De gemeenschap der heiligen

Magdalena

Maarten 't Hart

Opgroeien in gereformeerde kring drukt een stempel op je leven. Daarvan getuigt het werk van verschillende Nederlandse schrijvers, dat van Jan Siebelink, Jan Wolkers, Franca Treur en natuurlijk vooral dat van Maarten ’t Hart (1944). In diens nieuwe roman Magdalena is dat niet anders – wat niet vreemd is, want hij kijkt terug op zijn jeugd in Maassluis. Het boek draagt de naam van zijn moeder als titel – voor het eerst doet ’t Hart, zo stelt de achterflap, een boekje open over zijn moeder. Uit respect doet hij dat pas nu zij dood is.

Dat is niet helemaal waar. In Een vlucht regenwulpen – kort geleden nog het centrale boek van Nederland Leest 2014 – stond de relatie tussen moeder en zoon al centraal. En veel gebeurtenissen uit ’t Harts vorige roman Verlovingstijd (2009) lijken sterk op de nu als expliciet autobiografisch gepresenteerde verhalen over het leven van zijn moeder. Maar zoals bij elk autobiografisch schrijven gaat het boek natuurlijk eigenlijk over de verteller zelf: in Magdalena onderzoekt ’t Hart niet zozeer zijn moeder, maar beschrijft hij hoe hij zijn leven met haar heeft ervaren.

’t Hart begint zijn boek met de vaststelling dat hij bijna niets weet van de jeugd van zijn moeder, Magdalena van der Giessen, geboren in 1920 in Poeldijk, gemeente Monster. Die jeugd wordt gekleurd door een strenggelovige opvoeding. Bij ’t Harts vader leidde dat ertoe dat hij zich aansloot bij de ‘zwartkijkers’ van de Christelijk Gereformeerde Kerk te Maassluis. Zijn moeder stond echter een ‘blij geloof’ voor:

[J]e moest de hele dag door in juichstemming verkeren omdat je verlost was door de Here Jezus en gewassen in zijn dierbaar bloed. Spijtig genoeg was ze zelf desondanks niet in staat om die blijdschap vanwege de verlossing uit te stralen. Achteraf denk ik dat ze haar hele leven lang depressief is geweest, om een modewoord te gebruiken.

’t Hart schetst allerlei scènes uit zijn jeugd. Hoe hij zijn moeder treiterde net op het moment dat ze haar mond vol met naalden had, hoe hij en zijn broer en zus op een dag meerijden in een grote auto omdat een rijke oud-inwoner van Maassluis het kerkhof wil zien en hoe een in het dorp neergestreken circus tweedracht zaait in de christelijke gezinnen.

In mijn door benepen godsdienstigheid getekende jeugd is dit een warme windvlaag geweest, een lichtstraal in het stikdonkere dal waar wij over het smalle pad, op weg naar het hemelse Jeruzalem, doorheen strompelden – dankzij die zuidwesterstorm die de Heere speciaal over de Nieuwe Waterweg zond om de inwoners van Maassluis te waarschuwen voor een boze tent met zes masten die in hun midden was opgericht.

De krampachtige reactie van de dorpelingen op de circustent is bepaald niet het ergste staaltje van ‘waanzin’ dat we tegenkomen. In dit boek verbindt ’t Hart wat hij in interviews de ‘waan’ van het christelijk geloof heeft genoemd met de ‘waanzin’ van zijn moeder (en verschillende familieleden van haar). Een leven lang beschuldigde de ziekelijk jaloerse vrouw Maartens vader onterecht van echtbreuk. Na de kerkdienst kreeg hij de wind van voren omdat hij tijdens het bidden naar andere vrouwen zou hebben zitten loeren. Naar de veiling kreeg hij een van zijn zoons mee als escorte. Het is duidelijk dat de vrouw het leven van Pau ’t Hart behoorlijk moeilijk heeft gemaakt. ’t Hart laat zien dat er ook van alles mis was met zijn eigen relatie met zijn moeder. Maarten komt er al snel achter dat ze meer van zijn broer houdt dan van hem. Later vindt zijn moeder dat het nergens voor nodig is om door te studeren. En weer later verwijt ze haar zoon zijn heidense levensstijl en de godslasterlijke boeken die hij schrijft. Een van de opmerkelijkste dingen aan Magdalena is dat ’t Hart ondanks dit alles heel liefdevol over zijn moeder blijft schrijven.

