Het is duidelijk dat alles op den duur verdwijnt, afsterft, wordt uitgewist, maar is het dan ook weg? En bestaat er niet zoiets als terugkeer of wedergeboorte? Mocht dat laatste het geval zijn, is dat dan een bron van opluchting, of maakt het dit bestaan alleen maar ondraaglijker? Het universum dat ons heeft voortgebracht lijkt gekenmerkt te worden door cyclische patronen, waarbij vooralsnog op elke nacht een dag volgt en de seizoenen elkaar met onwrikbare regelmaat afwisselen. Een vergelijkbare structuur valt waar te nemen bij mensen en dieren: ze worden geboren, groeien op, planten zich voort en gaan dood, waarna de volgende generatie het overneemt, ten prooi aan dezelfde hartstochten, misverstanden en existentiële dilemma’s, en dat in saecula saeculorum. Of krijgt iedere generatie de gelegenheid te leren van de fouten van de vorige, zodat er op den duur toch iets van vooruitgang te bespeuren valt? Je moet wel een blinde optimist zijn om dat te geloven.
Omdat de meesten van ons er moeite mee hebben te aanvaarden dat aan alles een einde komt, hebben we het hiernamaals bedacht, of we daar nu in geloven of niet. Het sterven is dan slechts een overgangsfase, een poort die toegang geeft tot een volgend leven, hetzij elders, in een hemel of hel, hetzij hier, in een ander lichaam. De andere wereld of de terugkeer als een ander biedt de mogelijkheid eerder gemaakte fouten te herstellen of gecompenseerd te worden voor geleden leed of onrecht. Een extra voordeel van deze visies is dat contact met de doden in principe niet is uitgesloten: ze leven in een parallel domein of ze zijn nog onder ons. Dat kan troostrijk zijn – of juist benauwend.
De Grieken en Romeinen situeerden de Onderwereld over het algemeen onder de grond. In zowel Griekenland als Italië zijn er grotten die beschouwd werden als toegang tot het dodenrijk, en de bekendste daarvan bevindt zich bij Cumae, aan de noordkant van de Golf van Napels. Daar ligt ook het Lago d’Averno, een meer in een vulkaankrater, waarvan de naam in verband werd gebracht met de mythe als zouden vogels er vanwege de giftige dampen niet overheen durven te vliegen (a-ornos: vogelloos). Dit is de plek waar Aeneas, een gouden tak in de hand, samen met de Sibylle van Cumae afdaalde om de doden te bezoeken. Zijn katabasis (afdaling), zoals de technische term luidt, was succesvol, want in het Elysium ontmoette hij zijn vader, die hem van nuttige adviezen voorzag, waarna hij op aarde zijn missie kon voortzetten.
Dat Louise Glück (1943) haar tiende bundel Averno heeft genoemd, doet vermoeden dat het boek een katabasis behelst. Toen het in 2006 verscheen, waren niet alle recensenten het met elkaar eens over de kwaliteit van het geheel, maar nu de dichter de Nobelprijs voor literatuur heeft ontvangen, ligt het voor de hand aandacht aan haar werk te besteden. Radna Fabias (1983), zelf de dichter van één zeer gewaardeerde bundel, kreeg de opdracht Averno te vertalen. De Arbeiderspers maakte er een tweetalige uitgave van.
Hoewel de achttien gedichten, in lengte variërend van één tot negen pagina’s, diverse thema’s en situaties aanroeren en ook in vorm enigszins verschillen, wordt het geheel gedragen door de figuur van Persephone, de maagdelijke godin die door haar oom Hades naar de Onderwereld werd ontvoerd en later als volwassen, maar mogelijk getraumatiseerde vrouw naar het land der levenden terugkeerde. De mythe werd al in de Oudheid op uiteenlopende manieren geïnterpreteerd. Gaat het om de rite de passage waarin een meisje de transformatie naar de volwassenheid doormaakt? Of draait het hier om de agrarische kringloop van zaaien, kiemen, groeien en geoogst worden, waarbij de afdaling van het zaad in de aarde als een tijdelijke dood mag worden gezien? Eén ding is evident: Persephone is na haar katabasis niet meer wie ze daarvoor was, en het verdriet dat haar moeder Demeter had bij het verlies van haar dochter, laat zich niet ongedaan maken. Voor zover er sprake is van een kringloop, is het dus niet een Wiederkunft des Gleichen, om met Nietzsche te spreken.
