Een venster voor Café Mondial

Tauben fliegen auf

Melinda Nadj Abonji

Over Tauben fliegen auf van Melinda Nadj Abonji valt veel te zeggen. Toen ik halverwege het boek mijn eerste aantekeningen voor dit stuk maakte, schreef ik echter eerst op wat ik niet wilde zeggen. Ik wil niet vertellen hoe ‘verrassend’ het is dat Abonji met dit boek de Deutsche Buchpreis heeft gewonnen. Ik wil geen zinnen beginnen met ‘Melinda Nadj Abonji, een Zwitserse schrijfster, wier wortels in de Hongaarse minderheid in de Servische provincie Vojvodina liggen …’ En ik weiger over dit boek te concluderen: ‘Tauben fliegen auf is een boeiende roman waarin op indringende wijze verteld wordt wat het betekent om tussen twee culturen op te groeien.’

Dergelijke zinnen zijn voorspelbaar. En niet alleen dat: ze vangen Tauben fliegen auf in een discours waaraan het juist ontsnappingsmogelijkheden biedt. Ik althans vond het lezen van dit boek een bevrijdende ervaring, omdat Abonji er in geslaagd is een stem te geven aan de vreemdeling, een verschijning die onhoorbaar dreigt te worden onder al het hysterische gebrul over ‘cultuur’, over ‘identiteit’, over ‘integratie’, over ‘allochtonen en ‘autochtonen’, over ‘herkomst’ en ‘afkomst’ en ‘wortels’.

Heimat?

Wie is die vreemdeling? Abonji opent haar boek als de hoofdfiguur, Ildikó Kocsis met haar zus Nomi en haar ouders in een diepbruine Chevrolet (‘schokoladefarben, könnte man sagen’) het dan nog Joegoslavische dorp in Vojvodina binnenrijdt waar ze tot haar vijfde heeft gewoond. De populieren langs de weg doen haar vader opmerken dat er niets veranderd is. Bij Ildi wekken de bomen echter een duizeling op die ze ervoer toen ze verrast werd door de koelte van de tong van haar eerste vriendje. Deze ervaring heeft ze opgedaan in Zwitserland, het land waar haar familie heen geëmigreerd is. Ze begrijpt het dorp van haar herkomst dus vanuit een ervaring die elders is opgedaan. Oh, en het vriendje is Italiaans.

Door haar boek zo te beginnen draait Abonji het vertrouwde verhaal over migratie met honderdtachtig graden om: ze begint niet met het vreemde land van aankomst, maar met het land van herkomst, dat Ildi weliswaar Heimat noemt, maar dat ze waarneemt vanuit een perspectief dat aan haar land van aankomst is ontleend. Aangekomen bij oma, die ze Mamika noemen, drinken Ildi en Nomi ‘Traubisoda’, een limonade die ze in Zwitserland hebben moeten missen. Maar het geluk van de herkenning gaat gepaard met de wens om de geliefde Traubi mee naar huis – naar Zwitserland – te nemen om de schoolvriendinnetjes te bewijzen dat er in hun Heimat iets is dat minstens net zo lekker is als Coca-Cola.

Dat maakt Ildi tot een vreemdeling in Vojvodina. Samen met haar zus rent ze over de boerderij van Mamika om te zien of alles nog zo is als het de vorige keer was. Hun Heimat mag niet veranderen, ‘… und wenn, dann nur ganz geringfügig (und mit achtzehn, wenn wir volljährig sind, würden wir zurückkommen, unter Mamikas warme, dicke Bettdecke kriechen, und wir würden davon träumen, dass wir ein paar Jahre weg gewesen sind, in der Schweiz).’ Op de boerderij lijkt er niets veranderd. Even mogen Ildi en haar zus Vojvodina daadwerkelijk als Heimat beschouwen, als een plek waar ze altijd weer naar terug kunnen keren, waar ze niet anders zijn, waar ze veilig zijn.

Maar dan gaan ze de volgende dag naar een bruiloft van een familielid, ‘… und ich erinnere mich an die wachsenden Flecken unter den Achseln der Männer, glitzernde Stirnen, Haare, die in Strähnen am Hinterkopf kleben, Tanz!, in dieser Hitze!, mächtige, grossbusige Frauen, die sich andauernd an Hals und Ausschnitt abtupfen, vor allem erinnere ich mich daran, dass Nomi und ich mit unseren Kleidern auffallen, aber nicht so, wie wir uns das vorgestellt hatten, und dabei fällt mir das Wort ‘Schandfleck’ ein (Schandfleck und Festtagskleid, mit einem Mal gehört das unzertrennlich zusammen). Hat wirklich jemand, da soll noch einer wissen, wer die Braut ist, gesagt? Hört nicht hin, sagt Mamika, ihr seht ganz einfach hübsch aus.‘ Zelfs Mamika kan de zusjes niet geruststellen: halverwege het feest trekken de twee snel hun alledaagse kleren aan, om erbij te kunnen horen.