Een brief die zijn moeder op latere leeftijd krijgt van haar zwager Nico laat zien hoe ingewikkeld het leven in deze sociale kring moet zijn. De brief gaat over de zware last die zij heeft te dragen: de geloofsafval van haar zoon Maarten.

En erger nog dan dat hij de Heere en zijn Dienst de rug heeft toegekeerd, is het feit dat hij een verbond met de Satan heeft gesloten. Met die Vorst der Duisternis probeert hij ook anderen ertoe te bewegen om de Heere te loochenen.

Nico beschouwt dit als haar gerechte straf omdat zij ooit verhinderde dat zijn broer Pau meeging met de ‘vrijmaking’ en hij de Gereformeerde Kerk trouw bleef.

Zuster, zuster, besef welke zware schuld op je drukt, breng je schuld voor de Heere, verootmoedig je, smeek om vergeving, kruip op je knieën naar de troon der genade. Werp alsnog het synodale juk van je af, treed toe tot de Nederlandse Gereformeerde Kerk, want alleen daar is de gemeenschap der heiligen te vinden.

Het is deze wereld waarin het kleinste voor de buitenwacht niet te begrijpen geloofsverschil (‘leergeschil’) tot zulke zware woorden kan leiden, waartegen ’t Hart zich in zijn gehele oeuvre heeft verzet. Ook nu weer vraagt zijn moeder hem waarom het nou zo moeilijk voor hem is om te geloven. Maarten komt niet verder dan zijn moeder te bestoken met allerlei rationele vragen over Hemelvaartsdag en andere Bijbelpassages, waarop moeder antwoordt: ‘[D]e Heilige Geest heeft ervoor gezorgd dat er alleen maar ware verhalen in de Bijbel terecht zijn gekomen.’

Als ze deze brief krijgt, is Maartens moeder hertrouwd met jeugdliefde Jaap Lock. Ze gaat bij hem wonen in het plaatsje Zorgvlied in Drenthe. Deze Jaap Lock staat haar niet toe om contact te hebben met haar ongelovige zoons, met als gevolg dat moeder en zoon stiekem afspraakjes maken. ’t Hart geeft een uitvoerige weergave van zo’n gesprek met zijn moeder. Ze hebben het over Jaap, over zijn vader en over Geert Verhoek, een andere jeugdliefde. Het is duidelijk dat ook Jaap te maken krijgt met moeders paranoia: ook hij heeft alleen maar oog voor ‘allerlei mokkels’. Het zijn intieme, maar ook liefdevolle gesprekken, waarbij Maarten niet nalaat zijn moeder een beetje te pesten – waar hij dan later weer spijt van heeft: ‘Het was duidelijk dat ik haar ongerust had gemaakt. Ik had er de pest over in. Het was toch mijn moeder, hoe zeer ook getekend door, geketend aan een afschuwelijke vorm van paranoia.’

Als de man begint te dementeren, kunnen de kinderen weer aan huis komen. Al snel wordt hij meegenomen naar Maasland om daar uiteindelijk in een tehuis terecht te komen. Een paar jaar later komt de moeder zelf vrij plotseling te overlijden. In haar nalatenschap vinden ze een briefje, dat laat zien dat de liefde die Maarten aldoor voor zijn moeder heeft getoond zeker wederzijds was.

Geen bloemen. De kist gelijk dicht.
Niet condoleren, is bij Pa ook niet gedaan.
Jullie waren altijd schatten. Moe.

