In onze themareeks ‘Drempelstukken. Mentale en lichamelijke diversiteit in de literatuur’ onderzoeken we de sociale, fysieke en politieke drempels die schrijvers, critici en personages met een beperking ervaren in de literatuur. Die drempels discrimineren, omdat ze mensen en lichamen buitensluiten, en het verzet tegen die drempels geeft aanleiding tot alternatieve vormen van lezen, schrijven, en verbeelden. Zulke confrontaties – tussen validisme en het verzet ertegen, tussen toegang en toe-eigening, en tussen norm en diversiteit – worden bij uitstek verteld en bekritiseerd in literaire teksten. Daarom wijden we dit jaar onze themareeks aan mentale en lichamelijke diversiteit in de literatuur. In uiteenlopende vormen – essays, recensies, interviews en podcasts – bundelt de reeks bijdragen van auteurs met een beperking, ervaringsdeskundigen en specialisten uit de disability studies. In dit interview gaat Roos Brands in gesprek met Jacquie Davis, een woordkunstenaar die schrijft, blogt en dicht voor een nieuwe wereld. Met een pen die even scherp als poëtisch is, analyseert Davis verschillende vormen van onrecht en onderdrukking, en wijst een weg naar alternatieve, rechtvaardigere vormen van samenleven. Naast essays en artikelen over trans en gehandicapt zijn, schrijft Davis gedichten waarin woede en frustratie een vertrekpunt zijn voor zelfacceptatie, verzet en verandering.
In dit interview wordt gerefereerd aan transfobie, validisme, misogynie, seksueel misbruik, racisme en gewichtsdiscriminatie, en in de tekst komt een validistische uitdrukking voor. Wil je meer weten over inclusief taalgebruik, lees dan deze artikelen van NeuroElfje en Xan Koster.
Roos Brands (RB): Je publiceert al meer dan tien jaar gedichten op het blog Singularity Poetry onder de naam WordBondage, maar er zullen ook lezers zijn die jou in eerste instantie kennen als de SlaapkamerActivist. Wat zeggen die verschillende namen over jou als schrijver?
Jacquie Davis (JD): Singularity is een begrip uit de astronomie dat verwijst naar een oneindig klein punt. Mijn associatie met poëzie is dat je, wanneer je een gedicht schrijft, werkt vanuit een bepaald punt. Maar net zoals je in de astronomie een singulariteit niet kunt zien, zo is het voor de lezer niet altijd duidelijk wat of wie het punt is waaruit een gedicht ontstaat. Lezers geven hun eigen betekenis aan een gedicht en verbinden het aan andere punten, aan hun eigen ervaringen. Dat idee heb ik verwerkt in de titel Singularity Poetry. WordBondage verwijst naar mijn verbinding met taal: het woord beheerst mijn leven, schrijven is wat ik doe. De naam SlaapkamerActivist heeft te maken met het feit dat ik gehandicapt ben. Hoewel mensen dat online niet zien, betekent dit dat ik bedlegerig ben en het grootste deel van de dag doorbreng in de slaapkamer. Het is letterlijk: ik voer actie vanuit mijn slaapkamer.
RB: Vorig jaar schreef je een artikel over slacktivisme, het idee dat online activisme gemakzuchtig is en minder waardevol dan offline activisme. Is SlaapkamerActivist ook een geuzenaam, waarmee je kritiek uit op dat waardeoordeel?
JD: Ik geloof dat online activisme belangrijk is, hoewel mensen er vaak op neerkijken. Maar in een tijd waarin we allemaal op sociale media zitten en van alles online doen, heeft activisme juist daar een grote impact. Online en offline activisme vullen elkaar bovendien goed aan. En als ik dan hoor dat je geen activist zou zijn als je niet bij een protest komt, en als die protesten dan vervolgens niet toegankelijk zijn en veel mensen er niet kunnen komen, dan is het belangrijk om je daarover uit te spreken. Ondertussen zijn ook andere mensen die ik ken het woord ‘slaapkameractivist’ gaan gebruiken in hun essays, soms als zelfstandig naamwoord en soms als werkwoord, dus misschien gaat het ook een ‘echt’ woord worden.
