Met Moeten wij van elkaar houden? levert Bas Heijne het bewijs dat hij van alle bovenmoerdijkse opinisten de beste is. Met afstand! Zijn superieure status is dermate onomstreden, dat ik in de verleiding kwam in mijn openingszin het woord ‘bewijs’ door het adjectief ‘zoveelste’ vooraf te laten gaan. Maar er zijn grenzen, hè, en bij zo veel consensus is het belangrijker me af te vragen waarin deze superioriteit nu precies ligt. Wel, me dunkt dat Heijne gedreven wordt door een maatschappelijke betrokkenheid die gerust oprecht mag worden genoemd. Daarin onderscheidt hij zich van zijn collega’s, die vrijwel zonder uitzondering opinies produceren om te laten zien wat voor geweldig grote bek ze hebben. Een ander verschil is dat Heijne over intellectuele integriteit beschikt: mensen met wie hij het niet eens is, gelden voor hem niet automatisch als evil maar als aanleiding om zijn eigen standpunten te verhelderen. Als hij Nietzsche citeert, herken je niet meteen het citatenboekje. Ook is hij geen snob, geen opportunist en geen Youp van ‘t Hek, wat toch allemaal erg mooi meegenomen is.
Zijn ster straalt vooral omdat de rest zwelgt in eigen middelmatigheid. Of preciezer: in het smurfendorp van Neêrlands opinisme is Heijne onmiskenbaar Grote Smurf. Nu berust de autoriteit van Grote Smurf voornamelijk op zijn partijloosheid: als de smurfjes elkaar weer eens in de mutsen vliegen of in drang naar avontuur het hele dorp in gevaar brengen, herinnert Grote Smurf ze er aan dat ze allemaal smurfen zijn en er dus gezamenlijk uit moeten zien te komen. Zo ook Heijne: wars van de polarisatie die het politieke debat in Nederland sinds de opkomst van het rechtse populisme kenmerkt, wijst hij op de noodzaak van consensus. In Moeten wij van elkaar houden? stelt Heijne dat die consensus gevonden kan worden door het maatschappelijke onbehagen achter het populisme serieus te nemen zonder daarbij de democratische principes uit te laten hollen waarop onze samenleving berust.
Fair enough, zou je denken. Grote Smurf heeft echter een achilleshiel. In al zijn partijloze wijsheid wil hij namelijk nog wel eens vergeten dat hij zelf een smurf is. En ook een smurf met een rode muts heeft zijn belangen. Ik heb het nu niet over Heijnes financiële belangen, al heb ik wel moeite met de manier waarop hij in dit boek zijn eigen werk recyclet. Er is niks mis mee om voor een boek gebruik te maken van eerder gepubliceerd materiaal, zeker niet als je het netjes verantwoordt, maar Heijne last hier en daar wel erg opzichtig oude columns aan elkaar. Het boek is daardoor op veel plaatsen redundant en de vraag ‘Is het werkelijk zo eenvoudig?’ wordt om de vijf pagina’s gesteld. Ronduit slordig is dat Heijne stelt dat in de huidige media het dogma heerst dat de mensen het nieuws moeten krijgen dat ze willen horen, terwijl hij achttien pagina’s éérder heeft beweerd dat precies dit dogma inmiddels alweer achterhaald is.
Zulk geklungel is des smurfs, maar dat is mijn gemopper erover natuurlijk evengoed. Ook de schoorsteen in huize Heijne moet roken, en als hij aankondigt van de opbrengst van zijn essay lekker op vakantie te zullen gaan, gun ik hem dat natuurlijk van harte. Mijn probleem met Moeten wij van elkaar houden? is niet dat Heijne bij alle moeite om boven de partijen te staan ook maar een mens is, maar dat hij zich te weinig rekenschap geeft van de politieke keuzes en maatschappelijke belangen die schuilgaan achter zijn meta-standpunt. Het perspectief van Grote Smurf maakt dat die belangen worden verdoezeld, en dat is, zeker gezien de autoriteit die hij juist op basis van dat perspectief geniet, geen goede zaak.
