Godfried Bomans (1913-1971) is een kostbaar goed dat van generatie op generatie wordt doorgegeven, zoals de Marx Brothers of Astérix en Obelix. Nooit zullen wij, de latere generaties, weten hoe het was om Bomans live op tv te zien verschijnen, of zijn stem live op de radio te horen, maar iets van die magie werd ons toch doorgegeven in de verhalen van onze ouders, grootouders, ooms en andere naasten die over hem vertelden. Veel van zijn media-optredens zijn gelukkig te vinden op de Babylonische bibliotheek genaamd YouTube – de eerste video die ik ooit van hem zag, was een interview met Mies Bouwman, waarin hij onder andere opmerkt het armoedige taalgebruik van de gemiddelde Nederlander te betreuren, want ‘uit de reusachtige schatkamer van de Nederlandse taal wordt slechts een vingerhoedje overgehouden’. Het is moeilijk niet onmiddellijk een zwak voor Bomans te koesteren als je hem bezig ziet.
Bomans presenteerde zich als een verwarde professor, uit de negentiende eeuw weggelopen en per abuis in het moderne tijdperk beland, waar hij dan monkelend observaties ten beste gaf. Soms klonken zijn formuleringen alsof hij ze op voorhand had bedacht en uit het hoofd geleerd, alsof hij ze opdiepte uit een reservoir. Zeker de laatste jaren van zijn leven was hij overal: de meest gelezen auteur van het land, een controversieel columnist van De Volkskrant, graag geziene gast in allerhande tv- en radioprogramma’s, en dan nog actief als voordrachtskunstenaar overal in Nederland en België. Toch bleef hij een groot raadsel. Eerder dan dat hij overal was, kun je zeggen dat hij overal de rol van Godfried Bomans als publiek figuur speelde. Maar wie was hij echt?
Op die heikele vraag probeert Gé Vaartjes (lange tijd werkzaam in het onderwijs en nu publicist) in zijn vuistdikke biografie van Godfried Bomans, getiteld Vleugelman (naar een van Bomans’ mooiste sprookjes), een antwoord te geven. Wat mij betreft mag zijn antwoord gelden als definitief. Vleugelman is het resultaat van een decennialang labeur, rijk en leerzaam, geschreven met souplesse. Zoals het een ware biograaf betaamt, is Vaartjes altijd lucide in zijn oordelen en verklaringen; hij weet wanneer hij de feiten voor zichzelf moet laten spreken en wanneer hij op de voorgrond moet treden om een knoop door te hakken. De biografie is aan de lange kant, maar Vaartjes vermijdt de vaak gemaakte fout om exhaustief te proberen zijn, wat bij iemands leven sowieso onmogelijk is, en waarbij elke anekdote en elk detail erbij gehaald wordt, tot je er als lezer helemaal krankjorum van wordt. Een biograaf moet het kaf van het koren scheiden, en dat is hier gebeurd, al hebben we daar misschien vooral de redacteur voor te danken, als we Vaartjes’ nawoord mogen geloven. Ziedaar het belang van strenge redacteurs.
Moeizame relatie met vader
Het boek begint, logischerwijze, met de beschrijving van Bomans’ ouders en zijn vroege jeugd. In een interview met De Volkskrant merkte Vaartjes op dat er bepaalde kanttekeningen waren te plaatsen bij Bomans’ discours over zijn vader, Jan Bomans, berucht politicus van de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP). Vaartjes’ speurwerk heeft inderdaad een aantal interacties blootgelegd die lijken te bewijzen dat Bomans senior lang niet zo’n kille, afwezige vader was als Bomans deed uitschijnen. Veel van Bomans’ beruchte anekdotes, over zijn vader die bepaalde van zijn boeken in het geheel zou genegeerd hebben, blijken eenvoudigweg niet te kloppen, alsof Bomans per se een boeman van hem wilde maken, of dat nu op de waarheid berustte of niet. Alsof Bomans zich vastklampte aan een trauma. Omgekeerd komt zijn moeder er niet al te best uit in de biografie: zij was frigide op het pathologische af, verstoken van moederlijke warmte, en één en al vroomheid en etiquette. Desondanks bleef Bomans altijd vol liefde en tederheid over haar spreken. Ten aanzien van zijn ouders koos Bomans dus een merkwaardige positie.
