Proza, Signalement

Een banale doodsangst

Een leven zonder einde

Vertaler: Marianne Kaas

Frédéric Beigbeder

In Frédéric Beigbeders Een leven zonder einde (2019) wordt een Franse bobo, die verdacht veel lijkt op de schrijver maar wiens biografische details niet helemaal overeenkomen, opeens overweldigd door een angst voor de dood. Zijn ouders beginnen te kwakkelen met hun gezondheid en zijn dochter vraagt hem of zij ook, net als iedereen, aan haar einde zal komen. ‘Vanaf nu gaat niemand meer dood’, vertelt hij haar in een opwelling. De rest van het verhaal besteedt hij aan het uitzoeken of de ontkenning van de sterfelijkheid nog wel zo absurd is nu we aan het begin van de 21ste eeuw zijn aangekomen. Hij besluit af te dalen in de wereld van de transhumanisten, een filosofische en wetenschappelijke stroming die geïnteresseerd is in de mogelijkheden om de huidige grenzen van de menselijke natuur (dood, aftakeling, ziekte, enz.) op te rekken. Met dit doel reist hij de wereld over om langs te gaan bij genetici-experts, gezondheidsguru’s en psychoanalytici. Hij brengt zo de mogelijkheden tot een langer of oneindig leven in kaart, om ze vervolgens zelf te ondergaan. In een korte proloog verzekert Beigbeder zelf de lezer ervan dat al de onderzoeken en therapieën die de revue passeren, ook echt bestaan en hij doopt zijn verhaal tot een “‘science-non-fiction’-roman”. ‘Tegenwoordig maakt de wetenschap het veel bonter dan de fictie’ schrijft hij. Dan neemt, tot de epiloog, zijn fictieve tegenbeeld het over.

In een hoofdstuk waarin het hoofdpersonage afreist naar een kliniek in een Oostenrijks bergdorp, levert hij het volste bewijs van hoe bont sommigen het maken. Op deze plek verzamelen zich de rijksten der aarde, een soort Davos van de gezondheidszorg, om voor duizenden euro’s per dag licht in hun aderen te laten laseren, een techniek die, kennelijk, de rode en witte bloedlichaampjes een boost geven en de stamcellen wakker schudden. Ook onderwerpen ze zich vrijwillig aan een suikervrij, koolhydraatarm, en oneetbaar dieet met de hoop dat deze combinatie hun leven wat zal verlengen. Zo legt Beigbeder de absurditeit van de meeste levensverlengende technieken bloot, gebaseerd op een flinke dosis wensdenken, maar hij is geen wetenschappelijk journalist en daardoor ontbreekt een kritische noot die een dergelijke blik kan bieden. We komen er bijvoorbeeld nooit echt achter wat voor soort mensen voor deze behandelingen betalen, waar ze het geld vandaan halen en hoe de grotere wetenschappelijke gemeenschap precies tegen deze mogelijke kwakzalvers aankijkt. Een paar dokters die hij later spreekt, zetten vraagtekens bij de grote beloftes die af en toe uit het onderzoeksveld oprijzen, maar daar blijft het ook bij. Dit hoeft geen probleem te zijn, een roman is immers geen onderzoeksjournalistiek, maar ook op de vlakken waar de roman wel had kunnen uitblinken, stelt Een leven zonder einde vaak teleur.

Neem bijvoorbeeld zijn stijl, die bestaat uit een verwarrende combinatie van authenticiteit en ironie. Beigbeder probeert ons ervan te overtuigen dat, aangedreven door een blindmakende angst voor de dood, zijn hoofdpersonage een faustiaans pact aan het sluiten is, dat hij zijn familie te grabbel gooit voor de droom van onsterfelijkheid. Het is alleen zo dat de obsessie en hysterie die bij zo’n teloorgang komen kijken, niet echt uit de verf komen – Beigbeder lijkt zijn personage daar niet serieus genoeg voor te nemen. Verder zijn de beschrijvingen van de verschillende medische doorbraken op het gebied van levensverlenging nog relatief goed uitgewerkt vergeleken met de bijna melige manier waarop hij andere moderne fenomenen in kaart brengt. In een van de eerste hoofdstukken zit hij met zijn dochter in een neobistro in Parijs, ‘in de wijk van de aanslagen’, en ze wisselen geen woord: ‘Sinds de uitvinding van de smartphone waren we het afgewend om met elkaar te praten. Zij keek naar appjes terwijl ik op Instagram topmodellen volgde.’ Wat later komt hij de vrouw tegen met wie hij halverwege het verhaal zal trouwen en een tweede kind zal krijgen. Ze ontmoeten elkaar bij een Zwitserse DNA-onderzoekscentrum waar men werkt aan genetische manipulatie, zij is daar laborante. Beigbeder schrijft zo over de eerste avance: ‘Als ze had geaarzeld, had ik niet aangedrongen. Ze kon mijn leven door een tweet vernietigen.’ Later wordt hij de Oostenrijkse kliniek uitgedonderd omdat het robotje dat hij inmiddels heeft aangeschaft (en waar zijn dochter verzot op is) onophoudelijk aan de billen van vrouwen zit. Zo poogt hij, op een te makkelijke manier, de #MeToo-beweging en de opmars van robots ook nog even in zijn verhaal te verwerken. Aan zijn eigen vak maakt hij ook nog wat woorden vuil. Op het moment dat hij met zijn dochter voor een Gutenbergbijbel staat, vertelt hij haar: ‘Dit is dus het eerste boek dat ooit werd gedrukt. Het is belangrijk dat je dit ziet, onthoud dit moment goed. Nog even en er bestaan geen boeken meer.’[1] Zo gaat Beigbeder vaak voor de grap, voor de zinnen die als een tweet of een soundbite lezen, en het doet vermoeden dat hij niet serieus heeft nagedacht over onze smarthphoneverslaving, over seksuele intimidatie, of over de staat van het boek.