Wat is Heijnes meta-standpunt? Zoals gezegd bepleit hij dat we het maatschappelijk onbehagen achter het rechtse populisme serieus nemen. Heijne begrijpt dit onbehagen als een verlangen naar regeneratie van een gemeenschapsgevoel, als een behoefte aan een herkenbare culturele identiteit en als een drang om de complexe maatschappelijke werkelijkheid terug te brengen tot overzichtelijke zekerheden. De vervulling van dat alles is, zo erkent Heijne, in onze geglobaliseerde wereld onmogelijk. Maar voor Heijne is het evenmin realistisch om te denken dat de volgelingen van populistische politici als Wilders, Palin, Sarkozy en Berlusconi te pacificeren zijn door hen op die onmogelijkheid te wijzen.
Wie dat doet, droomt voor Heijne nog steeds de droom van het humanisme: de droom dat de mens in zijn soortgenoten uiteindelijk steeds zichzelf zou leren herkennen. Die droom is niet uitgekomen: steeds nadrukkelijker herkennen we in onze soortgenoten de ander, en het kost ons steeds meer moeite in die ander menselijkheid te ontdekken. Heijne vindt dat we die moeite toch moeten opbrengen. Maar we moeten ons er evengoed rekenschap van geven dat de motivatie daartoe niet langer kan worden ontleend aan verlichte idealen als ‘gelijkwaardigheid’, ‘democratie’, ‘rede’ en ‘tolerantie’ – tenminste niet zolang die idealen als abstracties verabsoluteerd worden.
Maar dat is precies wat de critici van het populisme volgens Heijne doen. In plaats van ‘een levenshouding, een moeizaam en onzeker streven onze al te menselijke aanvechtingen in goede banen te leiden’, maken ze van de idealen van de verlichting een ‘geloofsleer’. Heijne voert die verabsolutering terug op het trauma van de shoa, waarmee het fascisme de uiterste consequentie trok uit het verlangen naar een exclusieve gemeenschap. Van de weeromstuit van mensen te eisen dat ze van elkaar houden, hoe verschillend ze ook zijn, was echter een vergissing. Sterker nog, het was hypocriet: mensen kunnen hooguit doen alsof ze van elkaar houden, en de mate waarin ze daartoe bereid zijn hangt in veel gevallen af van de frequentie en intensiteit waarmee ze met anderen geconfronteerd worden. Met andere woorden: of ze in Kralingen of in Spangen, danwel in Brasschaat of in Borgerhout wonen.
Wie de idealen van de verlichting trouw wil blijven, zo besluit Heijne, zal dat tot zich door moeten laten dringen. Hij zal zich moeten afvragen hoe hij begrippen als gelijkheid, tolerantie en vrijheid opnieuw betekenis kan geven zonder ze tot dogma te verheffen. Hij zal wegen moeten vinden om individuele vrijheid te garanderen, en toch recht te doen aan het verlangen naar gemeenschap. Hij zal zich moeten realiseren dat hij zijn donkere kanten moet beheersen, maar niet kan ontkennen.
Daarin heeft Heijne natuurlijk groot gelijk. Maar zoals ik al aangaf, berust dat grote gelijk op zijn partijloosheid: de vraag hoe we de idealen van de verlichting kunnen regenereren laat Heijne nogal nadrukkelijk onbeantwoord. Toch ligt daarin nog niet het grootste probleem. Het grootste probleem ligt erin dat zijn gelijk niet verder reikt dan het smurfendorp. Slechts in één passage waagt Heijne een blik voorbij de paddenstoelenhuisjes:
[…] globalisering heeft niet alleen een verlangen naar eigenheid in een gefragmenteerde wereld opgeroepen, een vijandige wereld waarin je buurman er een wezenlijk ander wereldbeeld op na kan houden dan jijzelf – maar ook een reactie op de taal van de economie als lingua franca, de kille, cijfermatige benadering van alles wat een individu bindt aan zijn omgeving. Flexibiliteit is een levensvoorwaarde geworden, doelmatigheid een allesoverheersend principe.
