Musk
Het was al een hele tijd zo, maar nu kunnen we er echt niet meer omheen: we leven in beelden, we leven van beelden, we ademen ze, zij zijn onze realiteit geworden, reëler dan wat we lang met die term hebben aangeduid. En dat weten we omdat die beelden kunnen liegen, hard liegen, zo hard dat ze waarheid worden of, wat op hetzelfde neerkomt, dat het onmogelijk wordt om nog naar zoiets als waarheid te verwijzen. Reden waarom het nodig is dat laatste juist des te nadrukkelijker te doen. Of minstens de vraag naar de waarheid te stellen: of zoiets als ‘waarheid’ nog mogelijk is; of die nog toekomst heeft.
Zoiets moet Werner Herzog, die ‘oude meester in beelden’, gedacht hebben toen hij De toekomst van de waarheid schreef (2024). Na een lange, meer dan respectabele filmcarrière wijdt de cineast zich nu ook aan het schrijven van essays. Dat over de waarheid en haar toekomst is zijn laatste. In hetzelfde jaar als de oorspronkelijke Engelse versie verscheen een keurige Nederlandse vertaling door Jan Sietsma.
Het boek is op een eigenaardige, maar daarom juist interessante manier nu reeds ‘gedateerd’. Al was het alleen al maar om wat hij over Elon Musk schrijft. Tuurlijk is Musk een liegbeest, vindt ook Herzog. Diens ‘visioen van een miljoen bewoners als kolonisten op Mars’ doorprikt hij als ‘slechts een middel om zijn elektrische auto’s aan de man te brengen’. Dit belet hem echter niet van mening te zijn
dat Elon Musk tot dusver eigenlijk alles goed heeft gedaan met zijn producten: elektrische auto’s, een nieuwe generatie accu’s, herbruikbare raketten. Maar we moeten nog zien of zijn overname van Twitter op lange termijn goed uitpakt.
De datum onder het voorwoord leert dat het boek in juli 2023 klaar was. Herzogs twijfelpunt in verband met Musk, weten we nu, was geen ‘lange termijn’ beschoren. Een goed jaar later katapulteert Musk het tot X omgedoopte Twitter in het hart van het probleem dat Herzog hier aan de orde stelt. X wordt een instrument in de handen van de gevaarlijkste leugenaar van het moment en die turnt zijn mediaplatform ondubbelzinnig om tot een plek waar de waarheidsvraag simpelweg niet meer te stellen valt – en waar dus de waarheid, om naar Herzogs titel te verwijzen, behoorlijk in haar toekomst wordt bedreigd. Een paar pagina’s voordien had Herzog nog instemmend het antieke gezegde van Aulus Gellius geciteerd: ‘De waarheid is de dochter van de tijd’, wat zoveel wil zeggen als dat de waarheid altijd wel komt bovendrijven. Vraag is of Herzog dat eind januari 2025 nog even instemmend had geciteerd.
Dit alles brengt Herzogs boek niet in diskrediet. ‘Mijn uiteenzettingen reflecteren slechts mijn observaties en persoonlijke ervaring in mijn eigen praktisch werk’, schrijft hij. Dat de vraag naar de waarheid vandaag nóg urgenter is geworden dan ze een jaar terug al was, kan alleen een reden te meer zijn om Herzogs reflecties en observaties met nog grotere aandacht te lezen. Tenslotte is hij als cineast een meester in beelden en dus in liegen, in schijn, in ‘keeping up appearances’. Maar precies aan deze meester in fictie ‘heeft zich altijd één centrale vraag opgedrongen – die naar de waarheid’.
De waarheid ligt niet in de feiten
Die waarheid, zo luidt het basisthema van het hele essay, valt niet te reduceren tot ‘feiten’. Herzog keert zich uitdrukkelijk tegen de cinéma vérité, de school die film zo dicht mogelijk bij de feiten wil houden. Ook als film feiten in beeld brengt, zijn het beelden. Film is verbeelding. En de waarheid van de cinema – en van kunst in het algemeen – ligt in de verbeelding. Niet in de verbeelding op zich. Ook Herzog weet maar al te goed dat verbeelding bij uitstek het instrument van de leugen is. Maar als cinema en kunst tot zoiets als waarheid in staat zijn (en voor Herzog dus moeten zijn), dan ontspruit die waarheid nergens anders aan dan aan precies die leugenachtige verbeelding.
In tegenstelling tot de postulaten van de cinéma vérité heb ik altijd volgehouden dat alleen stilering, fictie, poëzie en fantasie een diepere laag van waarheid kunnen blootleggen, een verre echo van iets wat ons verlichten kan, voorbij de overdracht van pure informatie.
