De geboorte van het neoliberalisme

De geboorte van de biopolitiek

Michel Foucault (vert. Jeanne Holierhoek)

Een beetje kritische blik laat zien dat ‘systeem en staat’ ons venijniger in het keurslijf van hun controle houden en meer fascistoïde trekken vertonen dan we durven denken. En de commercialisering van het sociale leven, de reductie van ons samenleven tot een eendimensionaal consumptieritueel: het vraagt allemaal om een stevige brok scepsis en om een praktisch alternatief, waarbij een natuurlijker manier van leven – al was het maar via bioproducten – in elk geval een stap in de goede richting is.

Deze kritiek klinkt ons vertrouwd in de oren. Ze is ouder dan vandaag en beleefde haar hoogtijdagen reeds in de jaren zestig en zeventig. In naam van de vrijheid stond toen reeds alles wat ‘systeem’ was onder verdenking, en in naam van een natuurlijker leven (meer bio!) nam men de al te eenzijdig vertechniseerde consumptiecultuur op de korrel. Minder bekend is dat die ideeën zelf ook toen al kritisch werden doorgelicht, en niet alleen door auteurs van rechtse signatuur. Ook degenen die deze kritiek genegen waren en zich ondubbelzinnig links opstelden, waren het er niet zonder meer mee eens. Of ze keken, zoals Michel Foucault (1926-1984), verder dan dit soort kritische neus lang was.

Ziehier de context waarin het vorig jaar in het Nederlands vertaalde boek van Foucault moet worden begrepen: De geboorte van de biopolitiek. Het betreft het seminarie dat hij in het academiejaar 1978-1979 heeft gegeven aan het Collège de France in Parijs. Het seminarie maakt zijn titel niet echt waar. Biopolitiek, zo geeft Foucault in de eerste sessie aan, heeft alles te maken met liberalisme, waarna hij overgaat tot een analyse van het liberalisme die zijn hele verdere seminarie in beslag neemt. De term ‘biopolitiek’ mag er dan slechts sporadisch vallen, het maakt de stelling van zijn seminarie niet minder scherp. Dat we alles commercieel aanpakken, dat we politiek in termen van markt zijn gaan denken, dat economie de grammatica voor het moderne leven is geworden: het heeft alles te maken met de positieve connotatie die elke verwijzing naar ‘bio’ en ‘leven’ heeft gekregen. ‘Het liberalisme bestuderen als algemeen kader van de biopolitiek’: zo staat het in een van Foucaults notities.

De ‘biopolitiek’ kwam trouwens al ter sprake in het vorige seminarie (Sécurité, territoire, population, 1977-78) en werd eerder nog omstandig geïntroduceerd in La volonté de savoir, het eerste deel van ‘Histoire de la sexualité’ (1976). De term staat voor de manier waarop vanaf de achttiende eeuw over macht wordt gedacht. Voordien werd macht als ‘soeverein’ gedefinieerd: als het ‘recht over leven en dood’ of, exacter, het recht om ‘beslag te leggen: op de dingen, de tijd, de lichamen, en tenslotte op het leven’ (De wil tot weten, 1984). ‘Macht’ had hij die mocht doden. Vanaf de achttiende eeuw begint men macht echter anders, positiever en productiever, te definiëren: als beheer over het leven. Macht legitimeert zich hoe langer hoe meer door te verwijzen naar de manier waarop ze het leven van een bevolking productiever maakt, hoe ze de collectieve rijkdom opvoert, de onderlinge conflicten regelt en het voortbestaan van de samenleving veiligstelt. Macht wordt een zaak van biopolitiek.

Het is in die logica dat de economie een steeds centralere plaats krijgt toebedeeld in het politieke bedrijf. Niet toevallig stamt de term ‘politieke economie’ uit die tijd: politiek moet de ‘huishouding’ van zijn bevolking ter harte nemen. Waar onder de absolutistische regimes van de zeventiende eeuw alles nog geregeld werd vanuit een raison d’État (het is de staat – en dus de macht van die staat – die rijker, voorspoediger, moet worden), gaat de staat haar zaken vanaf de achttiende eeuw steeds meer willen regelen vanuit de concrete economie. De huishouding van een bevolking kent haar doel niet langer in de staatsmacht; het is, omgekeerd, de staatsmacht die zijn doel erkent in die economie. Om de rijkdom van een bevolking te laten groeien, moet die macht zich beperken om zo de ‘levende’ economie autonoom haar werk te laten doen.