Geen thuis

In Zwitserland – thuis – groeit Ildi op in een familie die als voorbeeld van geslaagde assimilatie geldt. Als haar ouders het café-restaurant in het centrum van het dorp overnemen, meldt het dorpskrantje dat de familie ‘goed geïntegreerd’ is en al zes jaar geleden de Zwitserse nationaliteit kreeg toegekend. Toch is het voor de dorpsbewoners even wennen. Goed, van de geschifte buurman die brult dat sinds zij er zijn alles is ‘verludert’ trekt niemand zich iets aan, maar een aantal stamgasten is het er toch wel over eens dat de koffie bij de vorige eigenaars sterker was. Het gerucht gaat dat er bij de overname omkoping in het spel geweest is en na een paar weken nemen de Zwitserse serveersters om merkwaardige redenen ontslag.

Ildi’s verhouding tot haar Zwitserse omgeving is nooit vanzelfsprekend, nooit gemakkelijk, nooit vertrouwd. Ze ziet zich gedwongen met haar ouders mee te praten, als die maar steeds weer zeggen dat het best goed loopt, het restaurant, misschien wel niet zo goed loopt als voor de overname, maar toch. Ze luistert braaf naar haar leraar als die zegt dat hij niets tegen buitenlanders heeft, dat hij in gelijke kansen voor iedereen gelooft en dat het Zwitserse volk – ‘wij’ – het zinnebeeld is van de oerdemocratie. Ze blijft geduldig wachten als Herr Berger boven zijn gerenommeerde krant zijn banaliteiten over de oorlog op de Balkan ten beste geeft – ‘Tito hat Jugoslavien mit eiserner Faust zusammengehalten!’ – en maar niet aan zijn bestelling toekomt.

Ook de mensen die het dichtst bij haar staan, blijven Ildi vreemd. Mark, die in het kraakpand joints draait, kan maar niet begrijpen waarom ze haar studie laat lopen om in het restaurant van haar ouders – ‘deine Alten’ – te werken. Dalibor, die uit Kroatië is gevlucht voor de oorlog, vertelt telkens opnieuw dat ‘het’ niet gaat, dat hij tijd nodig heeft, om dan opeens, zonder aankondiging naar Dubrovnik terug te gaan. Over haar ouders komt ze steeds meer te weten: hoe hun leven door oorlog en communisme is getekend, hoe bekrompen zeden en koppig paternalisme hun families hebben verscheurd, waarom ze er zo trots op zijn dat ze het in Zwitserland hebben gemaakt – om steeds minder van hen te begrijpen. En uiteindelijk, als ze in het restaurant van haar ouders het mannentoilet staat schoon te maken, waar een gast de muur met stront heeft ingesmeerd, ziet ze iemand in de spiegel – ‘das Fräulein’ – waarin ze zichzelf niet meer kan herkennen.

Schrijven

Zwitserland is een door haar ouders voorgedroomde droom van een beter leven, die voor Ildi steeds minder uit wil komen. En Vojvodina, de plek die voor haar een veilige en onveranderlijke Heimat moest zijn, wordt steeds meer een nachtmerrie: Mamika gaat dood en er woedt een oorlog die op de Zwitserse televisie als ‘horrorshow op de Balkan’ wordt gepresenteerd. Daarom is het verkeerd om Ildi’s ervaringen te herleiden tot een conflict tussen herkomst en aankomst of tussen culturele identiteit en maatschappelijke omgeving. Ildi leeft in een wereld waarin er geen vaste punten zijn. Elke poging die toch aan te brengen wordt teniet gedaan door de schimmen uit het verleden, de verschrikkingen van het heden en een te grote hoop op een betere toekomst. Ongeacht waar ze is, ongeacht wat ze doet.

Is het mogelijk om geen vreemde te zijn? Het voorlaatste hoofdstuk lijkt somber: Ildi loopt weg uit het restaurant van haar ouders, omdat ze weigert zich nog langer te vereenzelvigen met het beeld van het serverende ‘Fräulein’. Aan die weigering is een ruzie met haar ouders voorafgegaan over de stront in het toilet. Haar ouders doen alsof een met stront ingesmeerde wc-muur niets te betekenen heeft. Als Ildi aandringt, vragen ze haar of ze liever in Vojvodina had willen leven, waar hun neef op dat moment gedwongen wordt om voor het Servische leger te vechten. Als haar moeder concludeert dat ze zich dus moeten ‘aanpassen’, schreeuwt Ildi ‘an die Scheisse?’