RB: Jouw blog Singularity Poetry bestaat sinds 2011, maar je schrijft al langer poëzie. Hoe ben je daarmee begonnen?
JD: Het was al vroeg duidelijk dat ik iets heb met taal en schrijven. Van jongs af aan heb ik veel gelezen samen met mijn moeder en jongste zus, dus ik had als klein kind al een positieve connectie met het woord. Aan de andere kant ben ik opgegroeid in een traumatiserende omgeving, waarin dichten voor mij een belangrijke uitlaatklep was. Die twee dingen hebben mij gevormd, de negatieve ervaringen maar ook de positieve ervaring met het geschreven woord. Het schrijven heeft een poosje stilgelegen in mijn tienertijd, die periode dat je geen wijs kunt uit je eigen emoties en dan krijg je ook weinig op papier. Rond mijn twintigste heb ik de poëzie weer opgepakt. Dat was de bloeiperiode van internetfora, waar ik andere mensen ontmoette die schreven en mij aanmoedigden.
RB: Tegenwoordig schrijf je ook vaak teksten samen met anderen. Waar komt jouw belangstelling voor collectief schrijven vandaan?
JD: Tegenwoordig zijn het vooral non-fictieteksten die ik samen met anderen schrijf, al lijkt het me ook fantastisch om dat eens met een verhaal te doen. In mijn werk als activist vind ik het belangrijk om meer dan één stem te laten horen. Mijn ervaringen als queer en trans persoon zijn anders dan die van een queer en trans persoon van kleur, en mijn ervaringen als queer en trans persoon die gehandicapt is zijn weer anders dan de ervaringen van iemand die niet gehandicapt is. Daarom is het belangrijk om verschillende stemmen en perspectieven te laten terugkomen in een tekst, zodat je een veelzijdiger en vollediger beeld kan neerzetten.
RB: Een van de drie gedichten die we in meer detail bespreken is ‘Toen ik bij de dokter kwam’. Wil je eerst iets vertellen over het gedicht als geheel?
JD: Ik ben zelf non-binair en het gedicht ‘Toen ik bij de dokter kwam’ gaat over het kruispunt waar ik op leef. Ik ervaar door mijn dik-zijn veel problemen met dokters, die regelmatig leiden tot situaties die voor mij gevaarlijk zijn. Om diezelfde reden zit ik medisch in de kast, want het is voor mij niet veilig om te vertellen dat ik trans ben. Wat de artsen zien is een vrouw, terwijl ik geen vrouw ben, maar het feit dat ze mij zo zien speelt wel een rol in hoe ze met mij omgaan, want misogynie is een groot probleem in de medische wereld. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat ook artsen vooroordelen hebben, zeker naar vrouwen en mensen van kleur.
JD: De concrete aanleiding voor dit gedicht was mijn eigen ervaring met een huisarts. Deze arts was echt van het bagatelliseren. Je kon bij wijze van spreken aankomen met een gebroken been en dan zei hij: neem maar een paracetamol.
RB: Die kloof zie ik terug in het gedicht: er zijn twee totaal verschillende versies van de werkelijkheid die niet nader tot elkaar lijken te komen.
JD: Jazeker, totdat je er op een gegeven moment klaar mee bent. Het gedicht begint geduldig, maar kritisch:
Dik zijn bij de dokterIs blijkbaar mijn vorm van rebellie.Een opstand in een rolstoel.Een revolte die rolt.De waarschuwingssignaal luider dan mijn doel.Een consult.
Het geduld raakt aan het einde van het gedicht echter op:
Er wordt te vaak nog fout over mij gedokterd,En ik heb genoeg.Ik mag elke centimeter innemen,Terwijl JIJ ook eens naar MIJ luistertWant ik ben genoeg!
Dat is precies hoe ik me voel wanneer ik consequent word neergezet alsof ik mijn eigen lichaam niet ken. Overigens leidde na veel getouwtrek de pijn in mijn handen tot een diagnose van artrose, dus de medische situatie had niets te maken met mijn gewicht of leeftijd. Dat laatste was sowieso een bizar idee, want ik was pas 36. Het heeft meer dan twee jaar geduurd voordat ik de diagnose uiteindelijk kreeg.
