Essays, Samenleving

Moeten we ‘Amerika’ weer afwijzen? Over Menno ter Braak

Als er in de kritische omgang met literatuur één arrogante vraag is, dan wel die naar wat een historische auteur ons nog te zeggen heeft. De vraag veronderstelt de mogelijkheid van een scheiding tussen verleden en heden, alsof het heden geen resultaat van de geschiedenis zou zijn, de vraag veronderstelt een coherent hedendaags ‘ons’, alsof het heden ons tot collectief maakt, de vraag veronderstelt vooruitgang, alsof we in het heden altijd meer weten dan dat in het verleden het geval was en we dus met een historische auteur kunnen omgaan als met een pak melk dat alweer een tijdje in de koelkast staat.

Als we willen nadenken over de betekenis van historische literatuur voor het heden, dan moeten we vragen hoe een auteur de huidige tijd zou beleven. Er lijkt me momenteel reden te over om die vraag te stellen over Menno ter Braak, de auteur die ongeveer een eeuw geleden een essay met de titel ‘Waarom ik ‘Amerika’ afwijs’ publiceerde. Hoewel Ter Braak onlangs een bescheiden revival beleefde dankzij de herpublicatie van Het Nationaal-socialisme als rancuneleer (1937), wat tot levendige debatten heeft geleid, is dit essay in de omvangrijke receptie van Ter Braak nogal stiefmoederlijk behandeld. Ter Braaks biograaf plaatst het niet ten onrechte in de context van het Europese cultuurpessimisme uit het interbellum, dat zowel conservatieve als linkse denkers tot anti-Amerikanisme noopte: de VS werden gezien als een gefragmenteerde maatschappij waarin consumentisme, techniek en kapitaal de dienst uitmaakten, ten koste van sociale cohesie, traditie en cultuur. Na de oorlog was dergelijk anti-Amerikanisme not done. Maar de decennia die we in West-Europa als ‘na de oorlog’ aan hebben geduid zijn voorbij.

Ter Braak maakt in zijn essay duidelijk dat hij met ‘Amerika’ niet op een gebied of zelfs maar cultuur doelt – het woord ‘Amerika’ zet hij niet voor niets consequent tussen aanhalingstekens. ‘Amerika’ en ‘Europa’ zijn bij Ter Braak aanduidingen voor attitudes ten opzichte van de moderniteit. Die twee attitudes benadert hij anekdotisch in zijn inleiding, waarin hij een jonge krantenverkoper ten tonele voert, die zich op het balkon van een tram verdiept in de Toselli-serenade en zich afsluit van het geraas van het verkeer, zijn medepassagiers en ook van zijn werk. In die verdieping ontstijgt de jongen in de bewonderende ogen van Ter Braak zijn slaafse, alledaagse en ‘plebejische’ bestaan en wordt een ‘prins van den bloede’, hij wordt van ‘Amerikaan’ tot ‘Europeaan’.

Deze ontstijging aan de moderniteit dient voor Ter Braak geen hoger doel. ‘Europa’ staat niet voor een politiek programma waarmee de negatieve kanten van de moderniteit tegengegaan kunnen worden en een betere toekomst kan worden gebouwd. Het gaat hem ook niet om het behoud van bepaalde, al dan niet Europese tradities. Ter Braak erkent dat het dictaat van doelmatigheid en consumptie bestaat, voelt dat het tempo van het moderne leven nauwelijks nog concentratie toelaat en ziet dat de universiteiten tot ‘vooropleidingen van het zakenleven’ verworden (ter herinnering, dit werd dus een eeuw geleden geschreven), maar zijn ideale ‘Europeaan’ is iemand die zich door dit alles niet laat imponeren en zich bezig houdt met wat hij omschrijft als ‘het zich-verdiepen in geheimtekens’, ‘dialectiek’, ‘verwondering’ en het ontcijferen van ‘een orde, waarbij het bedrijf geen baat zal vinden’.