Misschien kan de alomtegenwoordigheid van zijn vader die discrepantie verklaren.. Jan Bomans was een imposant en intimiderend figuur, een knappe en zeer getalenteerde orator, cassant, gevreesd door zijn politieke tegenstanders, een man wiens dwingende persoonlijkheid het gezinsleven domineerde. Zoals in die tijd de geplogenheid was, stond Bomans’ moeder volledig in de schaduw van haar echtgenoot, die ze verafgoodde en boven haar kinderen plaatste. Bomans senior was dus de autoriteit: je kon je als burger van de staat waar hij koning was alleen maar over hem beklagen.
Cruciaal moment in het leven van Bomans was de ontmaskering van zijn vader, bij een schijnbaar onbeduidende activiteit, wanneer het gezin gaat zwemmen. Bomans is dan twaalf. Wanneer hij zijn imponerende vader ziet teruggebracht tot een ‘halfblote man in een onelegant zwempak’, is het voor Bomans alsof zijn oogkleppen afvallen. Een beeld dat Bomans de relativiteit van alle dingen deed inzien. Het ridiculiseren van autoriteit en ernst werd dan ook één van Bomans’ voornaamste bezigheden, de banaliteit achter het sacrale laten zien. Hij zou altijd wars blijven van plechtstatigheid.
Het is rond die leeftijd dat Bomans op zijn manier begint te rebelleren tegen de autoriteit van zijn vader. Hij is als leerling weerbarstig, verstrooid, slordig, een ongemotiveerde slungel, wie Grieks en Latijn niets zeggen. Hij oogt onverschillig; zijn cijfers zijn niet goed. Ook thuis is zijn kamer steeds een chaos en is hij vaak mentaal afwezig, verdiept in lectuur. Dit is, aldus Vaartjes, het verzet tegen de vaderfiguur, symbool van orde en netheid en van hard werken.
Het juk van het rooms-katholicisme
Behalve zijn vader is het rooms-katholicisme de grote bepalende factor van Bomans’ jeugd, waarbij werkelijk alles ‘in het teken (stond) van God en Onze-Lieve-Heer – de laatste aanduiding laat zien hoe huiselijk het verder zo strenge, dogmatische katholicisme het Opperwezen gemaakt had’. Seksualiteit als zodanig bestond niet, ‘mócht niet bestaan, zeker niet op jonge leeftijd, en werd alleen maar functioneel “ingezet” – dat lijkt het beste woord – voor de voortplanting.’ Hier heeft Bomans, zoals later in de biografie veelvuldig naar voren komt, een levenslang trauma aan overgehouden, wat hem zelfs tot op een bepaalde hoogte impotent maakte (een woord dat Mulisch in de mond nam als het over Bomans als seksueel wezen ging), en als het dan toch eens lukte, leed hij vaker wel dan niet aan ejaculatio praecox. Sommigen hadden dit misschien liever niet geweten over Bomans, maar dat lijkt me een geheel persoonlijke aversie: Vaartjes moet zich als biograaf van zijn taak kwijten en kan dit element niet uit pudeur overslaan, zeker aangezien de kwestie van Bomans’ dochter, Eva Bomans, ermee verbonden is (waarover later meer).