RB: In het gedicht laat je dat ook zien, hoe ongelijk de strijd is. Jouw ervaring wordt afgedaan als een ‘mening’, iets subjectiefs waarover je kunt discussiëren, terwijl het oordeel van de arts impliciet blijft in het gedicht, alsof het de werkelijkheid is waarover niet valt te twisten. We lezen: ‘Ik ben een dikke chronisch zieke vrouw / Die blijkbaar nooit bij een dokter is / Voor waar ik dacht daar te zijn. / Die elke keer weer verrast wegrijdt / Met een interpretatie van mijn pijn. / Je bent gewoon hysterisch’.
JD: Ja, dat laat de machtsverhouding zien: zijn mening telt en de mijne niet. Artsen verwachten meestal geen pushback, maar niemand is perfect, niemand is vrij van vooroordelen, ook een dokter niet. Ik zie een arts als een mens met onvolkomenheden net als ieder ander, maar zelf zien veel artsen dat niet zo. Deze huisarts zou de situatie die ik schets in het gedicht ongetwijfeld ook heel anders navertellen. In het gedicht vervaagt het onderscheid tussen zorg verlenen en schade toebrengen. Zelf ben ik in het verleden vanwege negatieve ervaringen met een arts zorg gaan mijden, waardoor ik uiteindelijk in het ziekenhuis terechtkwam. Die arts heeft die hele reeks gebeurtenissen meegemaakt, maar de connectie tussen oorzaak en gevolg ziet hij niet.
RB: In het gedicht is er ook een omwenteling: in het begin staat het oordeel van de arts centraal, maar in de loop van het gedicht komt jouw eigen perspectief meer naar voren. En met die omwenteling verandert de betekenis van dik-zijn.
JD: Ja, mijzelf zijn als dik persoon heeft een dubbele betekenis. Aan de ene kant is het een vorm van protest: ik ben er zoals ik ben. Dokters hebben er vaak een probleem mee dat je als dik persoon er überhaupt durft te zijn, zonder eerst te zijn afgeslankt. Het feit dat ik daar als dik persoon kom voor iets wat niet mijn dik-zijn is, dat wordt al gezien als een probleem. Er is wetenschappelijk onderzoek gedaan waaruit blijkt dat zestig tot tachtig procent van de artsen en andere zorgverleners vooroordelen hebben over dikke mensen. Dus zodra ik als dik persoon bij de dokter kom, heeft die al allerlei oordelen over wat voor patiënt ik ben. Die vooroordelen zijn aangeleerd. De reden dat er een bijvoorbeeld een maximumgewicht geldt voor bepaalde operaties is dat chirurgen tijdens hun opleiding niet leren opereren boven een bepaald gewicht. Dat dikke mensen geweigerd worden voor zulke operaties is dus niet alleen omwille van het gezondheidsrisico, maar ook vanwege de inrichting van het curriculum van medische opleidingen. Dikke lichamen staan daarbij onderaan de prioriteitenlijst: die moeten maar inkrimpen als ze medische zorg nodig hebben.
RB: In ‘Toen ik bij de dokter kwam’ moet de spreker hun lichaam inkrimpen, maar ook hun kennis, mening, emoties en stem. We lezen: ‘Mag ik er alleen zijn / Bij de dokter als ik niet groter ben / Dan de punt gemaakt door / De kern / Een potlood? / Geen greintje groter / Dan één cel?’ Hangt gewichtsdiscriminatie hier samen met andere vormen van onderdrukking?
JD: Ja, misogynie speelt ook een rol in het gedicht. En dan durf ik ook nog eens gehandicapt te zijn. Sommige mensen zeggen dan: je hebt zoveel identiteiten, je wil gewoon moeilijk doen [lacht]. Daarmee word je gedwongen om je klein te houden. Bovendien kan ik in een medische setting niet over mijn trans- en queer-zijn praten, dus dat stuk van mezelf moet ik sowieso al inkrimpen. En dat is dan nog steeds niet genoeg.