Middenin die aangrijpende ruzie denkt Ildi dat het enige wat ze wil ‘ein schönes Fenster’ is. Dat venster krijgt ze. In het laatste hoofdstuk van het boek woont Ildi in het soort stadsdeel wat tegenwoordig ook in progressieve kranten een ‘probleemwijk’ heet. Ze lijkt er gelukkig te zijn. En ze legt de conciërge uit dat ze echt geen gordijnen nodig heeft. De hele dag kijkt ze naar buiten, naar alles wat voorbijkomt. Het kan niet anders dat dit venster een metafoor voor het schrijverschap van Abonji is. Want daarin overwint ze uiteindelijk de vervreemding.

Abonji schrijft gevoelig, precies, verdrietig, geduldig, zinnelijk, woedend en bovenal gedreven. Er komt rauwe energie los in haar weergave van de scheldpartijen van Ildi’s vader. Het is echte erotiek, haar beschrijving van Ildi’s dagdroom van Dalibors navel. Het is zo vol liefde, hoe ze vertelt over Frau Gründler, die in de ‘probleemwijk’ fluitend haar stoepje blijft schoonvegen, die het best vindt om börek of ‘Tschewaptschitschi’ te eten en vrolijk moppert over de halve dagen die ze ermee kwijt is om ‘meine Jugos, Albanern, Türken und Spaniern’ met handen en voeten uit te leggen hoe de wasmachine werkt. En dan is er het volgende, onwaarschijnlijk mooie fragment, het slot van een scène waarin Mamika in haar keuken met Ildi en haar zus over hun vader praat. Ik hoop dat er iets van haar verbluffende taal in mijn vertaling over kan komen:

Hoe houdt u het uit met zo’n zoon, vroegen ze me altijd, praat u nog met hem. Na zo’n vraag nam ik altijd eerst mijn bril af, wachtte even en meestal zei ik dan: wat zou je me nu vragen, als mijn zoon er niet was, en Mamika doet een grote lepel vet in de braadpan, dat is toch een goed antwoord, wat jullie? Ik geloof dat het goed is dat jullie nu meer over jullie vader weten, Mamika, die het meel in het vet laat schuimen, de pan van het vuur haalt, voordat ze de zoete paprika toevoegt, ik ben ervan overtuigd dat ieder mens meer dan één gezicht heeft en jullie vader, die heeft er vijf, misschien heeft ‘ie er ook meer, en Mamika roert de roux langzaam door de soep, ik tenminste heb vijf keer in mijn leven gedacht nou ken ik hem alweer niet (en ik kijk Mamika in haar ogen, Ildi, je vraagt je af hoeveel gezichten ik heb?, ik weet het niet, dat moet jij me maar vertellen, verraden Mamika’s ogen), jullie ouders hadden een kruidenierszaakje en toen leerden ze Sándor kennen, die al met zijn vrouw in Zwitserland leefde en Sándor bracht jullie ouders op het idee naar Zwitserland te emigreren en niet, zoals ze eerst van plan waren, naar Australië.
Naar Australië?

Misschien is het discours over integratie in onze tijd zo oorverdovend omdat we in een geglobaliseerde wereld allemaal vreemdelingen zijn geworden – het is geen toeval dat het restaurant van Ildi’s ouders Café Mondial heet. Door het venster van Ildi is te lezen hoe verwarrend, hoe onmogelijk het leven in een wereld is waarin je nergens ooit helemaal thuis kunt zijn. En welk geweld – welche Scheiße – het met zich meebrengt als we dat niet willen accepteren. Maar in passages als de bovenstaande kan aan die toestand ontstegen worden naar iets wat geen thuis, geen Heimat is – en ook geen identiteit en ook geen cultuur –, maar wat ik hier zonder schroom de ruimte van het volledig leven wil noemen. In die ruimte zijn we niet veilig. Maar we worden er wat we werkelijk zijn, in de verukking van al onze twijfel, ons verlangen, ons verleden, onze taal, onze vijf gezichten en onze boven de Bratpfanne watertandende bek.

Voor Unn G.

Nederlands

Een Nederlandse vertaling van Tauben fliegen auf gaat verschijnen bij uitgeverij Van Gennep.

Links

Jung und Jung Verlag, Salzburg, 2010
ISBN 9783902497789
320p.

Geplaatst op 24/11/2010

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.