Vaartjes levert een verbluffend tijdsdocument af met zijn beschrijving van die periode in onze geschiedenis, het verstikkende juk van de kerk dat ieders doen en laten in grote mate bepaalde en controleerde. Vol ongeloof schudt de lezer zijn hoofd en denkt: we komen van ver. Hoewel Bomans gevoelig was voor ‘de sfeer van het roomse geloof’ en alle ‘franje, feestelijkheid en symbolen’ als bedwelmend ervoer (een gevoel dat hij nooit zou kwijtraken), zadelde die jeugd hem toch op met een trauma:
Het hoofdakkoord dat ik altijd maar hoor als ik terugdenk aan mijn jeugd, is angst. Angst voor mijn vader, angst voor de school, voor de kerk, voor God, en vooral voor de Hel. Dat begint op je vijfde jaar, vier jaar, eigenlijk al eerder. Je krijgt op een dag een kapelaan voor je neus, en die zegt: de hel duurt ééuwig – dat is voor een kind een mededeling waar hij nooit overheen komt. Eeuwig branden. Godnogantoe.
Het beste kan de absurditeit van de tijdgeest misschien gevat worden met een anekdote die we tot de petite histoire moeten rekenen, maar die alles zegt: Bomans die als kleine jongen moest biechten omdat hij de ‘krachtterm’ potverblomme gebezigd had… Hij wist zich nooit goed raad in de biechtstoel; later zou hij priesters en de hun omhangen waardigheid regelmatig in hun onderbroek zetten, letterlijk en figuurlijk – hoe ziet zo’n geestelijke er nu in zijn pyjama uit, kon hij zich terloops afvragen tijdens een voor de rest ernstige beschouwing. Vaartjes citeert ook de (volgens hem) hoogstwaarschijnlijk apocriefe anekdote van Bomans dat er in zijn jeugd bij hen regelmatig een pastoor kwam dineren, die voor het eten een bad nam bij het gezin Bomans, waarbij kleine Godfried hem zijn handdoek moest aanreiken in de badkamer, zodat hij de hoogwaardigheidsbekleder in zijn onderbroek trof. Weinig plausibel, maar des te geestiger.
Bomans ontdekt zichzelf: taal, humor en verbeelding
Hij werd dus als puber neergedrukt door zijn vader en de kerk, maar vond drie wapens om zichzelf staande te houden: zijn verbeelding, zijn humor en zijn taalgevoel. Als kind al gaf Bomans een grijze werkelijkheid kleur, door bijvoorbeeld te fantaseren dat zijn klasgenootje Theo, een stil ventje, wel erg verdrietig moest zijn. ‘Er was dus niets bijzonders aan Theo, en daarom maakte ik juist zoo iets bijzonders van hem.’ De kale vlakte van ons bestaan optuigen met fantasie werd een van Bomans’ opvallendste eigenschappen: geen leugen of verzinsel was hem te groot om van iets saais iets bijzonders te maken.
Als middelbare scholier ontdekt Bomans de kracht van (zijn) humor: zijn klasgenoten waarderen hem, eindelijk vindt hij in het ‘publiek’ (in deze fase nog bestaande uit klasgenootjes) de warmte en geborgenheid die hij in zijn kille thuissfeer ontbeerde. Hier ontstond wellicht, beweert Vaartjes, zijn liefde voor het podium en de causerie, het geestrijk vertellen en formuleren. Ook Bomans zelf schreef, in een terugblik vlak voor zijn dood, zijn bevestigingsdrang toe aan zijn moeilijke jeugd: ‘Je houdt je hele leven de trekken van een jongetje, dat lief gevonden wil worden.’
Ook het schrijven kwam volgens Bomans voort uit een tekort. Al van jongs af aan ontpopte Bomans zich tot een groot lezer en bleek hij een begenadigde pen te hebben. Hij ontmoet op de speelplaats de iets jongere, eveneens gebrilde Harry Prenen, vroegrijp en erg pienter. Ze worden vrienden voor het leven; het is Prenen die Bomans doet kennismaken met het werk van Charles Dickens, die de rest van Bomans’ bestaan zijn leidsman zal blijven (samen met Nicolaas Beets en Hans Christian Andersen, als primus inter pares). Bomans’ eerste succes is het toneelstuk Bloed en liefde, dat door zijn klasgenootjes wordt opgevoerd (en waar hij met enige ironie op zou terugkijken in de roman Pieter Bas) en waarin zowat elk personage een nogal mysterieuze dood sterft. De schrijver Bomans is geboren.