Verrassend toch hoe een eenentwintigste-eeuwse cineast op leeftijd langs zijn neus weg de oerscène van het westerse waarheidsdenken formuleert. Ziehier dan ook de tweede reden waarom Herzogs essay iets gedateerds heeft. Maar ook dit keer is dat weer niet erg. Dat die millennia oude vraag naar de waarheid hier aan de orde wordt gesteld, betekent niets meer en niets minder dan dat die vandaag niets van haar waarde, haar urgentie, haar ‘actualiteit’ heeft verloren, integendeel.
Filosofie (en denken in het algemeen) is ontstaan uit een wantrouwen tegenover de feiten zoals die zich, met al hun grilligheid en contradicties, aan ons voordoen. Waarheid en contradictie sluiten elkaar uit. Het ware zijn kan niet zijn én niet-zijn. Waarheid – zijn – ligt voorbij het vergankelijke wat we zien, voorbij de feiten, voorbij het alleen maar zichtbare. Met dit inzicht is in het Antieke Griekenland het denken begonnen. Maar Herzog zou Herzog niet zijn als hij daar niet zelf een woord voor had gemunt. ‘Daarvoor heb ik het begrip “extatische waarheid’ gemunt”, lezen we net na de laatst geciteerde zin.
‘Extatisch’: de waarheid ligt ‘ex’, ‘buiten’, buiten de feiten. Waar dan? En wat houdt dat in? ‘Stilering, fictie, poëzie en fantasie’, zo geeft hij in het citaat hierboven aan. Herzog illustreert dit aan de hand van films uit zijn eigen oeuvre. Little Dieter needs to fly bijvoorbeeld, een documentaire film uit 1997 over Dieter Dengler, een piloot met een dramatische levensgeschiedenis. Herzog legt uit hoe hij in de film ‘feiten’ laat zien die dat niet zijn, die niet die van Dieter zijn, maar wel de sfeer, de teneur en dus de waarheid van zijn levensverhaal uit de verf doen komen. Begrijpelijk, dat wel. Maar is het als illustratie van wat hij ‘extatische waarheid’ noemt, overtuigend?
Herzog heeft nog meer illustraties in petto. Hij verwijst naar Lektionen in Finsternis (1992), een film van hem over de eerste Irak-crisis. Die begint met de gitzwarte rookwolken van in brand gestoken oliebronnen, waarbij hij een tekstbeeld – een soort motto – laat zien: ‘De ondergang van de sterrenwereld zal zich – evenals de schepping – in grandioze schoonheid voltrekken.’ Ondertekend: ‘Blaise Pascal’. ‘Maar’, zo lezen we in zijn essay, ‘het citaat is niet van Pascal, maar van mij. (Pascal had het trouwens ook niet mooier kunnen zeggen.)’
Is dit waarheid? ‘Extatisch’ misschien wel, maar waarheid? De auteur van het citaat is in elk geval gelogen – een leugen om de waarheid van het motto, en zo de waarheid van de film, te ondersteunen. Is dat het extatische van de waarheid: dat ze zich om bestwil van leugens bedient?
Over een beeldtekst/motto bij een andere film, Pelgrimage (2001), schrijft hij:
Als auteur wordt Thomas a Kempis genoemd, een laatmiddeleeuwse mysticus, de schrijver van het beroemde De navolging van Christus. Maar ook hier had ik de tekst geschreven. Bij Thomas a Kempis is niets vergelijkbaars te vinden. Maar als beeldtekst maakt het alles in één keer begrijpelijk, herkenbaar wat anders verborgen zou blijven.
Wat is dan precies met die leugen uit de verborgenheid getreden en ‘in één keer begrijpelijk, herkenbaar’ geworden? Welke waarheid? Na het citaat volgt een witregel. Het antwoord blijft uit.
Dat Herzog een mysticus citeert, is dan weer niet zomaar toeval. De waarheid, zo laat hij geregeld doorschemeren, is in elk geval ook bij mystici te vinden. De zin waarin hij het munten van het begrip extatische waarheid claimt, legt een directe band met de ‘ervaring die men bij de laatmiddeleeuwse mystici aantreft’.