Het kapitaal is bij Heijne een spook: heel even lijkt hij zich rekenschap van het bestaan ervan te geven, maar daarna keert het snel terug naar het schimmenrijk waar het volgens Heijne thuishoort. Economie speelt bij zijn ontleding van het rechtse populisme geen rol van betekenis, ook al plaatst hij het nadrukkelijk in de context van de globalisering. Toch is het evident dat de kapitalistische manier waarop de mondiale economie wordt vormgegeven de belangrijkste motor is. De migratiestromen van de afgelopen decennia zijn voor het grootste deel actief op gang gebracht door economische machten die zonder schroom de planetaire werkelijkheid organiseren zoals het hen het beste uitkomt. Om haar conservatieve achterban tevreden te stellen, wilde Kanzlerin Merkel de multiculturele samenleving best even doodverklaren, maar het Duitse bedrijfsleven krijgt alle ruimte om goedkope arbeidskrachten onder Spaanse werklozen te ronselen. En globaal gezien is dat nog een erg onschuldig voorbeeld van het politieke primaat van de kapitalistische macht.
Waarom laat Heijne dat primaat in zijn argumentatie hooguit als spook toe? Die vraag is te beantwoorden met het motto van een populair Nederlands weblog: gewoon, omdat het kan! Het smurfendorp waarin Heijne zijn gelijk haalt, is de wereld van een goed opgeleide en in relatieve veiligheid levende westerling, wiens materiële welvaart tot op zekere hoogte gegarandeerd is. Die garantie brengt vrijheid met zich mee. Natuurlijk leeft ook Heijne in een wereld waarin de taal van het kapitalisme als lingua franca functioneert, maar slechts tot op zekere hoogte. Zijn bestaan wordt, juist dankzij zijn bevoorrechte positie, niet volledig door de mores van productie en consumptie bepaald. Daarom kan hij het zich permitteren zich daar niet expliciet toe te verhouden. Net zoals de meeste mensen in dit deel van de wereld.
Het afgelopen decennium is echter duidelijk geworden dat die gezegende toestand niet zal blijven duren. Veiligheid, opleiding en materiële zekerheid, rechten die voorheen bij monde van een parlementaire stroming konden worden opgeëist, zijn in toenemende mate dure producten geworden. In Spanje, Griekenland, Chili, Israël en Portugal – allemaal relatief welvarende landen – gaan jongeren momenteel de straat op omdat ze beseffen dat er in hun biografieën geen eigen huizen, geen vaste contracten, geen gestaag stijgende lonen en comfortabele pensioenen zullen voorkomen.
Natuurlijk, de Nederlandse staat beschikt over voldoende middelen om het grootste deel van de bevolking tegen de scherpe kanten van het mondiale kapitalisme te beschermen – vooralsnog. Want ook hier dreigt een nieuwe proletarisering en er is geen enkele partij die daar in de context van de globalisering een overtuigend antwoord op heeft weten te vinden. Een werkloze jongere die zich over de uitholling van het ontslagrecht beklaagt, krijgt zelfs bij GroenLinks te horen dat het voor zijn eigen bestwil is. Dan wordt het valse bewustzijn van het populisme al te verleidelijk. Klimaatverandering? Financiële crisis? Globalisering? Simpel: u bent veilig als we de moslims eruit gooien, u bent rijk als we de gulden weer invoeren en u bent gelukkig als we verlost zijn van die brilsmurfen die beweren dat de wereld toch echt een beetje complexer in elkaar zit. Is het verrassend dat deze leugens het gretigst worden geloofd in dat deel van Nederland waar economische emigratie de maatschappelijke infrastructuur al jaren destabiliseert?