Voor de filosoof Foucault is dit een ingrijpende verandering. Het is een wijziging inzake ‘waarheidsregime’, stelt hij. De ‘waarheid’ waarop de macht zich beroept (een waarheid die voor de Friedrich Nietzsche-adept die Foucault is, altijd een ‘uitvinding’ is), ligt niet langer bij de macht zelf (denk aan het ‘L’État, c’est moi’ van Lodewijk XIV) of in haar goddelijke verankering (zoals tijdens de middeleeuwen), maar in datgene waarover ze macht heeft en dat ze zo goed mogelijk moet beheren. De ‘waarheid’ is te zoeken bij het voorwerp van haar bestuur, bij het leven van de bevolking en meer bepaald bij de autonoom functionerende economie waarvan het volk leeft. Het is de ‘natuur’ van de economie die aan de politiek haar normen oplegt, en dit verplicht de macht ertoe om het juiste midden te kiezen ‘tussen te veel en te weinig bestuur’; het is ‘de goede grens tussen te veel en te weinig, tussen het maximum en het minimum die de natuur der dingen [de economie dus] […] bepaalt’.

Dit is dan ‘de geboorte van het liberalisme’. Liberalisme staat voor een bestuurlijk regime waarbij de macht zichzelf inperkt. Voordien werd ze beperkt door het recht: daarop konden individuen zich beroepen om zich zo nodig tegen de impact van de macht te weren. Nu gaat ze zichzelf beperken, en laat zich daarbij gezeggen door haar nieuwe legitimatie- en bestaansgrond: het leven van de bevolking, de behoeften die daar spelen en de manier waarop die bevolking haar collectieve rijkdom handhaaft en vergroot om aan die behoeften tegemoet te komen. Omwille van de eisen die dat ‘leven’ stelt, houdt de macht niet op de afweging te maken tussen ‘te veel en te weinig’, om zo de economie van dit leven de kansen te bieden die het in zich draagt. In dit economische leven – in de ‘markt’ – zijn de norm en de waarheid te vinden waaraan de politieke macht zich moet conformeren.

De nieuwe bestuurlijkheid verandert het statuut van die markt ingrijpend. Terwijl ze voordien de plaats was waar een ‘juistheid’ (‘justice’) heerste, die haar waarheid in het recht gegrond wist en die door de politiek gewaarborgd moest worden, wordt de markt nu zelf de plaats waar het politieke en sociale leven hun waarheid gaan halen. De wetten van de markt zijn de norm voor die van de politiek, inclusief de wetten die aan de markt worden opgelegd. En de wetten van de markt zijn ook die van het leven dat door de macht bestuurd en gemanaged wordt. De natuur van het ‘leven van een bevolking’ is een zaak van markteconomie en de wetten daarvan zijn navenant economisch van aard. Hier wordt de intieme band zichtbaar tussen markteconomie, liberalisme en biopolitiek.

Of, om het te stellen met Bernard Mandeville (in De fabel van de bijen): ‘het cement van de samenleving ligt in het feit dat iedereen moet eten en drinken’. Een biopolitiek gefundeerde samenleving veronderstelt een markt die haar waarheid niet in een sociaal contract of een andere figuur uit het recht kent, maar wel in die biologische realiteit zelf. En die biopolitiek is liberaal, dit wil zeggen zichzelf beperkend om zodoende die biorealtiteit van de liberale markt vrij spel te geven

Let wel, die ‘autonome economie’ is evenmin als de vrijheid in het algemeen een natuurlijk gegeven, zoals men het toen graag voorhield (en vandaag vaak met nog meer verve pleegt te doen). Ze zijn het product van een welbepaalde ‘bestuurskunst’ met haar regels, beperkingen, instituties, et cetera, die alle samen het liberalisme uitmaken:

Vrijheid is iets wat steeds opnieuw moet worden gemaakt. Liberalisme is niet de aanvaarding van vrijheid, het stelt zich ten doel steeds opnieuw vrijheid te fabriceren, haar op te wekken en te produceren uiteraard in combinatie met het geheel van dwangmiddelen en kostenproblemen die met een dergelijke productie gepaard gaan.

