‘Het leven verandert snel. Het leven verandert van het ene op het andere moment.’ Dit waren de eerste en lange tijd de enige woorden die de Amerikaanse essayist Joan Didion schreef na het overlijden van haar man, schrijver Gregory Dunne. Ze overwoog er nog aan toe te voegen dat ze het niet had zien aankomen, zijn plotselinge dood. Het was immers aanvankelijk zo’n normale dag was geweest, een dag als ieder ander. Maar ze zag ervan af:
Juist het doodgewone karakter van alles wat er aan de gebeurtenis voorafging had me ervan weerhouden echt te geloven wat er was gebeurd, het in me op te nemen, het te bevatten, te verwerken. Ik zie nu dat daar niets bijzonders aan was: iedereen die met een plotselinge ramp te maken krijgt vertelt dat de omstandigheden waarin dat ondenkbare plaatsvond zo alledaags waren.
De plotselinge ramp komt altijd op een moment dat je hem niet verwacht. En dat universele karakter maakt hem juist zo doodgewoon. Deze passage komt uit The year of magical thinking (2005), in 2020 door Christien Jonkheer vertaald in het Nederlands. Het boek, bekroond met de National Book Award (2005) en genomineerd voor de Pulitzer Prize (2006) en de National Book Critics Circle Award (2005), is een van de bekendste en gelauwerde autobiografische boeken over rouw. In Nederland behoren bijvoorbeeld Connie Palmen (Logboek van een onbarmhartig jaar (2011) en I.M. (1998)) en A.F. Th. van der Heijden (Tonio, (2023)) tot de bekendste auteurs die verlies en hun rouwproces tot romans hebben gemaakt.
Geboorte en dood
In ditzelfde thematische kader kan Rik Van Puymbroecks literaire debuut Treurwil (2023) worden geplaatst. De lezer kan hem kennen als journalist voor de Vlaamse kranten De Morgen en De Tijd, waar hij vooral bekend is om zijn verhalende journalistiek. Maar liefst driemaal is hij bekroond tot ‘meesterverteller’ door de Stichting Verhalende Journalistiek: in 2016, 2019 en 2021. Hij schreef al eerder over rouw en verlies, bijvoorbeeld in Weduwen. Overleven na de dood van je man (2008), een bundel interviews met weduwen. Maar Van Puymbroeck draagt ook zelf een verhaal met zich mee, waar hij naar eigen zeggen al jaren mee in zijn hoofd rondliep, blijkt uit een interview in De Tijd. En nu is het daar eindelijk: Treurwil.
Het is een autobiografisch werk, waarin de volwassen ik-figuur terugblikt op hoe hij op jonge leeftijd geconfronteerd werd met verlies. Die gebeurtenissen hebben hem gevormd tot de volwassene die hij nu is. Treurwil opent dan ook met de volgende passage:
De dag waarop ik geboren werd, vergeet ik nooit. Erg koud was het niet, maar wel al donker. Een maand eerder was de wintertijd ingegaan. Nu was het 31 oktober, een woensdagavond, kwart voor zes. […] In de kom van mijn rechterarm lag het bloedende hoofd van mijn beste vriend.
De verteller beschrijft hoe hij als zeventienjarige jongen zijn vriend ziet verongelukken door een aanrijding met een auto. Het is, naar eigen zeggen, de dag waarop zijn vriend sterft en hijzelf wordt geboren. Hierop volgt een gedicht van Paul van Ostaijen en even later een beschrijving van hoe hij de ziel van zijn vriend uit diens lichaam hoorde verdwijnen. En dan is de lezer pas drie pagina’s verder. Hoe ingetogen Didion haar boek opent, zo meeslepend opent Van Puymbroeck het zijne.
Stijl en symboliek
In de rest van Treurwil exploreert de verteller zijn levenslange rouwproces. Wat Van Puymbroeck treffend weet te verwoorden, zijn de gevoelens van eenzaamheid en isolatie van een zeventienjarige die volgden op het ongeluk. Een paar weken later bezocht de ik-verteller de plek van het ongeval opnieuw: ‘Vlekken rood, in de straatstenen getrokken, die donkerrood en bruin werden. Niemand waste ze weg.’ En later, op een feestje, durfde hij niet te dansen, bang om te vrolijk over te komen. Het gevoel van eenzaamheid en het onvermogen om op zo’n jonge leeftijd met tragiek om te gaan, maakt Van Puymbroeck goed tastbaar in deze passages.