Aan het einde van zijn betoog haalt Heijne de beroemde passage uit Handelingen 17 aan, waarin Paulus beweert te weten wie de onbekende god is voor wie de Atheners een altaar hadden opgericht. Heijne identificeert zich met de Atheners, die door één van hun goden oningevuld te laten ruimte creëren voor epistemologische twijfel. Paulus vindt hij een fanatiekeling die slechts één waarheid wil kennen. Als ik hier stel dat de door hem in het licht van het rechtse populisme noodzakelijk geachte regeneratie van de verlichtingsidealen – vrijheid, gelijkheid en solidariteit – niet zal plaatsvinden zonder dat we ons kritisch verhouden tot de manier waarop het kapitalisme onze werkelijkheid vormgeeft, zal hij me ongetwijfeld ook een eenkennige fanaat vinden. Dan herinner ik er graag aan dat de god die Paulus aan de Atheners bekend maakte een god was bij wie iedereen welkom was: arm en rijk, slaaf en heer, Jood en Griek, vrouw en man. Het ging er niet om hoeveel macht je in deze wereld had, maar of je bij machte was je een andere wereld voor te stellen.
Op die laatste vraag komt het momenteel opnieuw aan. Ook voor smurfen.
Reacties
Jan Pollet
Uit een recent interview met Bas Heijne op Hart/Hoofd:
Hard Hoofd: Je achterban is enorm gegroeid. Toch was er ook felle kritiek, met name uit de linkse hoek. Heeft dat je verrast?
Bas Heijne: “In feite bevestigt het precies mijn punt: er is te weinig ruimte voor discussie binnen het klassiek linkse discours. Ik erken dat er onvrede is en probeer te ontdekken waar die reëel is. Dan zeggen bepaalde mensen: je loopt over naar de dark side. Dat steekt me. Ik probeer het klassiek linkse verhaal juist open te breken en stof te geven om het populisme de wind uit de zeilen te nemen. Ik krijg verwijten van mensen wiens eigen acties ineffectief en clichématig zijn en die zelf de verkeerde vragen blijven stellen. Vorig jaar zat ik in een debat met onder andere de burgemeester van Groningen, een PvdA-er. Die zei ook: “Links heeft al 15 jaar de antwoorden niet meer.” Toen zei ik: “Inderdaad. En nu?” Dan komt er dus niks.
Waar bestaat jouw begrip voor die onvrede uit?
Bas Heijne: “Ik probeer het populisme vanuit mijn eigen kennis en emotie te benaderen. Mensen kijken nu neer op de hang naar gemeenschap, naar identiteit. Maar als je mij in Saudi-Arabië zou zetten, dan denk ik dat ik het ook moeilijk ga krijgen. Ik zou daar gaan zoeken naar mijn Nederlanderschap, naar mijn Amsterdammer-zijn. Dat is een verwantschap dat ik nu niet zo snel erken of belangrijk vind, maar dat betekent niet dat het er niet is. Dat soort gevoelens zijn heel menselijk, en betekenen niet meteen dat je een nazi bent.”
http://hardhoofd.com/2011/08/29/interview-bas-heijne/?utm_source=feedburner&utm_medium=feed&utm_campaign=Feed:+hardhoofd+(hard//hoofd)&utm_content=Google+Feedfetcher
Rovers
Inderdaad, precies het punt dat in de bespreking gemaakt wordt, lijkt me. Bas Heijne vraagt zich wel af ‘wat als…’ hij naar Saudie-Arabië zou worden verplaatst, maar niet waarom hem dat als Nederlander eigenlijk niet gebeurt en voorlopig ook wel niet zal gebeuren. Dat zou je de liberale kaasstolp om de politieke verbeelding kunnen noemen.
Dat Heijne de populisten minder kritisch bejegent dan al diegenen die zich in het midden van het politieke spectrum – dat zich natuurlijk al jaren naar ‘rechts’ verplaatst – verzamelen uit angst bij de kiezer in ongenade te vallen, lijkt me zeer terecht. De recensent prijst Heijne om zijn betrokkenheid en bekritiseert hem om zijn humanistische meta-standpunt, als ik dat zo mag samenvatten. Een meta-standpunt verlaat je, op het moment dat je strijd gaat leveren. Wie zou Heijne eigenlijk moeten aanvallen, behalve al die vermoeide vertegenwoordigers van midden- en would be volkspartijen als de PvdA (zie ook hart/hoofd)?
