Grote woorden

Acht maanden geleden hield ik in het kader van de avond van de literatuurkritiek een lezing waarin ik probeerde mijn poëtica als criticus uit de doeken te doen. Die lezing begon als volgt:

Niemand kan het nu nog ontkennen. Het globale kapitaal grijpt de crisis aan om de wurggreep waarin het de bewoners van deze planeet houdt fataal te maken: de laatste restjes van de naoorlogse sociale zekerheid zijn vermorzeld, het vermogen van nationale gemeenschappen is vergokt op de beursvloer en onze politieke leiders spreken openlijk over ‘marktconforme democratie’. Elke vorm van openlijk protest wordt weggeknuppeld en wie nog niet is vastgeketend, hoort het in slapeloze nachten in alle hoeken rammelen. ’s Ochtends vertellen we elkaar, bij de coffee to go, over onze schitterende dromen. Welke wereldvreemde dégenerés komen in een historische situatie als deze op het idee om een avond over literatuurkritiek te gaan praten?

De vraag was uiteraard retorisch. In wat volgde verdedigde ik de literatuurkritiek als discours waarin gesproken kan worden over mogelijkheden om aan de genoemde wurggreep te ontsnappen. Ik gebruikte daarbij een lang citaat van Lodewijk van Deyssel en liet zien hoe hij zich, door over een boek te schrijven, probeert te ontworstelen aan de machtsverhoudingen waaronder hij zijn bestaan gesubsumeerd zag.

Als ik de lezing nu weer doorneem, valt me mijn ronkende retoriek op. Niet dat ik het ermee oneens ben geworden: ik vind nog steeds dat literatuurkritiek bij uitstek geschikt is om te reflecteren over macht, omdat haar object, de literatuur, de vormen waarin die macht zich manifesteert zichtbaar maakt, al dan niet bewust. Maar dat neemt niet weg dat ik er enigszins van schrok woorden als ‘wurggreep’, ‘globaal kapitaal’ en ‘vastgeketend’ in de mond te hebben genomen.

Ongetwijfeld heeft dat gevoel van gêne te maken met de tijd waarin ik ben opgegroeid. Ik behoor tot een generatie die is opgevoed met het idee dat met onze wereld, met onze manier van leven, onze materiële zekerheden, onze welvaart, ons politieke en maatschappelijke bestel en onze cultuur de geschiedenis in haar laatste stadium was aanbeland. En het was een happy end: oorlog, armoede en ander ongeluk werden gezien als voorbijgaande symptomen, de rest van de aarde zou ons spoedig kunnen volgen. Desnoods hielpen we ze een handje met een zogenaamde ‘vredesmissie’. Achteraf gezien is het een bizarre veronderstelling, gezien de enorme technologische, demografische, ecologische en economisch ontwikkelingen in de jaren tachtig en negentig. Toch waren er grote trauma’s als de val van Sebrenica en de aanslagen op het World Trade Center in New York voor nodig om haar aan het wankelen te krijgen.

De idee van een historisch happy end – of misschien is levensgevoel het betere woord, het was bepaald geen rationele aangelegenheid – maakte mij als vanzelf volkomen apolitiek. Toen ik in 1999 Nederlands ging studeren, vond ik de achterdocht die veel van mijn docenten jegens een politieke benadering van literatuur koesterden vanzelfsprekend – niet toevallig bestond er een zelfde weerzin tegen psychoanalytische benaderingen, die ik evenzeer als zoete koek slikte. Ik begreep pas later dat de notie van literatuur als ontsnapping aan ideologische vertogen diep wortelde in de academische cultuur van de jaren zeventig. Als ik nu in een destijds gezaghebbend standaardwerk als Het modernisme in de Europese letterkunde van Fokkema en Ibsch herlees hoe voor in essentie politieke auteurs als Thomas Mann, Carry van Bruggen en Menno ter Braak gestileerd worden tot een soort intellectualistische heremieten, bedenk ik maar dat het niet altijd leuk moet zijn geweest om met dik in hun morele gelijk en Maopak zittende bourgeoisiezoontjes over verplichte leeslijsten te discussiëren.