Zo komt Bomans’ jeugd stilaan tot zijn einde. Het vreemde is dat die jeugd, zoals Vaartjes overtuigend aantoont, allesbehalve idyllisch was, en toch zou Bomans de rest van zijn leven vol nostalgische liefde blijven terugverlangen naar die begindagen alsof hij toen volmaakt gelukkig was. Zelf schreef hij:
Het geluk van onze kindertijd heeft, denk ik, niet bestaan. Er was toen geen bewustheid om die zaligheid in op te bergen. Het geluk kon niet verpakt worden, want we hadden daar geen touwtjes voor. Die krijgen we later. Maar dan is weer het geluk verdwenen. Het enige wat overblijft is het geluk van toen samen te binden in de bewustheid van nu en dat doen we dan. Geluk bestaat uitsluitend uit de herinnering.
Enigszins ambivalente woorden, zoals Vaartjes opmerkt. Er was geen bewustzijn voor die ‘zaligheid’, schrijft Bomans – maar bestond de zaligheid wel echt? Was Bomans niet vooral ongelukkig en verward als kleine jongen? Niemand zal het ooit weten; maar zijn nostalgie bleef hem zijn hele leven lang parten spelen.
Ook als student blinkt Bomans uit in absenteïsme en slordigheid. Zijn rechtenstudies schijnen hem maar weinig te zeggen. Wat hij wel leuk vindt, is schrijven. Samen met Prenen richt hij een literair genootschap op, waar ze zich kunnen uitleven in gespeeld archaïsch hoogdravend geklets. Het is tijdens zijn studententijd dat zijn eerste werkelijk grote succes tot stand komt, het boek dat hem landelijke bekendheid gaf: Pieter Bas. Het zette onmiddellijk de toon voor de rest van zijn oeuvre: de taal was zwierig, elegant en bewust archaïsch, het verhaal was lichtvoetig en humoristisch, zonder een werkelijk gewicht te dragen. Niet toevallig spitst Bomans zijn ‘autobiografisch’ portret toe op de kinderjaren, de bron waar hij steeds naar zou terugkeren.
Oorspronkelijk maar weinig diepgaand
Een bijna vreemde passage in de biografie is de tijd die de Tweede Wereldoorlog omspant – vreemd, naar mijn aanvoelen, omdat je Bomans op geen enkele manier met die oorlog associeert. De gebeurtenis die voor schrijvers als Harry Mulisch en Willem Frederik Hermans zo bepalend zou blijken, komt uit een andere wereld dan die waar Bomans zich continu in bevond. Over het algemeen genomen was Bomans nogal apolitiek, net als zijn wapenbroeder Harry Prenen: vooral de ernstige toon die mensen aansloegen bij politieke discussies, de heftigheid, het categorische kiezen van een kamp, waren hem vreemd. Het moest allemaal wel gezellig blijven – wat dat betreft doet Bomans denken aan dat ene sujet bij elke vriendengroep die zucht en met de ogen draait zodra iemand een politiek debat begint. Het is vermakelijk Bomans te lezen als hij zich dan toch toelegt op een analyse van de heren Hitler, Stalin en Mussolini. Het zou hen ontbreken aan humor, een gevoel van betrekkelijkheid: alles is voor hen brute ernst. Het zijn maar ‘halve menschen’, altijd ernstig, altijd zichzelf. Het zijn geen levensgenieters, het is geen toeval dat het allen geheelonthouders zijn zonder gevoel voor vrije tijd. ‘De wereld is een woestijn van ernst,’ schrijft hij na het uitbreken van de oorlog. ‘Er is in de meest letterlijke zin geen aardigheid meer aan.’ Een oorspronkelijke analyse, maar ook weinig diepgaand, oordeelt Vaartjes.