Gijsbert Pols
Het punt is: links heeft al tenminste vijftien jaar geen antwoorden omdat links al tenminste vijftien jaar niet links meer is. Sorry, maar als het wetenschappelijk bureau van de PvdA Thilo Sarrazin als ‘man met boodschap’ celebreert, (zie: http://www.wbs.nl/publicaties/sd-tijdschrift/dadelijk-heft-ook-nederland-zichzelf-op) is het duidelijk dat we uit die hoek geen heil meer kunnen verwachten. Juist omdat de politieke verbeelding onder een kaasstolp staat, zou je je als moderne humanist aan de schijntegenstellingen van onze parlementaire democratie moeten onttrekken en bijvoorbeeld je aandacht moeten richten op de bureaucratische moloch dat zich de Nederlandse overheid noemt. Die moloch schrikt er namelijk niet voor terugschrikt kinderen op te sluiten omdat hun ouders geen paspoort hebben.
Maar dat zie ik Heijne niet doen. Waarom ook? Hij vaart er wel bij als hij ‘links’ tegen ‘rechts’ uit kan spelen en dus zien we in het interview met Hard/Hoofd hem elke mogelijke kritiek bij voorbaat pareren met de populaire – of beter: populistische – fabel dat het o zo noodzakelijke integratiedebat door zelfingenomen ‘links’ met oneigenlijke middelen (nazi!) gesaboteerd wordt. Ja, zo wordt het wat met die vernieuwing van het humanisme. En over zelfingenomen gesproken: dat Saudi-Arabië-argument is natuurlijk van een tenenkrommende arrogantie: in Heijne komt de populist pas in de woestijnhitte boven …
Tot slot: het idee dat een veranderende of vreemde omgeving je automatisch tot zoeken naar ‘identiteit’ aanzet, correspondeert niet met mijn eigen ervaringen. Ik woon al jaren in het buitenland en heb nooit de behoefte gevoeld mijn Nederlanderschap te herontdekken. Natuurlijk is dat Nederlanderschap een stuk belangrijker geworden sinds ik in het buitenland woon, maar dat komt omdat ik er hier continu op aangesproken word. En dat maakt dat ik vooral zoek naar mogelijkheden me aan dat ‘Nederlanderschap’ te onttrekken.
J.Z. Herrenberg
Ik ben het eens met Pols’ kritiek op Bas Heijne. De vraag ‘wie’ Heijne zou moeten aanvallen is de verkeerde – Heijne zou een ‘wat’ moeten hebben doorgrond, fundamenteel, en dat moeten attaqueren – het mondiale kapitalisme in zijn nationale verpakkingen en effecten, dat niet alleen materieel is, maar ook in de burgerhoofden zit, als een gegeven, als een ‘natuurlijke’ grondslag. Maar aangezien dat kapitalisme ook Bas Heijne fundeert, is van hem geen aanval te verwachten, alleen maar ‘verstandigheid’ en partijloze ‘wijsheid’, die de status quo in stand houden en geen spat licht verspreiden. Van insiders is geen heil te verwachten. Want, om met Abram Terts/Andrej Sinjavski te spreken: alleen de buitenstaander trekt de cirkel.
Rovers
Denk dat het goed is niet mee te gaan in wijsheid van openbare bijeenkomsten dat er geen ‘domme of verkeerde vragen’ bestaan. Niettemin, uit politiek-pragmatisch oogpunt: wat gaat het opleveren om ‘het kapitalisme’ of, zoals de andersglobalisten gevolgd door de SP het begrip vergeefs probeerden te verhippen, het ‘neoliberalisme’ aan te vallen? Wie, laat staan wat mobiliseer je daarmee? Is het niet beter je te richten op de belichaming of de vertegenwoordigers van het systeem dat je afwijst? Gijsbert Pols doet dat ook indirect, discreet eigentijds , door geen namen te noemen (te veel eer?) maar door een paar keer grimmig door te linken.