Is het ongemakkelijke gevoel dat ik tijdens het herlezen van mijn lezing van acht maanden geleden daarom niets anders dan wroegig over een vadermoord? Ongetwijfeld. Maar dat was het niet alleen. De ronkende retoriek had ook veel te maken met de frustraties uit de maanden dáárvoor. 2011, zeker de tweede helft, was de tijd van Occupy. Een tijd die erg mooi begon: veel mensen, waaronder ikzelf, hebben in het openbare samenzijn van de Assamblée voor het eerst in de praktijk ervaren dat politiek en maatschappelijk spreken geen gemedialiseerd en cynisch vertoog van inwisselbare slogans hoeft te zijn, die geen ander doel hebben dan het ideologische status quo te bevestigen. Dat er een manier is om over politiek te praten waarin mensen niet van elkaar vervreemden, maar elkaar vinden. Dat politiek creatief, vrolijk en zelfs liefdevol kan zijn.

Het is, vooralsnog, niet goed afgelopen. De mediale mainstream en de reguliere politiek werkten overal ter wereld eendrachtig samen om Occupy neer te zetten als een beweging van even wereldvreemde als onhygiënische hippies die – o eeuwige doodzonde van de burgerlijke dogmatiek! – de middenstand in gevaar brengen. Uiteindelijk werden de manifestaties op de meeste plaatsen door de politie weggemept. Ook dat was, zeker voor iemand uit de West-Europese middenklasse, een nieuwe ervaring: de staat zich rabiaat tegen je zien keren, ook al denk je oprecht het beste met de maatschappij voor te hebben.

Met name die laatste ervaring gaf me voor mijn lezing destijds woorden als ‘wurggreep’, en ‘vastgeketend’ in. Impliceert mijn schrik van die woordkeuzes dat de teleurstelling van toen plaats heeft gemaakt voor resignatie? De situatie is er sinds begin 2012 bepaald niet beter op geworden. Jonas Staal stelde terecht dat de strategische stem bij de laatste Kamerverkiezingen de politieke cultuur verlamd heeft: de partijen met een in essentie principiële agenda – GroenLinks, de Partij voor de Dieren, De Piratenpartij en de SP – zullen, naar het zich laat aanzien, de komende tijd geen rol van belang spelen. Bovendien gaat het, zeker in het geval van de SP, niet te ver om te stellen dat, op het moment dat het tegendeel het geval leek te gaan worden, er een leger van commentatoren en opinisten klaar stond om met al te vertrouwde anticommunistische redeneringen het gevaar te bezweren. We mogen het voorlopig weer doen met een sluwe sofist en een minister-president die in zijn overwinningsroes xenofobe clichés bezigt.

Misschien is het dus inderdaad maar beter om je erbij neer te leggen dat elke levendige reflectie op onze werkelijkheid verstikt wordt, ook als literatuurcriticus. Misschien moet ik maar eens proberen om ‘gewoon lekker’ een boek te lezen en dan in één of andere glossy gaan vertellen hoe ‘verstandig’ of ‘stout’ of ‘interessant’ of ‘leuk om mee te nemen op vakantie’ ik het wel niet vond. Dat ik ‘een verhaal over grote eenzaamheid en verloren illusies’ gelezen heb, of ‘een prachtige, zeer geestige en ook tragische roman‘. Want die Grunberg, nou, die kan schrijven! Hij fileert de moderne maatschappij, de manier waarop wij leven, tot op het bot. Genadeloos. En wat ik er nou zo goed aan vind, dat is dat het onbeslist blijft. Ja, hij weigert ideologisch partij te kiezen. Dat is aardig hè? Ja, heel aardig hè? Ja, ik ook, ik vind ’t allemachtig aardig…

En neen! ik vind ’t niet aardig, en neen, ik vind ’t om te huilen, ik vind ’t om razend te worden, en ik begrijp niet, ik begrijp niet, waarom er geen regen en geen onweêr komt, om heel dat vervloekte kermisspel uit te dooven.
Maar ik ben niet bevreesd. Daar zal wel iemant zijn, die zijn smart regent over die dwaze literatuur, die aan al die beminnelijkheid en dat gekke genoegen een einde maakt, daar zal er wel een zijn, die den heelen gekken draaimolen neêrbliksemt met zijn toorn en zijn wee.

Geplaatst op 12/10/2012

Naar boven

Reacties

  1. J.Z. Herrenberg

    Elke macht provoceert een tegenmacht. Heb geduld.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.