De controle die ook in een liberale en neoliberale samenleving alomtegenwoordig is, is niet louter een restrictie van de vrijheid, het is veeleer ‘haar stuwende kracht’. Maar daarom niet minder een ‘controle’.

In het seminarie gaat Foucault uitvoerig in op de stichting van de Bundesrepublik Deutschland in 1948. Anders dan voorheen en elders, waar het liberalisme zich vooral als beperking van een bestaande staatsmacht manifesteerde, werd het daar zonder meer de legitimatie voor een nieuw te stichten staat. Na het debacle van het nazisme moest Duitsland zich opnieuw uitvinden. Mee aan de ontwerptafel van die nieuwe staat zaten de economen die door Adolf Hitlers politiek monddood waren gemaakt of naar Amerika waren uitgeweken. Foucault bespreekt omstandig de Freiburger Schule of ‘ordoliberalen’: de liberale economen van de jaren twintig en dertig die zich verenigd hadden rond het tijdschrift Orde en die zich verzetten tegen de door John Maynard Keynes beheerste tendens in de toenmalige economie waarbij een ruime mate van planmatig gestuurde staatsinterventie werd voorgestaan. Staatsinterventie, planeconomie, protectie-economie, keynesianisme: het leidt in de ogen van die liberale economen tot fascisme. Dat hadden ze uit het recente verleden geleerd en dat zouden ze voor de toekomst vermijden. Het zijn ideeën die sterk in de lijn lagen van die andere school, die van Chicago, ook wel de Amerikaanse anarcholiberalen genoemd, die tot op heden verantwoordelijk zijn voor de ‘politiek-economische’ toon van onze tijd.

Maar in beide gevallen, zo maakt Foucaults analyse duidelijk, schuilt onder hun pleidooi voor een ‘laisser faire’ een sterk sturen en waar nodig zelfs fabriceren van de zogeheten ‘vrije’ markt. Het is daarom dat de notie van bestuurskunst of gouvernementaliteit zo belangrijk is: die maakt een realistische en genuanceerde detectie van de macht mogelijk en laat zien hoe, in een gevarieerde waaier aan praktijken, macht productief en zelfs emanciperend tekeergaat, zonder daarom minder sturend te zijn en nieuwe, eigen anomalieën te creëren.

Een kritiek die het machtsdispositief te zeer aan één instantie (staat, systeem, ideologie, religie, …) toeschrijft, wordt algauw wat Foucault noemt ‘inflatoir’. Of, zoals hij in zijn seminariesessie van 7 maart 1979 schrijft:

Uiteindelijk kan op die manier bijvoorbeeld een analyse van de sociale zekerheid en het bijbehorende overheidsapparaat, langs wat omwegen en via woorden waarvan de betekenis verschuift, uitkomen bij een analyse van de concentratiekampen. En op de route van de sociale zekerheid naar de concentratiekampen vindt een verdunning plaats van een analyse die eigenlijk specifiek zou moeten blijven.

Zo’n kritiek vervalt ook vaak in een ‘algemene diskwalificering langs de weg van het ergste’: de strenge veroordeling van een kleine vandalenstreek leert op die manier algauw ‘dat de staat steeds fascistischer wordt’, aldus het voorbeeld dat Foucault in die context geeft.

Het is hier niet te plaats om Foucaults genuanceerde analyses van het liberale en neoliberale machtsdispositief in diverse concrete discoursen en gevallen uit de doeken te doen. Het is aan de lezer om zich daarin te vermeien en zodoende een inzicht te verwerven in de diverse vertogen waarmee ons neoliberale systeem zich al meer dan een halve eeuw legitimeert. Maar wie naar alternatieven op zoek is of naar manieren om het tij van die dominante liberale bestuurlijkheid te keren, vindt in Foucaults seminarie erg weinig materiaal. Het ‘tij keren’ is voor Foucault in elk geval een te grote pretentie, hoogstens kan men binnen het heersende dispositief zoeken naar praktijken die daartegen in het verzet gaan. Maar zelfs over die mogelijkheden tot verzet is Foucault in dit seminarie bijzonder karig. Alsof hij de ideologiecritici van zijn tijd wel met de vinger wil wijzen dat hun analyses ontoereikend zijn, maar zelf niet echt in staat is om op basis van zijn analyses een sterker positief antwoord op de aangekaarte problemen te formuleren. Al moet daar meteen aan toegevoegd dat dit de scherpte van zijn analyses er niet minder pertinent om maakt.

