Poëzie, recensie

Incantatie van ondergedoken natuur

Hazenklop

Hanneke van Eijken

Hanneke van Eijken is dichter, jurist en hoogleraar rechtsstaat en democratie aan de Universiteit Utrecht. Haar wetenschappelijke werk betreft onderzoek naar en onderwijs over onder andere burgerschap en migratie in de Europese Unie en grondrechten. Haar poëzie werd bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, de Zeeuwse Boekenprijs Accolade en de Jotie T’Hooft Poëzieprijs. Ook is zij geen onbekende van het podium; ze heeft onder meer opgetreden op Lowlands, de Parade en De Nacht van de Poëzie. Gedichten van haar hand zijn bovendien aangebracht op muren in de stad Utrecht, bijvoorbeeld in de Walsteeg en de gevel van het Bartholomeus Gasthuis.

Met een dergelijke cv zijn de verwachtingen hooggespannen voor Hazenklop, van Eijkens vierde poëziebundel (als je het geïllustreerde twaalf pagina’s tellende boekje Waar slaap van gemaakt is (2021) meetelt). Alvast een leuk detail: illustrator Pauline Phoa, die meewerkte aan laatstgenoemde bundel, leverde ook voor Hazenklop een beeldend werk dat het gedicht ‘Of je er nog was’ flankeert en op deze manier de bundel afsluit. Dit nieuwe boek geeft de hoofdrol niet aan de mens, maar aan de natuur die een sturende kracht blijkt te zijn. Van Eijken onderzoekt de plek die de mens zichzelf toebedeelt in deze natuur en de relatie tot zijn habitat. Motieven als taal, water, naderend gevaar en sterke associatieve beelden uit de dierenwereld smeden de cycli om tot een krachtig geheel dat smaakt naar meer.

 

Startschot

Het gedicht waarmee een dichtbundel van start gaat zet de toon voor de rest van het boek. Zo opent Hazenklop met het krachtige ‘Zwerm’, dat met zijn subtiel binnenrijm dreigend en duister, maar ook muzikaal en bezwerend klinkt:

De schaduw is zo groot als het dier in ons
dat we te weinig zien
we voeren het veel om het rustig te houden

aan een ketting rammelt het verlangen om uit te breken
met zware poten door de omgewoelde grond te ploegen
de wens om een zwerm te zijn

ik wil een verenvacht, scherpe klauwen
een blik vol nachtnavigatie, de roep
uit mijn borst laten ronken

ik wil de wilde dieren in mij, die wroeten
grommen tegen het donker

 

De erg suggestieve beelden roepen een reeks mogelijkheden op: we zien een geketend beest besloten in het lyrisch ik, of de transformatie van een nietig mens in een machtig dier, of het uitbreken van de mythische griffioen. Ik geloof niet dat de dichter specifiek doelde op deze grijpvogel, maar door de aaneenrijging van deze prangende beelden, wordt voor mijn geestesoog de hybride leeuwvogel opgeroepen. Deze beeldenrijkdom is een ingrediënt van een sterk gedicht. Na een dergelijk voorproefje wil je verder lezen in het donker waartegen die wilde dieren grommen.

 

Neoromantische poëzie: een waarschuwende dreiging

Het gevoel van onheil dat steeds dichterbij komt wordt doorheen de hele bundel subtiel aangehouden. Zo jaagt de zee zijn stormoog tegen dijken, gromt een storm, weerklinkt in de verte een onweer en laveren schepen langs puntige rotsen. Aan deze naderende dreiging koppelt van Eijken regelmatig de vier elementen en creëert op deze manier een geheel eigen natuurlyriek. Nergens duikt het gevreesde schoolmeestervingertje op; de lessen over natuurbehoud en -herstel zijn subtiel verwerkt. Voor wie er een waarschuwing in wil ontdekken, is dit fijnzinnig en voorzichtig geëngageerde literatuur. Wie zich louter wil laven aan de kunst, kan elke boodschap negeren en nog steeds genieten van deze neoromantische poëzie.