RB: Over discriminatie in de medische wereld heb je niet alleen dit gedicht geschreven, maar ook een speech en een blogpost. Hoe kies je voor die verschillende vormen van schrijven?
JD: Ik heb verschillende soorten lezerspubliek en ik probeer verschillende mensen te bereiken. Verder is de tekstvorm sterk afhankelijk van wat ik wil verwerken en vertellen. Wanneer ik iets wil uitleggen of kritisch analyseren kies ik voor een essay, artikel of blogpost. Wanneer mijn gevoelens voorop staan, schrijf ik poëzie. Vaak vullen die verschillende tekstsoorten elkaar aan: dan moet ik eerst mijn gevoelens over een bepaald onderwerp verwerken tot een gedicht voordat ik daar een analyse over kan schrijven. Of ik moet juist achteraf de emoties die zijn opgeroepen door het schrijven van een artikel verwerken in poëzie. Hierbij speelt mijn autisme ook een rol. Wanneer iemand een persoonlijke ervaring deelt en een ander daarop reageert door ook over een eigen ervaring te vertellen, dan hebben neurotypische mensen vaak het gevoel dat er over hen heen gewalst wordt. Veel autistische mensen voelen zich in zo’n geval niet miskend, maar maken juist verbinding met anderen door te vertellen over hun eigen ervaringen. Op die manier laat je weten: ik begrijp jou. Dat idee komt terug in mijn teksten: ik probeer verbinding te maken door te vertellen wat er met mij is gebeurd. Van lezers hoor ik dat ook vaak terug: ik praat niet tegen je, maar met je.
RB: ‘Toen ik bij de dokter kwam’ heeft een persoonlijke ervaring als uitgangspunt, maar het gedicht kaart ook een breder maatschappelijk probleem aan. Hoe ga je te werk als je zo’n gedicht schrijft?
JD: Meestal is schrijven voor mij een kwestie van ervoor gaan zitten, maar bij gedichten werkt dat anders. Er komt iets in mijn hoofd op en dat moet eruit. Soms zet ik muziek op, open ik een nieuw document op mijn computer en kijk ik welke woorden er in me opkomen. De muziek waar ik dan naar luister speelt een rol, maar vaak hoor ik ook muziek in mijn hoofd wanneer ik schrijf, vooral bij Engelstalige gedichten. Mijn Nederlandstalige gedichten zijn heel anders, rauwer dan de Engelse, en lezers waarderen mijn poëzie in verschillende talen om heel verschillende redenen. Wanneer ik in het Engels schrijf, heb ik veel aandacht voor esthetiek. In het Nederlands schrijf ik twee verschillende soorten gedichten. Ten eerste zijn er de rauwe gedichten, poëzie als een plek waar je echt boos mag zijn. De tweede soort noem ik ‘denkgedichten’. In het Nederlands kun je poëzie schrijven alsof het filosoferen is. Waarom dat is, weet ik nog niet precies, maar ik geloof dat het te maken heeft met hoe de taal klinkt. Met onze harde klanken, zoals de ‘g’, is het Nederlands een harde taal. Daardoor leent onze taal zich voor harde onderwerpen, zoals rauwe emoties, terwijl het harde Nederlands in filosofische denkgedichten juist een contrast vormt met de inhoud.
JD: Het Engels is voor mij een hele ronde taal, een mooie taal, die zich dan ook leent voor onderwerpen die wat meer mogen zwieren en mooier zijn. Als tiener schreef ik mijn Backstreet Boys-achtige lyrics natuurlijk in het Engels en toen ik later op internetfora opnieuw poëzie begon te schrijven, ging dat ook in het Engels. Soms pak ik een woordenboek als ik mezelf wil prikkelen. Dan begin ik met bepaalde woorden die ik wil verwerken in een gedicht en dan zoek ik dat woord op en andere gerelateerde woorden. Verder pak ik ook nog wel eens een woordenboek wanneer ik iets heel specifieks wil beschrijven, zoals de verschillende vormen van jezelf klein maken in het gedicht ‘Toen ik bij de dokter kwam’: inwikkelen, krimpen, smaller maken, tanen, slinken, dalen.
