Deel Facebook Twitter / X LinkedIn
Het nieuwste boek van Peter Sloterdijk (1947) bundelt negen lezingen die de auteur tussen 4 april en 17 juni 2024 aan het gereputeerde Collège de France in Parijs heeft gehouden. Vanaf de eerste bladzijden herkennen we de karakteristieke stijl: origineel, geestig, erudiet, eloquent, om niet te zeggen breedsprakig. De voorliefde voor neologismen en gekunstelde omschrijvingen ontbreekt niet – zie bijvoorbeeld het ietwat voorspelbare maar niettemin grappige ‘eurogeen’ en de breinbreker ‘cognitiehistorische singulariteit’.
Opnieuw waart een spook door Europa, zo begint Sloterdijk zijn verhaal met een verwijzing naar Het communistisch manifest van Karl Marx (& Friedrich Engels), een van de Duitse auteurs die hij vaak vermeldt. Het spook in kwestie is een ‘endemische eurofobie’, letterlijk een vrees voor wat de eigenheid en identiteit van Europa kan worden genoemd, een onbehagen met betrekking tot de eigen geschiedenis dat men middels desidentificatie probeert te remediëren. De Europeaan heeft, zo lijkt het, een algemeen verbod op noodtoestanden uitgevaardigd en de democratie herleid tot een verzorgingsinstituut. Hij beschouwt het privéleven als het hoogste goed en wil de hem toegemeten tijd hier op aarde doorbrengen zoals iedereen of als niemand. Volgens Sloterdijk beoefent hij de ‘verniemanding’. De decadentie waarover Friedrich Nietzsche het eind van de negentiende eeuw had, heeft definitief toegeslagen. Sloterdijk refereert aan deze diagnose die door menig cultuurfilosoof gedeeld wordt – hij noemt Susan Sontag, Alain Badiou en Giorgio Agamben – om er zich in de lezingen van te distantiëren.
Waar en wanneer laten we de geschiedenis van Europa beginnen? Met de overwinning van de Grieken op de Perzen in de vijfde eeuw voor onze jaartelling? Met de kroning van Karel de Grote tot keizer van het Heilige Roomse Rijk in het jaar 800? Met de oversteek van Iberische zeelui over de Atlantische Oceaan en de ontdekking van wat de Nieuwe Wereld is gaan heten? Sloterdijk volgt Jacob Burckhardt (1818-1897) en kiest een wel heel bijzonder moment: met goedvinden van de koning van Napels, Robert van Anjou, wordt Francesco Petrarca op het Capitool in Rome tot poeta laureatus gekroond. Dit moment bulkt van de symboliek, aldus Sloterdijk: het herhaalt een Romeins ritueel uit de oudheid, waarbij een persoon die een uitzonderlijke prestatie geleverd heeft met een lauwerkrans gehuldigd werd, en vormt tegelijk het begin van de moderne tijd, een tijdperk waarin de aardse glorie niet alleen geïncarneerd wordt door vorsten en legeraanvoerders, maar ook door geniale kunstenaars, de sterren die schitteren aan het firmament van de schilder-, dicht- en beeldhouwkunst en van de muziek. De hedendaagse celebrities surfen mee op de golven van die Europese individualiteitscultuur die wereldwijde proporties heeft aangenomen en die dus het stempel draagt van wat Sloterdijk omschrijft als het ‘Petrarca-paradigma’. Tezelfdertijd heeft die modernisering van de beroemdheid de kaarten van de sociale mobiliteit door elkaar geschud. Voortaan luidt de blijde boodschap: je hoeft niet van adel te zijn om roem te vergaren! Zorg ervoor dat je aandacht krijgt voor je werken en je komt naast koningen te staan!
Hierbij is een proces in werking getreden dat men aanduidt met de term ‘positieve feedback’: een schrijver (geleerde of kunstenaar) wiens naam en werk vaak geciteerd worden, trekt de aandacht en zal daardoor nog vaker geciteerd worden. Het zelfversterkende effect van citaten ziet Sloterdijk overal aan het werk: die dynamiek van zelfintensivering heeft de kapitalistische economie en industrialisering aangedreven, ligt ten grondslag aan de ontremming, eigen aan het expansionistisch kolonialisme van de nationale staten, en is mede door de baanbrekende studies van onder meer John von Neumann (1903-1957) uitgemond in de wetenschap van zelfsturende mechanismen of cybernetica.
Deze specifieke vorm van leren is een van de indrukwekkende uitvindingen van de Europese cultuur: om dat tot uitdrukking te brengen bedenkt Sloterdijk de term ‘cognitiehistorische singulariteit’. Het is een leerproces dat niet alleen bewaart, maar ook vernieuwt. In andere culturen, bijvoorbeeld in China en India, bestaat leren uit imiteren en daardoor heeft het een stabiliserend effect. De centrale figuur is er de leraar die zijn leerlingen onderwijst in het reproduceren. In Europa daarentegen is de centrale figuur de leerling; de leraar brengt hem niet alleen onderdanigheid bij, maar stimuleert ook zijn ambitie. Zo is in Europa een permanente revolutie van de kritische geest ontstaan, aldus Sloterdijk, waarmee geen enkele andere cultuur kan wedijveren.