Van Eijken geeft dieren een breed platform, niet enkel als symbolen voor ongereptheid en onschuld, maar ook als metaforen voor oorsprong en instinct. Daarvoor gaat ze niet op zoek naar de meest exotische soorten, maar zoekt het dichter bij huis: geiten in ‘Habitat’ (‘snoeien de appelboom, voeren hooi aan de geiten’), een kat in ‘Hartje punt’ (‘zoals een kat zijn kroost wast’), vuurvliegjes en bijen in ‘Wissels’ (‘over de vuurvliegjes die je zocht in het enige bos’ en ‘hoe bijen nesten metselen van lomige modder’). Soms draagt de titel van een gedicht de naam van een dier: ‘Pijlstormvogel’, ‘Vossenvallei’, ‘Noordkromp’ (dit is een weekdier dat in zee leeft), ‘Uil’ en ‘Walvislied’.

 

De taal van de zee

In dit laatstgenoemde ‘Walvislied’ komen twee in de bundel veel voorkomende motieven samen: de zee (of water in het algemeen) en de taal:

we zoeken steeds minder naar land, maar we zingen
steeds harder
we jagen de toekomst als luchtbellen voor ons uit, drijven
dagen als kleine vissen bij elkaar

Als mens beteugelen we het water door het te bevaren. Termen uit de scheepvaart of zeilterminologie ontbreken bijgevolg niet: ‘mastworp aan een fender’, ‘vieren van schoten’, ‘ankeren’ en ‘laveren’.

De juxtapositie van natuur en cultuur/mens die als een rode draad door de bundel loopt, doet denken aan Kratermond van Sara Eelen, die dezelfde tegenstelling in haar werk benoemt. Van Eijken realiseert het beoogde effect treffend door natuurbeelden te koppelen aan menselijke interventie. In het gedicht ‘Hoe ik in je ritme loop’ uit Hazenklop komen bijvoorbeeld de volgende beklijvende beelden naar voren: ‘als ik door het water een spoor trek met mijn vinger/ roeren zich bronnen koeltewater, ijs van eeuwen terug/ wat we ademen komt van ver’. Niet alleen ruimte maar ook tijd wordt gekoppeld aan de menselijke tussenkomst: de mens raakt aan eeuwenoude natuur en dat kan gevolgen hebben.
Er is een duidelijk thematische overlap tussen Kratermond van Eelen en het werk van van Eijken: inhoudelijk boren beide dichters dezelfde bronnen aan, zijnde de natuur, de dierenwereld, de plek en tussenkomst van de mens en de relatie van de mens tot de ander.

Het grote verschil tussen beide bundels is de vorm. Terwijl deze bij Eelen experimenteler en gewaagder aanvoelt door een gecontroleerde wildgroei aan afwisselend lange en korte versregels en het gebruik van veel witruimte (zelfs vele witregels na elkaar), pakt van Eijken de vorm op een meer ingetogen manier aan. Daardoor voelen van Eijkens gedichten iets klassieker aan. Deze laatste opmerking maak ik met nadruk op het genuanceerde ‘iets’. De vorm van Hazenklop doet voldoende hedendaags aan: de cyclus ‘Wat we horen’ wordt opgedeeld in gedichten die titels dragen die telkens bestaan uit één of meerdere ‘~’, soms vallen leestekens of hoofdletters weg of breekt een regel op een onverwacht moment af (bijvoorbeeld ‘donker is gevaarlijk, het neemt/de geluiden op’ in ‘Brief aan het donker’), heel korte gedichten worden afgewisseld met wat langere gedichten.

Bovendien kruidt van Eijken haar poëzie met woorden uit andere talen (Mandarijn, Engels, Frans, Duits, Latijn), wat een opvallend kenmerk van hedendaagse poëzie blijkt te zijn. Door gebruik te maken van andere talen onderstreept ze het motief ‘taal’ bovendien des te meer (het woord zelf komt negen keer in de bundel voor). Deze talige diversiteit zorgt niet alleen voor een uitbreiding van de klankrijkdom, maar kan ook voor extra betekenislagen zorgen. Zo gebruikt de dichter het woord “mare” om in eerste instantie de zee aan te duiden, al verwijst een mare naar een oude vertelling, nachtmerrie of boze geest die mensen ‘s nachts belaagt, wat dan weer goed past binnen de context van de dreiging van de natuur.