En diezelfde extatische waarheid tref je ook aan bij kunstenaars, zo vervolgt hij en illustreert dit met drie voorbeelden. Een ervan is de Pietà van Michelangelo. Waarom gaat die ‘voorbij het feitelijke’? Omdat de anatomische verhoudingen niet geheel kloppen. En omdat Maria is afgebeeld als een meisje van vijftien die een man van drieëndertig op de schoot houdt. En wat is dan die waarheid die ‘voorbij het feitelijke’ ligt? Herzog schrijft:
Wilde Michelangelo ons misleiden, wilde hij ons nepnieuws voorschotelen, wilde hij ons voorliegen? Natuurlijk niet. Wat Michelangelo daarentegen heeft gedaan is ons de essentie van twee personen laten zien, de Man van Smarten, net van het kruis gehaald, en zijn moeder, de Maagd. Dit staat in een lange spirituele traditie: Bernardus van Clairvaux, die van 1090 tot 1153 leefde en tot de Tweede Kruistocht opriep maar veeleer een vroege mysticus was, spreekt in gebed tot Maria als ‘Maagdelijke Moeder – dochter van uw Zoon’.
(Ook voor dit laatste beeld neemt Herzog een loopje met de feitelijke auteur. Hij citeert hier niet Bernardus, maar het ‘lied van Bernardus’ zoals Dante dat ‘fantaseert’ in de 33ste zang van ‘Paradiso’, het derde deel van zijn Divina Comedia.)
Een maagdelijke moeder die de dochter van haar eigen zoon is: inderdaad, zeker voor een modern oor ligt zoiets ‘buiten het feitelijke’. En voor heel wat van diezelfde oren is het ‘fictie, poëzie, fantasie’. Maar is het daarom waarheid? Voor Michelangelo wellicht wel. Maar ook voor Herzog? Hij linkt in elk geval nergens in zijn essay de waarheid specifiek aan het christelijk narratief. Als hij dat beeld van de ‘Maagdelijke Moeder’ hier inbrengt, is het puur als beeld, als wijzer, als element van verwijzing. Waarnaar het verwijst, doet er hier niet toe. Het wijst over het feitelijke heen naar iets waar je de vinger niet op kunt leggen – ook niet door het ‘Maagdelijke Moeder’ te noemen.
Voor Herzog is die niet in de feiten bestaande ‘Moeder’ niets dan een beeld. Een beeld van wat een beeld is: met name wat over zichzelf heen wijst en blijft wijzen, alleen maar wijst. Dit heeft hij op het oog als hij zich in die context van het woord ‘mystiek’ bedient. Hij gebruikt het in de strikt formele betekenis die het begrip vandaag de dag doorgaans heeft, met name als term voor het feit dat de waarheid voorbij de feiten ligt – dat de waarheid zich inhoudelijk aan onze greep onttrekt.
Wat ons onderscheidt van de koeien in de wei
Dus ‘wat is waarheid?’ ‘Niemand weet wat dat is.’ Het zijn de eerste woorden van het eerste hoofdstuk (de vraag is de titel van dit hoofdstuk). Maar dát weten we dan tenminste. De waarheid is dat niemand weet wat de waarheid is. En dat is heel wat. Wat dat inhoudt, lezen we meteen een paar regels verder:
Waarheid lijkt mij eerder een voortdurende inspanning om haar te benaderen. Als een beweging in haar richting, als onzekere reis, als zoektocht vol moeite en vergeefsheid. Maar deze tocht naar het onbekende, naar de schemering van een groot eindeloos woud, geeft ons waardigheid. Het is deze tocht die ons onderscheidt van de koeien in de wei.
De waarheid ligt in de weg erheen. Ze schemert niet alleen in de verte, als het onbekende, maar ligt tegelijk altijd al besloten in onze ‘voortdurende inspanning om haar te benaderen’. Die inspanning geeft ons ‘waardigheid’ en maakt derhalve onze waarheid uit. Die maakt dat we zijn wat/wie we zijn (en ‘onderscheidt ons van de koeien in de wei’).
Ziehier de derde reden waarom Herzogs essay iets gedateerds heeft. En dit keer ben ik minder geneigd om dit positief te duiden. Van bij de eerste regels van zijn essay haalt Herzog immers de ‘angel’ uit het probleem en merk je hoe hij zodoende het harde, actuele van zijn vraagstelling bezweert, ontzenuwt, neutraliseert.
Heeft de waarheid een toekomst? Dat heeft ze. Zo vertellen ons reeds de eerste regels. De waarheid is de voortdurende inspanning haar te benaderen. In die zin is de waarheid haar toekomst, haar ‘eeuwige’ toekomst. Zij stelt zich eindeloos uit, zij het om geen andere reden dan dat wij eindeloos naar haar op weg kunnen zijn, ons inspannend haar te benaderen. We zijn met andere woorden altijd in de waarheid – in de waarheid die erin bestaat naar haar op weg te zijn. Daar ligt haar toekomst. Daar ligt onze toekomst. Die maakt ons tot wat we zijn, geeft ons onze waardigheid als mens.