Neofilie, de liefde voor het nieuwe, tekent Europa ten diepste – en met zijn voorliefde voor neologismen ontpopt Sloterdijk zich tot Europees vaandeldrager. Nogmaals: het gaat om een oriëntatie op het nieuwe die het leren aan de hand van beproefde, overgeleverde modellen enkel beoefent met het uitzicht op de belofte van verbetering en vooruitgang. Het christendom heeft in dezen eveneens een cruciale rol gespeeld, vooral de moderne interpretatie van het christelijk geloof. Legden de middeleeuwen zich toe op de imitatio Christi, de navolging van Christus, waarbij de klemtoon viel op de aanvaarding van het lijden, dan streefde de moderne tijd naar een imitatio patris, een navolging van de Vader, de God-Schepper, waarbij de klemtoon viel op het scheppen en creëren. Dit opende de poort voor talloze nieuwe creaties: niet alleen een kunstwerk, maar ook een nieuw recept, een nieuw automerk, een nieuw modeontwerp kan nu aanspraak maken op de titel ‘creatie’.
De liefde voor het nieuwe heeft gezorgd voor een onophoudelijke golf van omwentelingen: de namen Copernicus, Descartes, Robespierre, Lenin, Boccaccio, Leonardo da Vinci, Gregorius VII, Luther zijn exemplarisch voor de wetenschappelijke omwentelingen, politieke revoluties, artistieke renaissances en religieuze reformaties die de Europese cultuur van de elfde tot de twintigste eeuw getekend hebben. In al die omwentelingen gaat het volgens Sloterdijk om één ding: bevrijding, het afschudden van onderdanigheid, het overwinnen van dwang. Die overtuiging ontlokt de auteur het hoopvolle vooruitzicht: ‘het verlichte Europa blijft zo lang in leven als de scheppende hartstochten die van het ressentiment in bedwang houden’.
Misschien kan alleen een continent zonder eigenschappen een dergelijke hartstocht voor het nieuwe ontwikkelen. Met zijn titel positioneert Sloterdijk zich op gelijke hoogte met Robert Musil, wiens roman Der Mann ohne Eigenschaften helemaal bovenaan prijkt op de lijst van beste Duitstalige romans (en dat is niet niks als je in de taal schrijft van Franz Kafka, Thomas Mann, Hermann Hesse en Günter Grass…) De band tussen Sloterdijks en Musils boek reikt verder dan de titel: in zijn roman voert Musil een personage op dat zoekt naar een alternatieve manier van leven, essayisme genoemd of mogelijkheidszin, een manier van leven die in overweging neemt dat het gegevene niet vastligt en er anders had kunnen uitzien.
Sloterdijk beroept zich voornamelijk op Duitse auteurs. De grote Duitse filosofen passeren de revue: Hegel, Marx, Nietzsche, Husserl, Heidegger, Arendt. Toch gaat de meeste aandacht uit naar Der Untergang des Abendlandes van Oswald Spengler en naar Out of Revolution van de uit Duitsland afkomstige, maar in het Engels schrijvende Eugen Rosenstock-Huessy. Vooral dat laatste boek wordt door hem aan de vergetelheid ontrukt. Het is ontstaan uit het debacle van de Eerste Wereldoorlog en oppert niet alleen de vraag hoe zo’n slachting in de toekomst kan worden vermeden, maar vooral hoe de westerse cultuur zich na deze catastrofe kan vernieuwen.
In feite herneemt Sloterdijk een gedachte die hij ook in vroegere boeken heeft uitgewerkt. De essaybundel Wat gebeurde er in de twintigste eeuw? bijvoorbeeld bevat een stuk met als titel ‘De permanente renaissance’. Sloterdijk staat er stil bij de pestepidemie die Europa in de veertiende eeuw teisterde en tientallen miljoenen mensen het leven kostte. Hij herinnert eraan dat de verhalenbundel Decamerone van Boccaccio ontstaan is als een reactie op deze donkere periode. Boccaccio vertelt dat een groep van jonge mannen en vrouwen het door de pest getroffen Firenze ontvluchten en zich in de bergen van Toscane terugtrekken om er verhalen uit te wisselen. Zo hopen ze de kracht te vinden om een nieuw leven te beginnen: het middel waarmee ze naar deze regeneratie zoeken, heet vertellen. Sloterdijk wijst erop dat ‘novelle’ afgeleid is van het Italiaanse woord ‘novellare’, waarin ook de betekenis van ‘nieuw’ meespeelt.
Cultuur, zo lijkt Sloterdijk altijd opnieuw te beklemtonen, staat of valt met geloof in de toekomst. Ze is een verweer tegen wanhoop, vooral omdat die wanhoop vaak gepaard gaat met een al te devote sympathie voor onheil. Eigenlijk is Het continent zonder eigenschappen, zoals de andere boeken van Sloterdijk, een spitsvondige beschrijving van en een sublieme ode aan de homo ludens.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.