Het is geestig als Vaartjes schrijft over de veranderde mores in Nederland in het kader van Pa Pinkelman, waarin nog een ‘klein nikkertje’ zat genaamd Flop – toentertijd kraaide er geen haan naar zo’n karikaturaal personage, net zoals er geen haan kraaide naar bepaalde andere uitlatingen van Bomans in columns en beschouwingen, wanneer hij bijvoorbeeld over zwarte Afrikanen schreef dat ze nu eenmaal minder intelligent en gecultiveerd waren dan witte mensen. Bomans was een kind van zijn tijd, dienen we met enige spijt te constateren.
In de jaren vijftig en zestig ontpopte Bomans zich tot de favoriete beroemdheid van het Nederlandse volk dankzij zijn televisie- en radio-optredens, waarin zijn unieke humor en taalgevoel anderen in de schaduw stelden. Na het zeer succesvolle Erik, volgens Vaartjes Bomans’ meesterwerk, zou hij eigenlijk nooit meer een voldragen fictiewerk schrijven: het bleef telkens bij korte stukjes, schipperend tussen ernstig en ludiek, soms verzonnen, soms gewoon non-fictie. De meeste critici konden maar weinig waardering opbrengen voor Bomans’ vele bij Elsevier uitgebrachte verzamelingen (van zowel beschouwende stukken als korte verhalen), iets waar Bomans onder leed.
Bomans de (impotente) schuinsmarcheerder
De twee wellicht meest schokkende onthullingen die Vaartjes uit zijn hoed tovert, zijn Bomans’ promiscuïteit en de kwestie van zijn dochter, Eva. Bomans schijnt van het begin van zijn huwelijk met Pietsie Verscheure af (en tot het bittere eind) een schuinsmarcheerder te zijn geweest, die zich telkens opnieuw op gewillige vrouwen stortte alsof alleen zij hem zouden kunnen redden van zijn rusteloosheid en depressieve gevoelens. Hij had altijd verschillende bijslapen tegelijk. Allemaal getuigden ze dat hij vooral op zoek was naar warmte, tederheid, geborgenheid, hij wilde eigenlijk vooral over zijn haar gestreeld worden. Een typische visite van Bomans bestond uit het zeer laat toekomen bij een van zijn minnaressen, doodvermoeid en verkleumd, altijd verkleumd, zijn schoenen uittrappen, naar de zetel sloffen, zijn pijp stoppen en diep zuchten dat hij de vrouw in kwestie toch zo gemist had. Hij ging zeer georganiseerd te werk, opdat Pietsie nooit achter zijn affaires zou komen. Vele duizenden brieven schreef hij in de loop van zijn leven naar tientallen maîtressen, met steeds dezelfde betoogtrant: dat hij alleen in haar armen werkelijk gelukkig kon zijn, dat hij snakte naar een knuffel, dat hij zo moe was…
Er een of ander freudiaans complex op plakken doet Vaartjes niet, maar het moge duidelijk zijn dat Bomans naar (moederlijke dan wel vrouwelijke) geborgenheid snakte en grote delen van zijn leven naast Pietsie leefde in plaats van met haar. Op seksueel vlak blijkt hij niet tot veel in staat te zijn geweest – wat uiteindelijk een echt probleem werd toen Pietsie de veertig naderde en graag een kind wou. Een ongewone constructie werd bedacht: Mari Andriessen, de beeldhouwer en goede vriend van Bomans, die zeer goed opschoot met Pietsie, zou haar dat kind schenken. Erg uitvoerig gaat Vaartjes niet op de modaliteiten van die constructie in, zodat je als lezer met enkele vragen overblijft, maar het project was succesvol: Eva Bomans werd geboren, slechts enkele ingewijden wisten dat Andriessen de eigenlijke vader was. Later zou Eva zeggen dat ze drie liefdevolle ouders had.