Overigens stond ik zelf een paar maanden terug aan de andere kant, toen ik na een bespreking van onder meer ‘De prooi’ – over het falen van ABN-Amro – werd gevraagd waarom je Rijkman Groenink geen ‘graaier’ zou mogen noemen (ik had gesteld dat hij ook maar een pion was in het bancaire (graai)systeem). De commentator, vreemd genoeg inmiddels gewist op Reactor, had wellicht gelijk. ‘Graaier’ is misschien een versimpeling van de waarheid, maar verdorie, die man ontsloeg duizenden werknemers, faalde, en is inmiddels lekker aan het rentenieren van zijn opgestreken miljoenen, met als enige zorg zijn geknakte reputatie.
Ten slotte nog een bedenking: Bas Heijne heb ik één keer ‘live’ meegemaakt, tijdens een podiumdiscussie in Frascati, en ik was eigenlijk wel onder de indruk van de man. Mij viel op dat hij een stuk scherper en venijniger was in real time dan in zijn columns en opstellen, met name dat ellenlange stuk dat ik indertijd las in NRC (Pols refereert eraan) waarin hij, vijf jaar na Hirsi Ali en de haren, dertig jaar na Foucault, de Verlichting gaat claimen voor links. Misschien dat Bas Heijne de verkeerde vrienden heeft daar op de courant – wordt hij al te zeer op het rechte & redelijke & liberale pad gehouden.
J.Z. Herrenberg
“Is het niet beter je te richten op de belichaming of de vertegenwoordigers van het systeem dat je afwijst?”
In een roman kan dat, als pars pro toto. In de werkelijkheid is me dat te onrechtvaardig, want het systeem zit in ons allen, niet alleen in degenen die er de topdogs van zijn. De Duitse filosoof Günther Anders schreef ooit: We zijn geheim agenten, en niet in de zin dat we stiekem in opdracht van iemand werken, nee: we zijn agenten en we weten het niet… Wat dat ‘graaien’ betreft, dat is inherent aan het systeem, het is het proletarisch winkelen van de ‘haves’.
Het kapitalisme is een kerk. Ik wil de verhelderende ketterij van afvalligen, die naar de wortel van de kwaal gaan, historisch, psychologisch, economisch, politiek. Pas dan kan er (misschien) worden gemobiliseerd voor een alternatief.
Hoe het ook zij, ik vind het jammer dat Heijne ‘live’ meer het achterste van zijn tong zou laten zien. Zolang de scherpe, onbarmhartige, ja, zelfs beschamende analyse nog niet is gemaakt van hoe het in Nederland tot Wilders heeft kunnen komen, hebben de populisten vrij spel.
Rovers
Om met dat laatste te beginnen: de scherpte, het venijn van Heijne – intelligent verwoord – werd ongetwijfeld mede veroorzaakt door het onderwerp die avond: de taal van Wilders.
Verder: ik snap het bezwaar wel, en het is natuurlijk al te makkelijk om naar de grote boze Ander als schuldige te wijzen, maar tegelijk keer ik terug naar mijn initiële bezwaar: wie of wat overtuig je door te stellen dat het ‘systeem’ in ons allen zit? Hebben zulke uitspraken niet juist veel weg van geloofsuitingen? De tegenstander mag als dogmatisch worden weggezet (helemaal mee eens: ‘het kapitalisme is een kerk’), maar de moeilijkheid is, lijkt me, vervolgens niet voor eigen parochie te gaan preken.
J.Z. Herrenberg
Ik heb het niet over tegenstanders gehad. Ik benadruk nu juist het feit dat we allemaal in hetzelfde kapitalistische schuitje zitten, en sommigen met groot onbehagen. En helemaal mee eens – je overtuigt niemand met alleen maar een ‘geloofsuiting’. Je zult met argumenten moeten komen. Alleen: primair een appèl op het verstand doen heeft bij iets wat zich diep in het gevoelsleven van mensen heeft genesteld vaak maar weinig effect. Ik zie daarom dus toch de literatuur als een belangrijk medium. Ze bereikt geen miljoenen meer, maar misschien wel degenen die op de lange termijn een verschil kunnen maken. Een zeepkist is leuk, maar mensen lopen door. Een abstract stuk, drie mensen lezen je. Maar een overtuigende roman kan je die ‘wereldkerk’ doen ervaren.
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.