Links

Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2013
ISBN 9789461057051
412p.

Geplaatst op 07/07/2014

Naar boven

Reacties

  1. Frank Keizer

    Mooi stuk, belangrijk boek! Het klopt dat De geboorte van de biopolitiek op zichzelf gezien en gelezen weinig alternatieven voor de huidige liberale bestuurlijkheid bevat. Maar wie dit boek naast het derde deel van de Geschiedenis van de Seksualiteit legt, komt – dat doe ik althans – tot een verrassend conclusie. Dan blijkt dat Foucaults analyse van het neoliberale subject, de homo economicus die zichzelf als ‘menselijk kapitaal’ opvat, een opvallende parallel kent met de ‘zorg voor het zelf’ in de oudheid, het onderwerp van dit derde deel. Het gaat in beide gevallen om subjectiviteit als een verzameling praktijken, die onder een zeker bestuurlijk regime vallen. Maar wat Foucaults analyse in dit derde deel illustreert – misschien nog steeds behoorlijk impliciet – is dat deze bestuurlijkheid niet per se een ‘liberalistische’ hoeft te zijn. Het gebrek aan soevereiniteit kan ook de basis vormen voor een subjectiviteit die de zorg voor het zelf en de constitutie van andere vormen van ‘zelfbestuur’ tot doel heeft, en niet de winst op een investering. Het leidt misschien niet tot een ‘kering van het tij’, maar het is zeker een positief antwoord op het probleem van de hegemonie van het neoliberale machtsdispositief.

    Beantwoorden

  2. Marc De Kesel

    Ik ga graag akkoord met Frank Keizer waar hij schrijft dat we ons volgens Foucault niet zonder meer gevangen hoeven te weten binnen de muren van een neoliberale bestuurlijkheid. Maar ik was er bij de lectuur van het boek wel van geschrokken hoe goed Foucault het (neo)liberalisme begrijpt, zo goed zelfs, dat het (in weerwil van wat hij elders schrijft) soms lijkt dat hij het zelf allemaal onontkoombaar vindt. Ik had ook Pierre Rosanvallon gelezen, Le capitalisme utopique- Histoire de l’idée du marché (1979), en ook die auteur begrijpt pijnlijk goed hoe moderne socialiteit op asocialiteit stoelt – mensen zijn vrij, dus ook vrij VAN elkaar, los van de gemeenschap – en hoe alleen de ‘markt’ erin slaagt gestalte te geven aan die typisch moderne ‘asociale socialiteit’. En inderdaad is markt nog niet meteen hetzelfde als kapitalisme of liberalisme of neoliberalisme. Maar als je Rosanvallon leest, lijkt het ook niet meteen toeval dat het marktparadigma daartoe aanleiding heeft gegeven. En Foucault voegt daar nog aan toe dat een kritiek op het neoliberale politieke bedrijf met zijn nefaste vermarkting van de samenleving, dat bedrijf maar al te vaak juist die ondersteuning biedt waar het om vraagt. Het komt me voor dat wij, naast het verzet dat onontbeerlijk blijft, de tragische structuur van onze kritiek op de neoliberale bestuurlijkheid hard onder ogen moet zien en aan compromisloze studie moeten onderwerpen. Het is ook om die reden dat het zo fantastisch is dat Boom dit seminarie van Foucault vertaald heeft. Ik hoop dat ze ook snel het vermelde boek van Rosanvallon in een Nederlandse versie op de markt brengen: het verscheen in hetzelfde jaar als Foucaults seminarie en het heeft, net als dit laatste, niets aan actualiteit ingeboet.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.