Soms trof het boek me als intiem, ontroerend en beeldend, op andere momenten miste ik de scherpte van ’t Harts beste werk. In zijn bekende romans (Stenen voor een ransuil (1971), Een vlucht regenwulpen (1978), De jacobsladder (1986), Het woeden der gehele wereld (1993)) weet ’t Hart zijn levenservaringen in te bedden in een meer of minder fictioneel verhaal met een scherp, vaak tikkeltje eigenaardig plot. In Magdalena ontbreekt vooral dat sturende verhaal. Dat leidt tot een boek dat vol staat met sprekende anekdotes, dat mooie scènes bevat, maar ook passages die minder ter zake lijken te doen – zoals de discussie van de jonge Maarten met de dominee over de onwaarschijnlijkheid van het verhaal over de ark van Noach. Alles bij elkaar lijkt de compositie een willekeurige indruk te maken.

Het is opmerkelijk dat een aantal van de op het eerste gezicht minder relevante passages precies aan het einde van de roman staat. Daar bespreekt ’t Hart twee teksten die tot de canon van het christelijk geloof behoren: de Apostolische Geloofsbelijdenis en het Onze Vader. Het zijn van die teksten die in een gereformeerde jeugd zo vaak voorbijkomen dat ze als het ware in je systeem worden ingebrand. Als ik – zelf ook afkomstig uit gereformeerde kring – nog wel eens in de kerk kom, ter gelegenheid van geboorte, huwelijk of dood, dan verbaas ik me altijd over de lichte weemoed die deze teksten na al die jaren nog kunnen oproepen.

Bij Maarten ’t Hart niets van deze ‘postchristelijke heimwee’. In zijn oeuvre tref je niet de ambivalente verhouding tot de christelijke erfenis die je bij bijvoorbeeld Oek de Jong vindt, maar hier is het nog altijd oorlog. Op strikt rationele manier fileert ’t Hart de geloofsbelijdenis:

De Romeinen kruisigden hun slachtoffers naakt. Jezus werd dus naakt van het kruis afgenomen. Hij werd in een ‘rein lijnwaad’ gewikkeld. Kleren had hij dus niet aan. Stond hij dan naakt op een verscheen hij zo aan onder anderen Maria Magdalena?

Of zijn reactie op ‘onze vader die in de hemelen zijt’:

Hemelen? Meervoud? Is er bij God sprake van bilocatie? En waar mogen die hemelen zich dan wel bevinden? In of buiten ons heelal?

Dit zijn de gedachten van een volwassen man die de begrafenis van zijn moeder bijwoont. Het geeft je de indruk dat Maarten eigenlijk nog steeds in een diepe, innerlijke strijd verwikkeld is met de spoken uit zijn verleden. En tegelijk besef je dat hier een achterhoedegevecht wordt gevoerd; deze kritiek op de kernverhalen van het christendom is al veel vaker en veel subtieler naar voren gebracht. De enige lezers die door deze passages nog gechoqueerd zouden kunnen raken, zijn (streng)christelijke lezers. Probleem is alleen dat die vermoedelijk ’t Harts boeken niet zullen lezen – zoals zijn moeder zijn werk evenmin wilde lezen.

En daar zitten we midden in het drama dat in Magdalena wordt opgevoerd: het gevecht tegen de miskenning. Nergens wordt het boek een afrekening met de moeder zelf – daarvoor is er te veel liefde over en weer. Maar er is ook een woede die ’t Hart niet op zijn ouders zelf kan of wil richten. Het lijkt erop dat hij die boosheid en die afrekening alleen op een verschoven manier in zijn werk kan plaatsen: zijn gevecht met het instituut kerk en haar vertegenwoordigers (dominees, ouderlingen, fundamentalistische ooms) is de onuitgesproken strijd met zijn ouders. Zo bezien zijn de ogenschijnlijk overbodige passages – die van het soms wat kleinzielige achterhoedegevecht – wel degelijk cruciaal voor dit boek. Magdalena is dan misschien niet Maarten ’t Harts beste werk, maar het zijn de onmacht en onvolkomenheid die het boek toch tot een ontroerend document maken.

Links

De Arbeiderspers, Amsterdam, 2015
ISBN 9789029538558
252p.

Geplaatst op 28/04/2015

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.