Vier lange gedichten in Averno zijn aan Persephone gewijd, en twee daarvan heten ‘Persephone the Wanderer’. In de eerste versie wordt ze door verkracht, maar:
Persephone’s initial
sojourn in hell continues to be
pawed over by scholars who dispute
the sensations of the virgin:
did she cooperate in her rape,
or was she drugged, violated against her will,
as happens so often now to modern girls.
Deze voorstelling leidt tot een bedachtzame beschouwing over de vraag hoe je de gebeurtenissen zou kunnen interpreteren. De spreker construeert bijvoorbeeld een parallel tussen enerzijds hemel, aarde en hel, en anderzijds de drie compartimenten van de ziel zoals Freud ze onderscheidt (Glück was ooit langdurig in psychoanalyse, en is goed thuis in het jargon). En ze vraagt zich af of de ziel eigenlijk niet meer op haar plaats is in de dood dan in het leven: ‘They say / there is a rift in the human soul / which was not constructed to belong / entirely to life.’
In de tweede versie is Persephone echt dood. Hier staat het verdriet van Demeter centraal, de moeder die haar dochter bij leven al niet kon loslaten en nu weigert te aanvaarden dat ze niet terugkomt. En in ‘A Myth of Devotion’ krijgen we het perspectief van Hades te zien, die zo verliefd is dat hij er niet bij stilstaat dat Persephone misschien heel andere gevoelens heeft:
Guilt? Terror? The fear of love?
These things he couldn’t imagine;
no lover ever imagines them.
De breed uitgesponnen overpeinzingen over Persephone’s katabasis interfereren met jeugdherinneringen van Glück en gedachten over moederschap en liefde, maar vooral met natuurbeelden. De toon is melancholisch, op het depressieve af:
What others found in art,
I found in nature. What others found
in human love, I found in nature.
Very simple. But there was no voice there.
Voor een dichter is het een paradoxale bewering geen troost in kunst te kunnen vinden, maar zich liever op de natuur te richten. Deze moet zelfs als substituut dienen voor liefde tussen mensen, maar het pijnlijke is dat ze nooit iets terugzegt: de eenzaamheid wordt er niet mee opgeheven.
In twee van de gedichten refereert Glück aan een anekdote waarin een meisje een korenveld in brand steekt, en daarna spoorloos verdwijnt. De boer is dermate verbijsterd over het verlies van zijn oogst dat hij naar Nieuw-Zeeland vertrekt om voor zijn kleinkinderen te zorgen. Dit is een van de meest aangrijpende strofen uit de bundel:
The terrible moment was the spring after his work was erased,
when he understood that the earth
didn’t know how to mourn, that it would change instead.
And then go on existing without him.
In dit ene opzicht verschilt de levenscyclus van de mens van die van de aarde, de gewassen en de meeste dieren: wij kunnen ons herinneren wat er is voorgevallen, wij rouwen om verlies, hetgeen in sommige gevallen betekent dat we ernaar verlangen absoluut en volkomen uitgewist te worden. We beginnen niet zomaar opnieuw.
Zoals uit de geciteerde strofen moge blijken, hanteert Glück een kalme, bedachtzame stijl die dicht tegen de spreektaal aan ligt, met veel herhalingen en soms compacte formuleringen. In vele regels neigt het ritme bijna onmerkbaar naar de dactylische cadans van klassieke hexameters: ‘I once could imagine my soul / I could imagine my death. / When I imagined my death / my soul died.’ Deze poëzie overrompelt niet, maar zet aan tot meedenken. Er is weleens gezegd dat Glück te weinig voeling zou hebben met actuele vraagstukken, maar dat lijkt me onzin. Nog los van het feit dat een van de gedichten (‘October’) geschreven is als reactie op nine-eleven, biedt deze poëzie uitvoerige stof tot contemplatie over de natuur en het landschap, generatieconflicten, collectieve herinneringen en vrouwelijke seksualiteit.