Als veertien jaar later zijn broer overlijdt – eveneens door een auto-ongeluk – realiseert de verteller zich hoe het traumatische ongeluk van zijn jeugd doorwerkt in het heden.
Mijn broer Tom ging dood. Het was 24 augustus 1998. Eenendertig jaar lang was het een dag zonder meer. Er was alleen de weemoed, dat jaarlijks weerkerend gevoel dat de vakantie er bijna op zat. Volgende week school, bij die gedachte kreeg ik het als kind koud. […] Een blanco dag was 24 augustus dus, zonder gewicht, zonder geschiedenis.
Het was, zoals Didion al beschreef, een gewone dag geweest, met een ongeluk dat niemand had zien aankomen:
Niets geleerd van 31 oktober 1984. Veertien jaar later was de zomer van 1998 alleen maar doornat. Het regende zoveel dat de grond zompig werd en over die dag meldt de website van het KNMI: een gemiddelde, zwaarbewolkte dag met een gem. temperatuur van 14,7 °C. De dagen vooraf zag ik in geen enkele wolk een boodschap. De dagen waren niet onrustig. Hij belde niet zelf. Alleen die ochtend ging de telefoon. In moeders stem lag het verlies van haar zoon.
Het is een subtiele, invoelende passage, waarbij de natuur symbool staat voor het naderende onheil. Alles wat de ik-figuur waarneemt, is in dit boek met elkaar verweven: natuur symboliseert de innerlijke belevingswereld, de dood staat in nauw verband met de geboorte en schrijven is direct gelinkt aan rouwverwerking en aan het voorbijgaan van de tijd. Dit valt op in passages als: ‘tien pagina’s geleden introduceerde ik mijn moeder’ en ‘Bijna 180.000 letters, leestekens en spaties geleden begon ik met een zaklamp door mijn hoofd en lichaam te reizen op zoek naar wat zich verborgen had in de kronkels, bloedbanen, hartslagen en organen, weefsels, botten, vetten, vocht. Kom eruit, riep ik […].’ Dat is stilistisch origineel, en past bij de inhoud van het boek.
Het is niet verrassend dat deze symboliek zich vooral uit in de titel: Treurwil, niet te verwarren met treurwilg, de boom. Die boom is alomtegenwoordig in het leven van de verteller: als kind stond er een exemplaar in de tuin van het gezin en op volwassen leeftijd plant hij er zelf een, in zijn nieuwe huis in Frankrijk. Waar de boom symbool voor staat, laat zich niet moeilijk raden:
Op Google levert ‘treurwil’ 609 zoekresultaten op. 609 keer dat iemand een tikfout maakte, want elke keer werd treurwilg bedoeld. Elke keer vergat iemand de -g. Een onvolkomenheid, een niet afgewerkt woord, een slechte gedachte. Mensen vinden het een fout als je blijft treuren. Als je wil blijven treuren. Als je de doden niet wil loslaten. Als je de rouw liever op sterkwater zet en koestert in plaats van hem weg te gooien. Als je hem wil vasthouden. In een houdgreep. Dat is de fout van treurwil.
De treurwilg wordt op deze manier een duidelijk, krachtig symbool voor het verdriet dat de ik-figuur met zich meedraagt. Van Puymbroeck weet de complexiteit van rouw mooi te vatten. En tegelijkertijd raakt de symboliek aan de zwakte van het boek: de wil om in weemoed te blijven hangen, voert te veel de boventoon.
Melancholie
Deze melancholie leidt tot een meanderend geheel, waarbij je je als lezer dikwijls afvraagt: wat heb ik nou eigenlijk gelezen? En waarom lees ik dit? Soms is het spel met taal mooi: ‘Tegenwoordige tijd, verleden tijd, onvoltooid of voltooid – ik mis de twijfelende tijd’. Het andere moment slaat het het hele verhaal weer plat: ‘Rouw werd minder rauw, maar ik koester. Ik omarm.’