RB: Het tweede gedicht waar we dieper op ingaan is ‘21 months of this’. Hoe is dat gedicht ontstaan?
JD: Het gedicht ‘21 months of this’ heb ik online gezet op 25 november 2021, eenentwintig maanden na het begin van de coronapandemie. Hoewel vrijwel alle voorzorgsmaatregelen inmiddels zijn afgeschaft en veel mensen hun leven van voor corona weer hebben kunnen oppakken, is de pandemie nog niet voorbij, zo stelde de wereldgezondsheidsorganisatie begin 2023 vast. Vanwege de afschaffing van maatregelen ben ik, net als veel andere gehandicapte mensen, nog steeds in isolatie. Daar hebben wij veel kritiek op gekregen. Bovendien is het besluit om voorzorgsmaatregelen – zoals het dragen van maskers en het houden van afstand – af te schaffen gebaseerd op het idee dat gehandicapte mensen en andere risicogroepen zich maar moeten aanpassen. De redenering luidt dat het niet erg is als die mensen ziek worden of zelfs doodgaan als ze zich niet kunnen aanpassen. De actiegroep GeenDorHout, waarvan ik medeoprichter ben, is ontstaan als verzet tegen dit beleid. Het afschaffen van de coronamaatregelen hangt ook samen met de grondgedachte van de eugenetica: het idee dat bepaalde levens het waard zijn om te leven, en andere niet.
RB: Net als in ‘Toen ik bij de dokter kwam’, is in dit gedicht volgens mij sprake van een strijd tussen twee perspectieven, waarbij de een zich steeds moet opofferen voor de ander. Die strijd is meteen al in de eerste strofe aanwezig: ‘Sew my name on my tongue. / You keep losing the plot. / You tell me you did nothing wrong / And then turn around destroying me.’ Wie zijn de ‘I’ en ‘you’ die hier tegenover elkaar staan?
JD: Ik zie dit gedicht als een ontmoeting tussen gehandicapte mensen en niet-gehandicapte mensen – of beter gezegd: nog niet gehandicapte mensen, want iedereen kan op elk moment gehandicapt worden, en de meeste mensen raken gehandicapt wanneer ze ouder worden. Het gedicht is eigenlijk een samenvatting van alles wat ik de afgelopen jaren heb moeten doen. Ik word namelijk voortdurend gedwongen om de situatie te accepteren, om te doen alsof corona niet bestaat: performing normality. We verwachten dat gehandicapte mensen zich gedragen op een manier die wordt beschouwd als ‘normaal’. In feite moeten we doen alsof we niet gehandicapt zijn. De balans is volledig scheef: gehandicapte mensen moeten enorme offers brengen, terwijl veel niet-gehandicapte mensen zich op geen enkele manier willen aanpassen.
RB: Het gedicht eindigt met een opsomming van een jurk, een glimlach en de dood:
But I put my red dress on,And ’cause you want me to,I perform.
But I put my best smile on,And ’cause you want me to,I perform.
But I put my best death on,And ’cause you want me to,I disappear.
Kun je meer vertellen over de betekenis van die drie dingen?
JD: Mijn rode jurk, mijn mooiste jurk, staat voor mij voor performing normality: doen alsof ik gezond ben. Het is een theaterstuk dat ik steeds weer moet opvoeren, de jurk is mijn kostuum. De glimlach heeft twee betekenissen. Ten eerste is er geen aandacht voor de mentale gezondheidsproblemen van mensen in de risicogroep. Er is veel aandacht geweest voor de mentale gezondheid van mensen zonder verhoogd gezondheidsrisico, maar inmiddels heeft wetenschappelijk onderzoek laten zien dat de coronamaatregelen geen significante impact hebben gehad op de mentale gezondheid van deze groep mensen. Ten tweede wordt het besluit van mensen om in isolatie te blijven soms gepresenteerd als een mentaal gezondheidsprobleem, zoals een angststoornis. Ga lekker naar buiten, zeggen mensen dan, lach eens, haal een frisse neus, dat idee. We hebben er een validistische uitdrukking voor: ‘doe maar normaal, dan ben je al gek genoeg’. Nederland heeft een groot validismeprobleem, en dat zie je terug in die uitdrukking en de mentaliteit die erbij hoort. Het laatste deel van de opsomming heeft ook een dubbele betekenis. Het gaat niet alleen om mijn letterlijke dood, om het feit dat ik mijn leven moet opofferen, maar het gaat ook over mijn sociale dood: isolatie als het einde van je maatschappelijke leven. Aan de ene kant het fysieke lichaam, aan de andere kant alles wat afsterft en verdwijnt door wat er verwacht wordt van mij in het theater van de normaliteit.
