Filosofie, Recensies

De droom van een nieuwe rationaliteit

De crisis van de Europese wetenschappen en de transcendentale fenomenologie

Edmund Husserl (vert. Willem Visser)

Als Edmund Husserl (1859-1938) eind jaren twintig Martin Heidegger aanwijst als zijn opvolger aan de universiteit van Freiburg, ziet hij in dat de door hem gestichte fenomenologische beweging een vreemde wending heeft genomen. Dit besef dringt tot hem door na de lectuur van Heideggers magistrale werk Sein und Zeit (1927), dat overigens aan Husserl is opgedragen. Heeft Husserl filosofie altijd beschouwd als ‘een strenge wetenschap’, dan constateert hij dat zijn geesteskind, de fenomenologie, nu ten prooi is gevallen aan wat hij slechts kan omschrijven als de ‘irrationaliteit van het existentialisme’. Tegelijk is hij niet te beroerd om toe te geven dat de door hem ontwikkelde fenomenologische methode onvoldoende aandacht heeft besteed aan de kritieke levensnood die de Europese cultuur na de Grote Oorlog heeft getroffen. Meer bepaald doelt hij op de vraagstukken over de zin en zinloosheid van ons bestaan. Van dit alles legt De crisis van de Europese wetenschappen en de transcendentale fenomenologie getuigenis af. Husserl, die zichzelf steevast ‘der ewige Anfänger’ noemde, is nog maar eens opnieuw begonnen en heeft zijn fenomenologische werkwijze aangevuld met een geschiedenisfilosofie.

Het blijft hoe dan ook verrassend dat Husserl in zijn analyse van de wetenschappen niet alleen van een grondslagencrisis spreekt, maar ook van een zingevingscrisis. Dit betekent zonder meer dat Husserl de problematische crisis waarin de wetenschappen verkeren, in een breed kader plaatst. Om te beginnen komt hij terug op en herneemt hij de in de negentiende eeuw ontstane discussie over het verschil tussen de zogenoemde positieve of exacte wetenschappen en de zogeheten mens- of geesteswetenschappen. Met velen deelt hij het standpunt dat de positieve wetenschappen, die in hun methode van objectivering en verificatie vooral met het causaliteitsprincipe werken, ten onrechte hun (weliswaar succesvolle) model aan de geesteswetenschappen opleggen. Of andersom: hij stemt in met de visie van onder anderen Wilhelm Dilthey dat het niet de bedoeling van de geesteswetenschappen is om de feiten te verklaren (‘Erklären’), maar wel om de betekenis van die feiten te begrijpen (‘Verstehen’). Maar Husserls kritiek reikt verder. Hij verwijt de wetenschappen dat ze zich nooit hebben afgevraagd wat er precies gebeurt op het moment dat de natuur gemathematiseerd wordt. De stelling van Galileo Galilei dat ‘het universum geschreven is in de taal van de wiskunde’ heeft ongetwijfeld voor een enorme wetenschappelijke doorbraak gezorgd, maar werd als stelling en construct nooit ter discussie gesteld. De natuurwetenschappen presenteren zichzelf als zuiver empirisch en positivistisch, alsof ze een directe toegang tot de natuur hebben. Ze vergeten daarbij dat die toegang allesbehalve direct is, maar geconstrueerd, en dat hun empirisch positivisme afhangt van een mathematisch voorontwerp. Empirie betekent ervaring, maar wetenschappelijke ervaringen doen zich voor binnen een vooraf ontworpen programma. De wetenschappen pakken uit met een objectieve waarheid, maar zien over het hoofd dat die objectiviteit door een subject wordt bedongen. Of andersom: de wetenschappen hebben het subjectieve geschrapt en miskennen intussen dat ze hoe dan ook het werk zijn van een (geestelijk) subject. De crisis kan volgens Husserl enkel worden overwonnen wanneer ook dit subject thematisch wordt onderzocht. Husserl pleit dus in zekere zin voor een psychologische herovering van de wetenschappen, maar het spreekt vanzelf dat de hem voor ogen staande psychologie geen gebruik kan maken van de positief wetenschappelijke aanpak en dat die psychologie zich niet mag toeleggen op een objectivering van het subject. Dit onderzoek naar het subject zal meteen de aandacht richten op de leefwereld en aldus de kloof tussen de wetenschappen en de leefwereld waarin de wetenschappen ontstaan, verkleinen, misschien dichten.