Daarnaast begint ieder hoofdstuk met een motto over rouw. Het is alsof de verteller leunt op de schouders van anderen, om op die manier grip te krijgen op het proces. En dit wordt al snel clichématig. ‘Het verdriet van de ander ontroert. Misschien denk je terug aan iemand die je zelf hebt verloren.’ Het zijn woorden van Sinan Can, waar het elfde hoofdstuk mee opent. Er valt geen speld tussen te krijgen. Maar voegt het motto daadwerkelijk iets toe? Ditzelfde hoofdstuk krijgt een wat hoogdravend karakter door de vele citaten van andere schrijvers die worden aangehaald. Zo bevindt de verteller zich op een gegeven moment in een huisje in De Lutte om te schrijven: ‘Het bos hield de wereld niet weg van de tafel waaraan deze woorden geschreven werden. Niemand ziet mij hier. Niemand ziet mij. Niemand ziet. Niemand.’ Na het schrijven van deze paar zinnen, wandelt de verteller door het bos, en bij terugkomst slaat hij een boek van Valeria Luiselli open, waarin Eliot geciteerd wordt:
‘Because I do not hope to turn again. Because I do not hope. Because I do not hope to turn.’ Ze ging verder: ‘… deze regels van mij, tweelingbroertjes van die van hem: “Misschien morgen de zon in mijn ogen zonder iemand. Misschien morgen de zon. Misschien morgen. Misschien.”’
Ik voelde me betrapt. […] Mijn zin was geen plagiaat, ik wist niet wat ik later zou lezen en ik moet dit niet vermelden. Maar ik voelde me dus betrapt, onnodig.
Waarom lezen we dit? Zodat de lezer weet dat de verteller technisch gezien dezelfde soort zinnen produceert als Eliot en Luiselli? Het is niet de eerste keer dat de verteller dit soort toevalligheden aanhaalt:
Sprankel. Wil. Zuurstof. Herrijzenis. Met mijn vulpen en in hoofdletters heb ik deze vier woorden in mijn aantekenschriftje voor dit boek geschreven. Ze stonden letterlijk in twee zinnen die mijn geliefde me appte. Ze was in het huis met uitzicht op het dal toen ik haar, aarzelend, de eerste stukken tekst zond. Die twijfel is niet nieuw, het breekbare vertrouwen kleeft aan mijn huid. Na het verzenden was het wachten. Later schreef ze mooie woorden en dit: ‘Wat ik misschien nog mis, is de sprankel, de wil, de zuurstof. Jouw herrijzenis, om het met een duur woord te zeggen.’
Dit soort passages – en zinnen van één woord – wekken na verloop van tijd ergernis op. Ze leggen te veel de nadruk op de worsteling van het schrijfproces, en bovendien: op het gegeven dat de woorden van de verteller nogal vaak overeenkomen met die van een ander. De enige betekenis die hieraan kan worden toegekend, is dat de verteller veel leest en dat zijn geliefde en hij er na verloop van tijd hetzelfde jargon op na zijn gaan houden.
Treurwil balanceert op het randje van overdaad. Hoewel de thematiek indringend onder woorden is gebracht, lijkt het verhaal soms te verdrinken in zijn eigen zwaarte. Treurwil is een stilistisch knappe en gevoelige vertelling over rouw, maar het lijkt alsof de verteller vastzit in zijn eigen verdriet, en hierdoor ook verzandt in het schrijfproces zelf. Veelzeggend is dan ook de onderstaande passage, op een van de laatste pagina’s:
‘There are too many results to show here,’ zegt Word als ik in het zoekvenster het word ‘ik’ ingeef – excuses daarvoor, want dit stuk gaat niet over mij.
Een recensie van Treurwil van Rik Van Puymbroeck door Tara Neplenbroek in samenwerking met het Algemeen-Nederlands Verbond en het Willemsfonds in het kader van De Bronzen Uil.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.