RB: De dood is misschien wel de persoonlijkste ervaring die een mens kan hebben, maar in dit gedicht lijkt die wel een uiterlijk kenmerk, net als een jurk en een glimlach: iets wat gemaakt is voor de waarneming van anderen. Hoe zit dat?
JD: Je kent vast het idee van de dood als sluier. Als gehandicapte persoon ervaar ik de dood als iets wat constant om mij heen hangt, vanwege de verwachting van anderen dat ik eerder zal doodgaan. Mensen zijn voortdurend bezig met mijn sterfelijkheid. Dat heeft overigens ook te maken met dik-zijn. Mensen zeggen bijvoorbeeld: als je zo doorgaat, word je niet ouder dan veertig. Ik ben nu eenenveertig dus: applaus! [lacht] Mensen hangen de dood om mijn lichaam heen, en dat creëert een band met de dood die gebaseerd is op de verwachtingen van anderen, op wat anderen aan mijn lichaam zien, net zoals ze een jurk of een glimlach zien.
RB: We hebben het al gehad over lyrics en de rol van muziek in jouw schrijfproces. Toen ik ‘21 months of this’ las dacht ik: dit gedicht had ook een songtekst kunnen zijn. Wil je meer vertellen over de muziek die jou inspireert?
JD: Ik luister vooral naar progressieve metal en doommetal. Tijdens het schrijven van ‘21 months of this’ luisterde ik veel naar de band Opeth. Ik hou van muziek die niet bang is voor emotie, die zichzelf niet verstopt, die rauw durft te zijn, of juist mooi durft te zijn. We leven nog steeds in een maatschappij waarin mannen niet emotioneel mogen zijn, maar in metal mag dat juist wel. Ik vind dat fantastisch, dat trauma’s en andere heftige levensgebeurtenissen verwerkt kunnen worden in muziek. Een goed voorbeeld is Otep Shamaya, die als kind seksueel misbruikt is en dat trauma in haar muziek een plek geeft. Als je in je leven veel ervaringen hebt gehad die buiten de norm vallen, zoals ik, en je hebt muziek die verder gaat dan het standaard script van ‘ik zit in een relatie, ik zit in een break-up’, dan is dat heel belangrijk.
RB: Een andere inspiratiebron is de Amerikaanse sciencefiction schrijver N.K. Jemisin. Wat spreekt je aan in haar werk?
JD: Met de meeste sciencefiction heb ik niet zoveel, maar de boeken van N.K. Jemisin vind ik fantastisch. Ze heeft een heel bijzondere schrijfstijl, die mooi is en tegelijkertijd oprecht en ongekunsteld. Bovendien zijn de verhalen zeer divers. Er zijn queer personages en verschillende verhaallijnen over gehandicapte personages die in mijn beleving heel realistisch zijn. In The Fifth Season (2015), het eerste deel van de Broken World-trilogie, komt een trans personage voor die een hormoonbehandeling volgt en bij haar karakterisering worden zelfs de kleinste details niet vergeten; dat vind ik heel sterk. Er zijn ook veel raakvlakken met grote thema’s die we herkennen uit onze eigen wereld, zoals kolonisatie en slavernij.
RB: De Broken World-trilogie gaat over mensen die macht hebben over natuurverschijnselen zoals aardbevingen en vulkaanuitbarstingen. In de boeken wordt daar verschillend tegenaan gekeken: sommige personages zien het als een bijzondere gave, anderen als een genetisch defect. Wat zegt die verhaallijn over de manier waarop we in onze wereld denken over gezondheid, ziekte en handicap?