Beigbeder is een mediageniek schrijver. Hij maakt regelmatig zijn opwachting op TV en is naast zijn eigen verdiensten bekend door zijn vriendschap met Houellebecq, Frankrijks meest populaire literaire exportproduct. Over diens nieuwe boek, Serotonine[2], schreef hij een recensie voor Le Figaro Magazine, waarin hij zijn nabijheid tot de wereldster meerdere malen benadrukte. Er stonden trouwens ook rake zinnen over Houellebecq in zijn artikel: ‘De manier waarop hij gruwelijke waarheden je kant op weet te werpen tussen twee pijpbeurten door, kunnen we, of je het wil of niet, een stijl noemen’[3]. En dat is precies wat ik hier miste – Beigbeder lijkt zichzelf te verliezen in grappen en grollen en klinkt hol als hij hier bovenuit probeert te steken. In Serotonine, dat ik toevallig vlak na Een leven zonder einde las, worden door middel van een focus op het hedendaagde boerenleven in Normandië de lijnen van macht en onmacht geschetst, wordt het reliëf van verschillende hoekjes en gaatjes van de moderniteit uitgewerkt, inclusief de gevolgen voor het individu dat zich in de maalstroom bevindt. Beigbeder bereikt dit register niet en leunt vooral op een wat flauwe, afstandelijke toon.

Het boek kent twee eindes. Het hoofdpersonage, dat de lezer over de hele wereld gevolgd heeft, gaat uiteindelijk dood, veroorzaakt door geïnfecteerd bloed uit de aderen van berooide, jonge mensen, dat hij met liters in zich heeft laten spuiten. Er komt nog een pater langs, die een kruis voor hem slaat en dan blaast hij zijn laatste adem uit terwijl hij aan zijn vrouw en kinderen denkt. Zelfs voor de atheïst blijkt georganiseerde religie iets troostends te zijn en op je sterfbed gaat het natuurlijk vooral over het liefhebben van je naasten. In de epiloog doet hij hier nog een schep bovenop. Beigbeder, die net als in de proloog zichzelf hier expliciet opvoert, vond een vampiristische verjongingskuur blijkbaar een stapje te ver gaan. In plaats daarvan keert hij terug naar huis om zich te verwonderen over de pracht van zijn kinderen, de schoonheid van zijn vrouw en de discrete luxe van het landschap, dat zich uitstrekt rondom zijn buitenhuis in Baskenland. Einde. In contrast met de eerdere, nogal fantastische dood van zijn hoofdpersonage, wil Beigbeder de lezer doen geloven dat zijn transhumanistisch avontuur zo écht geëindigd is.

Ik ben er niet zeker van of dit slot een afsluitend stukje ironie is of dat het oprecht is (voor ambiguïteit is geen plaats), maar beide opties stemmen mij ontevreden. In het eerste geval overstijgt het boek de toon van grappende afstandelijkheid niet en blijft het hangen in een te makkelijke vorm van nihilisme. Het doet dan geen enkele handreiking om te onderzoeken hoe te leven in de omstandigheden die hij schetst. Als De Familie en God als atheïstisch balsem uiteindelijk wel echt iets louterends zouden hebben, dan is de redding die hij aandraagt weinig meer dan een simplistisch cliché. Wat moeten de mensen die zich geen buitenhuis in Baskenland kunnen veroorloven dan? Wat moet men met families (biologisch of zelf samengesteld) die door een economische en sociale samenloop van omstandigheden niet als vangnet kunnen dienen? Het is allemaal wel heel simpel gesteld. Als God dood is, zoals Nietzsche al vermoedde en de wetenschappelijke stappen richting onsterfelijkheid nog maar eens bevestigen, dan ben ik blij dat we niet alleen Beigbeder hebben om ons door deze nieuwe wereld te gidsen.

[1] Wat me deed denken aan een ander sterk staaltje Frans cultuurpessimisme: de film Doubles Vies van Olivier Assayas, met een hoofdrol voor een gedeprimeerde uitgever die weinig toekomst weggelegd ziet voor de literatuur.

[2] Waarin hij ook een verwijzing naar het transhumanisme maakt, op het moment dat hij de mogelijkheden bespreekt voor twee innige geliefden als een van de twee dood dreigt te gaan: ‘’Il y avait bel et bien une troisième solution, pour les amants romantiques, indépendamment de l’hypothétique immortalité transhumaniste, de la tout aussi hypothétique Jérusalem céleste” Dit gaat over de ouders van de hoofdpersoon, die uiteindelijk voor een gelijktijdige zelfmoord kiezen.

[3] ‘Cette façon d’asséner des vérités atroces entre deux fellations s’appelle, qu’on le veuille ou non, un style’

Recensie: Een leven zonder einde van Frédéric Beigbeder door Willem Pije.

De Geus, Amsterdam, 2019
ISBN 9789044541052
336p.
Prijs: 22,50

Geplaatst op 27/08/2019

Tags: 2019, bobo, Een leven zonder einde, Frédéric Beigbeder, Michel Houellebecq, Willem Pije

Categorie: Proza, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.