Behalve het structurele vreemdgaan zijn er nog andere gedragingen die je als lezer doen schrikken. Bomans kon zeer arrogant en ijdel zijn (humor van anderen verdroeg hij soms niet goed) en vooral schepte hij er een welhaast sadistisch genoegen in onschuldige anderen te laten spartelen van ongemak. Bekendste voorval is de manier waarop hij de piepjonge en bloedmooie Françoise Hardy toesprak bij het uitreiken van de Edisons: tussen de Franse opmerkingen door zegt hij in het Nederlands dingen tegen het publiek over Hardy (zoals: ‘mijn vader zei altijd: je mag er wel naar kijken’), die ocharme niet begrijpt wat er aan de hand is. Ook de jonge Michel van der Plas, die zich nochtans later ijverig zou toeleggen op boeken over Bomans’ leven, was regelmatig het slachtoffer van Bomans’ plaag- en pestgedrag. Vaartjes spaart hem niet: Bomans kon een gemeen loeder zijn. Het is de vraag of Vaartjes zich niet vergaloppeerd heeft bij het willen ‘rechtzetten’ van het populaire beeld dat bestond over Bomans als goedaardige, geestige volksclown; misschien corrigeert hij iets te veel. Onmogelijk daar een oordeel over te vellen.
En hoe komt Bomans als schrijver uit de biografie? Vaartjes spant zich in om het belang van Bomans de ernstige columnist te laten zien, door veelvuldig te citeren uit zijn columns voor De Volkskant, waar hij zich inderdaad van een andere kant liet zien dan in zijn stukjes voor Elsevier of in Pa Pinkelman. Hij wikte en woog zijn woorden en liet zich in geen enkel hokje plaatsen: hij kon zowel voor de katholieke conservatieven als voor de linkse revolutionairen streng zijn. Dat maakte hem tot een controversieel figuur: Mulisch, met wie Bomans jarenlang goed bevriend was geweest, brak zijn vriendschap met Bomans definitief af in 1966 toen deze zich in moraliserende taal uitsprak tegen de Rode Jeugd en hun locatie vermeldde, waarna ze gearresteerd werden – niet Bomans’ bedoeling, en hij sprak zijn spijt uit over de gang der zaken, maar het kalf was al verdronken. De sowieso archaïsch aandoende Bomans vervelde in de revolutionaire jaren zestig helemaal tot een bizar anachronisme. Hij die sowieso al niet al te ernstig werd genomen door het literaire bestel, werd nog meer naar de marge geduwd.
Vaartjes spreekt zich niet uit over het feit of Bomans als schrijver een miskend figuur was/is.. Wel roemt hij de taalvirtuositeit en de speelse ironie van vooral Pieter Bas, Erik en de Sprookjes. Ook de bundeling schetsen Beminde gelovigen bespreekt hij gunstig, wat mij betreft Bomans’ grootste prestatie binnen de non-fictie (al bevatten de beschouwingen heel wat verzonnen of aangedikte elementen, zoals de anekdotes over de beruchte pastoor van Krommenie, een oom van Bomans die nogal tot de verbeelding sprak). Vaartjes verzuimt alleen te vermelden dat De man met de zwarte das waarschijnlijk het allerbeste is wat Bomans ooit op kort bestek heeft geschreven, het stuk waarin Bomans op het einde van zijn leven nog één keer terugblikte op de eigenaardige en moeilijke figuur van zijn vader. Het is een weergaloos biografisch portret, vlijmscherp en geserreerd, waarin Bomans overtuigend aantoont hoe frustrerend het bestaan van Jan Bomans op de keper beschouwd geweest was, zeker gezien diens poging tot een romancyclus zo’n fiasco was geworden. Eventjes is het of Bomans uit zijn rol van clown viel en in de diepte ging, zonder met de ogen te knipperen.