JD: Eugenetica is hier een belangrijk thema. Jemisin laat in haar verhalen zien dat niemand perfect is. Als het gaat om handicap is er vaak veel aandacht voor eugenetica, omdat die manier van denken voor veel mensen herkenbaar is. Bovendien is de link tussen eugenetica en antisemitisme gemakkelijk te leggen. We vergeten echter vaak dat eugenetica ook nauw verbonden is met racisme, witte suprematie en vethaat. Zowel mensen van kleur als gehandicapte mensen hebben te maken met inperkingen van hun reproductieve rechten, zoals gedwongen contraceptie of sterilisatie. Steeds is de achterliggende gedachte dat bepaalde levens het waard zijn om geleefd te worden, en andere niet. Dat verband laat Jemisin zien in haar verhalen.
RB: Sociale rechtvaardigheid is een belangrijk thema in het werk van N.K. Jemisin. Hoe zie jij de relatie tussen literatuur en activisme?
JD: Voor mij zijn literatuur en activisme geen tegenpolen. Bijna alle activisten die ik ken, zijn op de een of andere manier creatief. Als activist is het sowieso belangrijk om goed te kunnen schrijven, en literatuur is een manier om te laten zien wat er in de echte wereld gebeurt. Dat zie je terug in het werk van Jemisin, maar mijn gedicht ‘21 months of this’ is ook een vorm van activisme. Ik zie activisme en poëzie als verschillende manieren om mensen aan het denken te zetten over dezelfde dingen. Je moet naar de ander toe bewegen en een vorm vinden die dat mogelijk maakt: I meet you where you are.
RB: Het laatste gedicht dat we samen bespreken is: ‘Achter de coronadeur’.
JD: Het gedicht ‘Achter de coronadeur’ heb ik geschreven aan het begin van de pandemie, in het voorjaar van 2020, toen ik drie maanden in isolatie zat. Het opent met de beschrijving van een omwenteling:
Gesloten deuren,Gesloten huizen,Gesloten gesprekken,Gesloten muren.
Gesloten levens,Versleten levens-lessen, Versletenherinneringen, Gesloten.
Dan ineensGrijpt hetAls een virusOm ons heen.
Dit gedicht gaat over ontoegankelijkheid, waardoor veel gehandicapte mensen moeite hebben om naar buiten te gaan. Dan komt corona en gaan we allemaal in lockdown en ervaren we opeens hoe dat is, ontoegankelijkheid. Dit gedicht voorspelt de ervaring die ik anderhalf jaar later verwerkte in ‘21 months of this’: we zijn weer terug bij af, corona heeft niets veranderd. Toch ben ik nu ook hoopvol, al heb ik weinig hoop voor de maatschappij als geheel. Zoals Imani Barbarin het eens verwoordde: niet-gehandicapte mensen gooien zichzelf graag van een berg als ze gehandicapte mensen kunnen meenemen in hun val. Dat is precies wat er gebeurt.
JD: Binnen de wereld van activisme merk ik dat de boodschap van groepen zoals Feminists Against Ableism begint door te dringen: steeds meer mede-activisten zien in dat het dragen van een mondkapje, afstand houden en zelftesten ook vormen van toegankelijkheid zijn. Ondertussen ben ik over de helft met het schrijven van een laagdrempelig boek over validisme, want daarover is in het Nederlands nog weinig geschreven. Verder ben ik betrokken bij verschillende initiatieven, zoals Feminists Against Ableism en de grassrootsorganisatie ‘De (echte) gendercritici’, een groep trans en nonbinaire mensen die zich inzetten voor betere representatie van trans personen in de media. Dit soort initiatieven zijn hoopvolle nieuwe geluiden, waar ik met mijn poëzie aan wil bijdragen: ‘Laat ons opnieuw beginnen.’
Dit interview door Roos Brands met Jacquie Davis is onderdeel van de themareeks ‘Drempelstukken. Mentale en lichamelijke diversiteit in de literatuur’ van De Reactor.
Logo-ontwerp: Job Boot, www.jobboot.nl
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.