Deze opdracht om een nieuwe rationaliteit te ontwikkelen plaatst Husserl in het verlengde van wat in het Griekenland van de vijfde eeuw voor onze jaarrekening begonnen is. De Griekse filosofie deed een beroep op de logos, de rede en haar zin voor wetmatigheden, om het geheel der dingen te begrijpen: zowel de uiterlijke wereld, waarvoor de filosofen het woord ‘kosmos’ bedachten, als de innerlijke, die ze opsplitsten in een nous, een denkvermogen, en een psyche, een levensprincipe. Dit ideaal van een alomvattende rede is volgens Husserl in de moderne tijd onthoofd door het positivisme, dat een veel enger model van wetenschappelijkheid hanteert. Als dit ideaal opnieuw gehuldigd zou worden, zou niet alleen de crisis binnen de wetenschappen overwonnen worden, maar ook de zingevingscrisis waarin de Europese cultuur terechtgekomen is.

Want dat is de meest verbluffende aanspraak in dit boude boek: het Avondland Europa gaat ten onder omdat het zijn herkomst verloochent, niet meer gelooft in zichzelf en twijfelt aan zijn missie voor de gehele mensheid. In de laatste alinea luidt het als volgt:

De crisis van het Europese bestaan heeft slechts twee uitwegen: de ondergang van Europa door de vervreemding van zijn eigen rationele levenszin, het vervallen tot vijandschap jegens de geest en tot barbarij, of de wedergeboorte van Europa uit de geest van de filosofie door het heldendom van een rede die eens en voor altijd het naturalisme overwint.

Husserl is niet de enige filosoof voor wie de barbarij die hij tijdens het schrijven aan dit boek midden jaren dertig ziet opkomen, niets anders is dan de uitkomst van een geschiedenis die met de moderne tijd een aanvang genomen heeft. Martin Heidegger, Emmanuel Levinas, Theodor W. Adorno en Hannah Arendt zullen later hun eigen interpretatie geven: allen onderstrepen ze dat de in Europa ontwikkelde rationaliteit schuld heeft aan de oorlogsrazernij van de twintigste eeuw en dus aan een herbronning toe is. Maar allen vergaat het op dezelfde wijze: hun oproep om een nieuwe rationaliteit uit te werken blijft (haast) zonder gevolg. Ze kunnen niet anders dan met Husserl constateren: ‘Filosofie als wetenschap – de droom is uitgedroomd.’

Husserl heeft vele jaren aan De crisis gewerkt. Zoals zo vaak, om niet te zeggen nagenoeg altijd bij hem het geval is, kan hij dit boek niet afwerken, blijft het aantal bladzijden toenemen. In deze vertaling is heel veel materiaal opgenomen: de oorspronkelijke zevenentwintig paragrafen zijn er drieënzeventig geworden. Dan volgen nog ‘Aanvullende teksten’ en ‘Addenda’. De laatst opgenomen tekst staat bekend onder de titel Over de oorsprong van de meetkunde en is in brede kring bekend geworden door de vertaling en commentaar van Jacques Derrida. Diens machtige reflectie over het schrift en de differentie is op gang gebracht door een lectuur van De crisis en behoort dus als het ware ook tot de nalatenschap van Husserl.

Recensie: De crisis van de Europese wetenschappen en de transcendentale fenomenologie van Edmund Husserl door Dirk De Schutter.

Boom uitgevers, Amsterdam, 2018
ISBN 9789058755797
428p.

Geplaatst op 31/10/2018

Tags: analyse van de wetenschappen, De crisis van de Europese wetenschappen en de transcendentale fenomenologie, Dirk de Schutter, Edmund Husserl, Emmanuel Levinas, fenomenologie, Galileo Galilei, Hannah Arendt, Jacques Derrida, Logos, Martin Heidegger, Theodor W. Adorno, Verstehen, Wilhelm Dilthey, Willem Visser

Categorie: Filosofie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.