En toch is de vraag die bonkend onder elke woord van Herzogs essay schreeuwt, de vraag of dit wel zo is. Heeft de waarheid een toekomst? Is onze geavanceerde beeldcultuur niet in een situatie terechtgekomen waarin het beeld niet langer naar de werkelijkheid verwijst, maar die vervangt. Waarin de leugen niet langer het negatief van de waarheid is, maar ervoor in de plaats komt. Maakt onze digitale beeldcultuur niet dat de leugen zó volmaakt kan liegen dat ze niet alleen voor waarheid doorgaat (want dat is nu eenmaal wat een leugen beoogt), maar dat ze dat blijvend doet, dat ze de waarheid vervangt. Of, wat op hetzelfde neerkomt, dat ze elke referentie aan waarheid – en waardigheid – überhaupt in diskrediet brengt (want dit is wat, bijvoorbeeld, misinformatiecampagnes en trollenlegers beogen die vanuit Rusland en elders onze sociale media bestoken). In dit geval zijn we misschien wel op weg naar het onbekende, maar niet naar de waarheid. En helpt het niet langer om op onze tocht in de richting van het onbekende naar zoiets als waarheid te streven.
De redeneerlijn die Herzog in zijn meanderend essay volgt, rust in elke bocht en bij elke wending die ze neemt, op dezelfde, zeer klassieke hypothese – een hypothese zo oud als filosofie zelf: het onbekende waarnaar we op weg zijn, het onbekende waar onze ‘stilering, fictie, poëzie en fantasie’ naar verwijzen, is de waarheid. Een mystieke waarheid weliswaar, een waarheid die de sluier van haar mysterie nooit wegneemt, maar daarom niet minder – of daarom precies – de waarheid is.
Maar wat als er enkel die sluier is? Wat als er niets dan beeld, niets dan verbeelding is? Wat als sluier, beeld en verbeelding niet langer verwijzen naar iets dat dit niet is, naar iets dat geen sluier, beeld of verbeelding is? Wat als een beeld liegt, maar niet meer in naam van de waarheid – zoals de leugentjes die Herzog zich in de tekstbeelden/motto’s van zijn films permitteert?
De toekomst van de waarheid
Helemaal aan het eind van het essay bonkt die vraag nog vanuit de afgrond onder zijn essay en verschijnt die even aan het oppervlak.
De wereld, de werkelijkheid, waarheid, wat is dat? Ik stel die vraag nogmaals. Ik kan haar niet beantwoorden. De waarheid lijkt niet in ons verankerd te zijn. Ons geheugen is onbetrouwbaar, we vormen het naar onze behoeften. Ook het verleden – datgene wat we geschiedenis noemen – is slechts een construct, gedicteerd door de heersende perspectieven.
Op de eerste pagina’s van zijn essay noemde hij de waarheid nog de beweging die wij in haar richting maken, onze eindeloze zoektocht ernaar. Daar was het de waarheid die ons nog in haar beweging opnam. Daar zag hij nog een zekere verankering in de waarheid. Die verankering is hier weg. Aan het eind van de alinea waaruit ik hier citeer, haalt hij een hersenonderzoeker aan: ‘Er is in het menselijk brein geen waarheid.’ Onze hersenen misleiden ons vaak. Misschien wel altijd. Is het waarheid dat ons eindeloze zoeken en tasten uitgaat naar de waarheid? Herzog is inmiddels aan het eind van zijn essay gekomen. Het is duidelijk dat hij op die vraag geen antwoord weet, maar het belet hem niet te schrijven:
Ondanks dit alles gloeit een vuur in ons om naar waarheid te zoeken en die te leren kennen. Dat geeft ons waardigheid, het verleent zin aan ons bestaan. Er blijft evenwel een onverenigbaarheid bestaan die ons niet van de wijs mag brengen. Daarover zal ik het hebben in het volgende, het laatste hoofdstuk over de toekomst van de waarheid.
Herzog herhaalt de hypothese die we al op de eerste pagina van zijn essay lazen. En hij herhaalt nog eens zijn twijfel aangaande die hypothese: tussen mens en waarheid ontwaart hij een kloof die elke waarheidsclaim lijkt te ondermijnen. Maar geen nood. Hij gaat er zijn laatste hoofdstuk aan wijden, getiteld ‘De toekomst van de waarheid’. Het hoofdstuk is even kort als enigmatisch en vat de aporie waarrond het essay cirkelt akelig raak samen. Ik citeer het in zijn geheel – jawel! – en onthoud me van verder commentaar:
De waarheid heeft geen toekomst, maar waarheid heeft ook geen verleden.
Wij willen, wij zullen, wij mogen, wij kunnen de zoektocht naar de waarheid echter niet opgeven
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.