Daarmee lijkt Ter Braak te doelen op een vorm van intellectualisme, maar de enigmatische vaagheid van deze omschrijvingen is bewust. Want hoewel ‘Europa’ niet aan een locatie of aan een cultuur gebonden is – je kunt je als Amerikaan ook in de ‘geheimtekens’ verdiepen en aldus ‘Europeaan’ worden –, is het een elitaire attitude. Zijn enige doel buiten het vinden van onbaatzuchtige ordes is het vinden van verwantschap met anderen die zich ook aan de moderne massa onttrekken. Daarmee wordt natuurlijk een hiërarchie verondersteld.

Welke consequenties die hiërarchie heeft, wordt in ‘Waarom ik ‘Amerika’ afwijs’ nadrukkelijk duidelijk: het staat haaks op emancipatie en negeert daarmee leed. Ter Braak maakt een opmerking over ‘de kleurling’ waaruit zo’n diep racistisch dedain spreekt, dat ik haar hier niet wil citeren. In zekere zin negeert Ter Braaks elitarisme zelfs materie: zijn intellectuele aristocratie impliceert de aanname dat kapitalisme en moderne techniek ons doen, laten en denken niet op een fundamentele manier bepalen. Die aanname was in 1925 al absurd, in 2025, waarin the powers that be kunstmatige intelligentie laten bepalen wie er door drones aan gort geschoten wordt, is ze volmaakt onhoudbaar.

Toch betekent dat niet dat Ter Braaks kritiek op ‘Amerika’ aansluit bij het rechtse politieke denken van onze tijd. Hij zou erop wijzen dat de politiek van Donald Trump en Elon Musk de consequentie van ‘Amerika’ is, in de zin dat de doelmatigheid, de machtswellust en de gemakzucht die ‘Amerika’ met zich meebrengt door de decennia heen alleen maar steeds schaamtelozer amoreel worden. In Geert Wilders, Giorgia Meloni en Viktor Orbán zou hij de protagonisten herkennen van een Europa dat ‘meer, en vaak schandelijker, Amerika is dan Amerika’.

Dat maakt Ter Braak evenwel niet tot bondgenoot van hun naar emancipatie strevende vijanden, omdat hij diens antihiërarchische ambitie evenzeer als ‘Amerikaans’ zou aanmerken. We kunnen dat oordeel als elitair afdoen – dat is het ook. Toch denk ik dat er in het verwijt van  ‘Amerikanisme’ zoals Ter Braak dat vormgeeft een voor emancipatoire bewegingen stimulerende kritiek besloten ligt. Niet van hun streven als zodanig, maar van de kwetsbaarheid van hun streven, een kwetsbaarheid die de laatste tijd zo nadrukkelijk gebleken is. Die kwetsbaarheid is te verklaren door dat wat progressieve bewegingen met hun vijanden delen als ‘Amerikaans’ te begrijpen: beide neigen er namelijk sterk toe de mogelijkheid van een geïdealiseerde toekomst te veronderstellen, een toekomst waarin er voor elke existentiële tegenstrijdigheid een politieke oplossing gevonden is.

Een goed voorbeeld van zo’n tegenstelling is die tussen de eindigheid van de productiemiddelen die de mensheid aan de Aarde onttrekken kan en de oneindigheid van de menselijke verbeelding. Musk meent die tegenstelling te kunnen oplossen door zich andere planeten en hun middelen toe te eigenen, terwijl de ecologische beweging de oplossing zoekt in het opleggen van restricties aan het onttrekken van aardse middelen en daarmee aan de verbeelding. Natuurlijk zijn er prima argumenten om wetten aan te nemen die het regenwoud beschermen, maar die zijn er ook te vinden voor vluchten naar Mars. Als oplossing zijn beide echter gedoemd te falen: Musks oplossing omdat zelfs met de resources van Mars onze verlangens nog niet afdoende vervuld kunnen zijn en de oplossing van de ecologische beweging omdat we nooit een punt zullen bereiken waarin de mensheid als geheel accepteert dat onze verlangens de facto nooit volledig vervulbaar zijn. Omdat we ons alles kunnen voorstellen, zal de strijd om de middelen altijd weer opnieuw gevoerd moeten worden.