Wat een treurig leven
Voorvoelde Bomans, die plotseling en erg vroeg stierf (nog voor hij de zestig gepasseerd was), dat hij zou sterven? Verklaarde dat het terugblikken, de ernst? Niemand die het weet, ook Vaartjes niet. Wat vaststaat is dat Bomans zijn gezondheid in gevaar bracht door steeds opnieuw over zijn grenzen heen te gaan: het aantal verzoeken waar hij ja op zei, steeg in de jaren zestig gestaag. Het leek wel of hij simpelweg geen nee durfde zeggen. Hij leefde drie levens tegelijk en holde van hot naar her, schrijvend, sprekend, op de televisie verschijnend – en intussen ook nog verschillende affaires tegelijk bestierend. Hij was bijna altijd uitgeput, maar wist van geen ophouden. Het lijkt op een pathologische bevestigingsdrang, of een eeuwig escapisme. De druppel die de emmer deed vollopen was zijn verblijf op het onbewoonde eiland Rottumerplaat, enkele maanden voor hij zou sterven, een berucht radio-experiment waar al veelvuldig over geschreven is, omdat velen ervan overtuigd zijn dat Bomans’ één week durende verblijf op het eiland zijn dood verhaast heeft. Dat meende Jeroen Brouwers bijvoorbeeld, in zijn schitterende monografie De spoken van Godfried Bomans.
Vaartjes is het niet helemaal eens met Brouwers: enerzijds schrijft hij dat het verblijf niet een en al ellende was, zoals soms wordt beweerd, omdat Bomans tot bepaalde inzichten kwam, zodat het fungeerde als een soort van catharsis; anderzijds was zijn gezondheid sowieso wankel en dreef hij zichzelf altijd al tot het uiterste, Rottumerplaat of niet. Het aandeel van dat verblijf wordt, met andere woorden, overdreven, aldus Vaartjes. Het is een overtuigend argument, al spreekt het andere narratief meer tot de verbeelding, omdat het kan fungeren als poëtisch symbool van Bomans’ extreme neiging overal ja op te zeggen.
Hoe dat ook zij, enkele maanden later stort Bomans laat ’s avonds, nadat hij een potje geschaakt had (en verloren), in de zetel en merkt Pietsie onmiddellijk dat er iets niet pluis is. Bomans leek zelf ook te weten hoe laat het was: ‘Wat hij riep en stamelde was zo afschuwelijk, vertelde Pietsie later, dat ze de kamer uit vluchtte om het niet te hoeven horen.’ Welke woorden Bomans precies bezigde, vermeldt Vaartjes niet. Even later begeeft Bomans’ hart het. ‘Ach, arme jongen’, zei Pietsie als reactie. Een sentiment dat Vaartjes echode in een interview met De Volkskrant over zijn biografie: ‘wat een treurig leven was het eigenlijk.’
Op de nasleep van Bomans’ plotse dood, enkele maanden later, gaat Vaartjes niet uitvoerig in: hij schrijft dat het volk massaal rouwde en dat Carmiggelt boos van zich liet horen omdat De Volkskrant de volksbegrafenis kennelijk niet belangrijk genoeg achtte om erover te schrijven. En dan eindigt de biografie; wat mijns inziens ontbrak was nog een laatste beschouwing van Vaartjes over Bomans’ belang binnen onze literatuurgeschiedenis. Wat moeten we nu eigenlijk aan met deze vreemde vis? We houden allemaal van hem, maar we zouden hem, denk ik, nooit tot de groten rekenen. Hij zal altijd een unieke, aparte rol blijven vervullen. Veldspeler, noch bankzitter, ook niet iets tussenin. Hij is zijn eigen planetenstelsel, een sui generis fenomeen. Carmiggelt is een groter schrijver, die ging werkelijk de diepte in, zette onvergankelijke portretten van echte mensen neer, met hun mooiste en lelijkste eigenschappen, hun humor en tragiek. Maar voor Bomans voel je een affectie die je niet vaak voor schrijvers voelt.
Zijn persoon sprak tot de verbeelding, en doet dat nog steeds – wie was Bomans werkelijk? Hij is een intrigerender mysterie dan welke grote schrijver ook, of het nu Multatuli is, Vestdijk, Mulisch, Hermans of Louis Paul Boon. Dankzij Vaartjes’ tour de force beschikken we nu over een definitieve biografie van het enigma Godfried Bomans, een onontbeerlijk document dat zich in het rijtje schaart van Michel van der Plas’ Het leven van de jonge Bomans en Herinneringen aan Godfried Bomans en het eerder vermelde De spoken van Godfried Bomans van Jeroen Brouwers.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.