij de literaire verwerking van eender welk politiek of maatschappelijk thema juichend gaat verkondigen hoe relevant de literatuur wel niet is. Ook een roman die een particuliere werkelijkheid oproept kan een seismogram bieden van onze heftig bevende wereld. Sterker nog, juist door een particuliere werkelijkheid op te roepen, kunnen de bevingen veel beter invoelbaar worden en daarmee nadrukkelijk reflectie afdwingen.
Maar Broer dwingt een dergelijke reflectie bepaald niet af. De roman is eerder een maatschappelijk en cultureel sedatief. Dat blijkt al meteen uit het decor. Het verhaal speelt zich grotendeels af in een naamloze Nederlandse stad, waarvan we slechts drie plekken te zien krijgen: de luxe flat waarin Olivia met haar gezin woont, de winkelstraat waar ze werkt en de verzorgingsflat waar ze haar broer probeert onder te brengen. Dat is nogal een reductie: weggelaten zijn de fabrieken, banken, kantoren, kerken, buurthuizen, garages, universiteiten, politiebureaus, moskeeën, clubs, gevangenissen, arbeidsbureaus, bordelen, cafés – kortom, al die plekken waarin onze maatschappelijke realiteit zich evengoed afspeelt.
Ik begrijp ook wel: het Boekenweekgeschenk wordt geacht kort te zijn en je kunt je personage niet overal naartoe sturen. Maar de reductie is ideologisch: de luxe flat, de winkelstraat en de werkplek vormen samen namelijk een bij uitstek burgerlijk decor. Want leven, dat is voor de burger in onze laatkapitalistische maatschappij: wonen, werken en consumeren. Al het andere bestaat eenvoudigweg niet. Ja, het verzorgingstehuis, maar dat is voor de burger wat het purgatorium ooit voor christenen was: de plek waar je naartoe moet als je niet meer werken en consumeren kan (de laatkapitalistische dood) en voor een luxe serviceflat niet genoeg kapitaal hebt vergaard (de laatkapitalistische aflaat). Olivia’s broer lijkt er uiteindelijk niet in te hoeven trekken en daarmee geeft Gerritsen haar verhaal een end dat binnen de ideologische constructie bepaald happy mag heten.
Maar wacht! Biedt het happy end van Broer dan geen mogelijkheid tot reflectie op het burgerlijk bestaan? In plaats van het verzorgingshuis in te trekken, gaat broerlief vissen en neemt daarbij niet alleen Olivia’s gezin mee, maar ook de belangrijkste aandeelhouder van het bedrijf waarvoor ze werkt. Ze sluit dus maar schoorvoetend bij de gezelligheid aan en moet erkennen dat die loser van een broer van haar, die in een caravan woonde, nooit carrière maakte en zijn been verloor omdat hij niet de discipline opbracht die zijn suikerziekte vereiste, toch echt meer van het leven begrepen heeft dan zijzelf. Een bittere pil voor onze zakenvrouw, die met al haar strategie en cijfertjes ook al niet kon voorkomen dat haar bedrijf in de soep loopt.
Een dergelijk inzicht is echter geen kritiek, maar hooguit een literaire uitwerking van de mindfulness, de new age, de ‘je werkt om te leven’, het ‘loslaten’, het terug-naar-de-basis en al die andere onzin die moet verhullen dat het er in onze tijd alleen om gaat dat je flink wat geld op je bankrekening hebt, over het juiste paspoort beschikt en geen kleurtje hebt. De antifeministische implicatie van Olivia’s inzicht mag ook duidelijk zijn: onze carrièrevrouw beseft dat gevoelens belangrijker zijn dan verstand en haar gezin belangrijker dan zijzelf. Maar het allerergste vind ik nog dit:
Zachtjes bungelde ze met haar benen, als een kind. Ze keek naar beneden en zag dat het ene been van haar broer voorzichtig mee bewoog.
Wat Gerritsen hier als geluk presenteert, is niets anders dan een infantiele noodlotsaanvaarding. Olivia legt zich er als een kind bij neer dat ze het been van haar broer niet heeft kunnen redden, dat ze haar man en zoons niet zo goed kent als ze dacht, dat ze haar bedrijf niet uit het slop kan trekken – kortom, dat ze haar eigen leven niet in de hand heeft. Natuurlijk is dat niet helemaal onwaar, maar zonder mensen die ondanks alles bleven proberen hun lot wel zelf in de hand te nemen hadden we nooit ontslagbescherming gekend, nooit collectieve verzekeringen, nooit asielrecht, nooit een rechtstaat, nooit een democratie, überhaupt nooit beschaving.
Ik vraag me oprecht af hoe het mogelijk is dat uitgerekend een boek met zo’n smal wereldbeeld en zo’n machtsaffirmatieve strekking aan zoveel mensen cadeau wordt gedaan. Ongetwijfeld zijn er veel antwoorden op die vraag mogelijk, maar ik houd het er voorlopig op dat deze keuze is voortgekomen uit die typisch Nederlandse consensusmentaliteit, waarvan natuurlijk ook de literaire cultuur is doordrenkt. We hebben geen Sarah Kane voortgebracht, en ook geen Elfriede Jelinek, en dat komt omdat het in de Nederlandse cultuur not done is om een uitgesproken maatschappelijke positie in te nemen en al helemaal niet om daar vervolgens consequent naar te handelen. In de Verenigde Staten, ja, dáár merkte onlangs iemand bij een bijeenkomst op: ‘I say to the 1 percent, I say to Wall Street, I say to the billionaire class, watch out, we are coming after you.’ En dat is dan een uiterst gematigde sociaaldemocratische presidentskandidaat. Ik bedoel: kom daar eens om bij Emiel Roemer.
Natuurlijk besef ik dat die consensusmentaliteit goede kanten heeft. In Nederland hebben we ons nooit aan de wilde politieke experimenten gewaagd die in Duitsland, Rusland en China miljoenen mensen het leven hebben gekost. De gedachte dat een PPV’er liever door een brievenbus pist dan de noodzaak van een thymotische revolutie bepleit, heeft ontegenzeggelijk iets troostends. Maar als we boeken blijven lezen waarin onze eigen burgerlijkheid als normaal, als enig mogelijke realiteit gepresenteerd wordt, zullen we nooit zicht krijgen op een betere wereld. En dat zicht is in deze bewogen tijden echt onontbeerlijk.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.