Hoe is de bundel vertaald? Om te beginnen stel ik vast dat er een fout is gemaakt bij de indeling van het boek, dat in de oorspronkelijke editie uit twee afdelingen bestaat, voorafgegaan door een programmatisch gedicht over trekvogels. In de editie van De Arbeiderspers maakt dat gedicht deel uit van de eerste afdeling.
Belangrijker is de vraag of Fabias de aangewezen persoon was om dit werk te vertalen. Zij mag een gelauwerd dichter zijn, maar vertalen is een ambacht, een vak dat niet zomaar iedereen beheerst die toevallig enigszins thuis is in een vreemde taal. Helaas gaat Fabias op tal van momenten de mist in. Ten eerste maakt ze de beginnersfout vaak veel te letterlijk te vertalen, waardoor er van het ritme weinig overblijft. Geregeld is de woordkeus onjuist: ‘disinterestedness’ betekent niet ‘desinteresse’ maar ‘belangeloosheid’, de ziel is niet ‘gescheiden’ (‘divided’) in drie delen, maar onderverdeeld, en Persephone gelooft niet dat ze een gevangene is ‘daar ze een dochter is’, maar, ook gezien de context, vanaf het moment (‘since’) dat ze dat is. Ook zinsconstructies zijn niet altijd doorzien.
Nog erger is het gebruik van komma’s. In Amerikaans Engels is het gebruikelijk een komma te plaatsen na een vooropgeplaatste bijwoordelijke bepaling: ‘From time to time, she’d have a baby.’ Het einde van de bepaling wordt in de intonatie ook gemarkeerd, wat te maken heeft met het taalkundige gegeven dat, anders dan in het Nederlands, de woordvolgorde daarna niet beïnvloed wordt door de bepaling. Bij ons is zo’n komma domweg fout, en als je die toch plaatst, suggereer je dat de bepaling een heel speciale functie heeft: ‘Af en toe, kreeg zij een baby’ is onzin, dat hoor je meteen als je het voorleest. Fabias heeft dat niet gezien, en haar redacteur heeft zitten slapen. Dat geldt hier en daar ook voor de plaatsing van hoofdletters in regels die met het persoonlijk voornaamwoord ‘I’ beginnen.
Ik geef één voorbeeld waarin van alles is misgegaan:
A night in summer. Outside,
sounds of a summer storm. Then the sky clearing.
In the window, constellations of summer.
I’m in a bed. This man and I,
we are suspended in the strange calm
sex often induces. Most sex induces.
Longing, what is that? Desire, what is that?
In the window, constellations of summer.
Once, I could name them.
De vertaling:
Een nacht in de zomer. Buiten,
geluiden van een zomerstorm. Dan de lucht die opklaart.
In het raam, de constellaties van de zomer.
Ik ben in een bed. Deze man en ik,
we hangen in de vreemde rust
die seks vaak opwekt. De meeste seks wekt op.
Verlangen, wat is dat? Begeren, wat is dat?
In het raam, de constellaties van de zomer.
Ooit, kon ik ze opnoemen.
De komma’s in de eerste en laatste regel, en tweemaal na ‘In het raam’, behoren daar niet te staan. Het woord ‘constellatie’ wordt in het Nederlands vrijwel alleen als abstracte term gebruikt; hier had het ‘sterrenbeeld’ moeten zijn. ‘I’m in a bed’: ik lig in een bed. ‘De meeste seks wekt op’: de vertaler heeft niet gezien dat de syntactische constructie wordt voortgezet: ‘De meeste seks opwekt’.
Misschien is Averno niet de geniale bundel die je van een Nobelprijswinnaar zou verwachten, maar Louise Glück had op zijn minst een vakkundig vertaler verdiend, en een uitgever met kennis van zaken.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.