Een ander voorbeeld is te vinden in de omgang met ouderdom. Wie met verval, gebreken en pijn geconfronteerd wordt, kan bij de liberale futuristen terecht voor chemische en technische middelen die dat alles verhelpen, of tenminste temperen. Progressieven mobiliseren met behulp van liberale euthanasiewetten de dood om ouderdom te lijf te gaan. Nu zijn er zonder meer situaties waarin er voor beide iets te zeggen valt, maar dat het leven eindig is, daar kunnen beide ideologieën geen betekenis meer aan hechten. Zo kan ik doorgaan. Bij armoede moet belastingverlaging het kapitaal uiteindelijk tot in de diepste krochten van de samenleving door laten sijpelen of gaat het universele basisinkomen iedereen bestaanszekerheid bieden. Bij relatieproblemen wordt de datingapp aangereikt, of de polyamorie, of meteen maar allebei. Bij stress, ketamine en mindfulness. Waar we ook zorgelijk naar kijken, ‘Amerika’ heeft rechts en links oplossingen klaarliggen.

Ter Braak kende de term ‘solutionisme’ niet, maar zijn ‘Amerika’ is wel een wereld waarin de complexiteit van het bestaan tot een serie lokale, onderling onafhankelijke en fundamenteel oplosbare problemen gereduceerd wordt. Het is ook een wereld waarin we alles kunnen doen wat we denken, waarin we alles kunnen zeggen wat we bedoelen en waarin we ons van al onze verlangens en angsten, van onze kwaliteiten en tekortkomingen en van ons geluk en ongeluk bewust kunnen zijn. En het is een wereld waarin mysterie tot brainstorm is verworden, aporie tot anxiety en het heiligdom tot retreat. Daarmee wordt de mens een eendimensionale figuur wiens lot in handen ligt van het systeem dat oplossingen genereert, een systeem dat elke ambiguïteit als ondoelmatig verdacht maakt en dus onherroepelijk autoritaire trekken krijgt. Of korter: als alles is opgelost, zijn wij het ook.

Het zou ironisch zijn om Ter Braaks ‘Europeaan’ als uitweg uit dit ‘Amerika’ aan te reiken. De ‘Europeaan’ verhoudt zich tot de ‘Amerikaan’ op een decadente manier, in de zin dat hij weet dat de laatste het pleit al lang gewonnen heeft. Wie zich uit naam van de utopie wil verzetten tegen de opkomst van een zich van kunstmatige intelligentie en fascistoïde politici bedienend kapitalisme, heeft Ter Braak weinig te zeggen.

Maar wie zich geconfronteerd met dit kapitalisme machteloos voelt – en dat voelen zich op dit moment heel veel mensen –, kan bij Ter Braaks ‘Europeaan’ wel weerbaarheid vinden. Zijn krantenverkoper kan het rumoer op het balkon van de tram niet temperen, maar weet het wel op afstand te houden:

 

Wij zijn niet aan dit balcon van de tramwagen vastgeklonken, maar wij moeten op dit balcon van deze tramwagen op dit door klanken en kleuren in zijn rust bedreigde Europa, de geheimtekens lezen, die wij als erfdeel hebben ontvangen.

 

Net zoals het moderne stadsrumoer kunnen kunstmatige intelligentie en fascistoïde politiek alleen degenen volledig verpletteren die zich dienstbaar aan oplossingen willen maken. Wie zich echter niet aan de doelmatigheid onderwerpt, kan althans spiritueel aan Peter Thiel en General Atomics ontsnappen. Die ontsnapping geldt dan niet direct de emancipatie, of de klasseloze maatschappij of Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap of liefde of schoonheid of Gods Koninkrijk of eender welke utopie, omdat die daarmee tot een oplossing dreigt te worden en zo weer haar eigen doelmatigheid met zich meebrengt. Wat ons werkelijk weerbaar maakt, wat we als erfdeel hebben ontvangen, is niet de verwezenlijking van de utopie, maar het met monastische sereniteit gekoesterde verlangen ernaar.

Geplaatst op 09/06/2025

Tags: Kapitalisme, Kapitalismekritiek, Kunstmatige intelligentie, Menno ter Braak, VS, Waarom ik 'Amerika' afwijs

Categorie: Essays, Samenleving

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.