Ook in ‘Huis’ laat van Eijken de dreiging van de eeuwenoude natuur terugkeren. Ze laat haar botsen met de recentere menselijke habitat. Door het toevoegen van wetenschappelijke termen en exacte datering moderniseert ze de typische romantiek van deze tegenstelling:

in het noordpoolgebied liggen microfossielen in schaliegesteente
de sporen van schimmels van 900 miljoen jaar oud

overal zijn huizen
we bouwen op de huizen van anderen
die we niet opmerken

Gaandeweg versmelten natuur en cultuur/mens met elkaar: ‘hier lig ik: een zoogdier met kleding aan/in een polyester tent’ (uit ‘Pijlstormvogel’), ‘armen heide spreiden zich voor me uit’ (uit ‘Leger’), ‘hopen dat het meisje met de ogen als meren je als eerste vindt’ (uit ‘Wat we horen – ~~~~’). Op deze manier herinnert van Eijken ons aan de inherente component van de natuur in de mens.

 

De nabijheid van het duister

Naast taal en zee worden heel wat andere motieven regelmatig herhaald. Zo is het vaak donker in de gedichten. Hoewel dit donker onomstotelijk dreigend is, is het tegelijk soms ook geborgen, bijna lieflijk – een duister dat herinnert aan de negentiende-eeuwse romantiek. Dit komt goed tot uiting in het gedicht ‘Brief aan het donker’, waarin de schoonheid van de duisternis gekoppeld wordt aan elementen van licht die dankzij het bestaan van de duisternis tot hun recht komen: de maan, mars en sterrenbeelden. Het gedicht culmineert in de troost dat een kind zoekt aan de hand van een volwassene, zodat beiden uiteindelijk ‘met open armen door het donker’ zwemmen.

Terwijl dit motief kan worden gerangschikt onder de overkoepelende noemer “natuur”, samen met de regelmatig genoemde natuurlijke materialen hout, aarde/grond en steen, keren de “menselijke” motieven huis en kamer (onze equivalenten voor een nest) vaak terug, onder te brengen onder de noemer “cultuur”. Ook de andere natuurelementen passeren de revue: vuur (bijvoorbeeld in ‘Aanwezig’) en lucht (bijvoorbeeld in de korte cyclus ‘Uil’). Van Eijkens cultuur lijkt zich voortdurend aan de periferie van de wildernis te bevinden. Meer nog, cultuur wordt omsingeld door natuur. Of is het omgekeerd? Deze nabijheid intrigeert en is beangstigend tegelijk zoals in de regel ‘het was zo donker dat we alles om ons heen zagen bewegen’ (uit ‘Brief aan het donker’) of ‘het enige wat ik hoorde was het grommen/van een storm, bomen die diep doorbogen’ (uit ‘Of je er nog was’).

Zeker het gedicht ‘Ik ben voor bijna alles bang geweest’ mag niet onvermeld blijven: het is één van de mooiste uit het hele oeuvre van van Eijken.

Ze klopt aan met haar rok vol rampen

wat breekt, zonder dat je het weet
wat groeit tussen muren, het gevaar dat in vezels sluipt
duister dat bij de voordeur ligt te janken
het huis in wil

de wind die plots opsteekt tijdens het hooien

ze bonkt, slaat op mijn deur met haar vuisten
ze drijft haar kudde bijeen, ze schreeuwt nog steeds niet
ze zwijgt
kleinvee schiet de schuur in, schuift dicht als een trillende muur
tegen de waainacht

ze duwt alle ramen open, tegen de wind in
sommige dieren gaan liggen, maar de meesten blijven
me stoïcijns aanstaren
in de krappe stal in mijn kop

Opnieuw vinden we hier middels associatieve beelden de dreigende natuur tegenover de mens terug, en bijgevolg ook de angst die hiermee gepaard gaat. Maar het is niet de enige lezing die bij dit gedicht mogelijk is. De verwarring die het gedicht oproept, is heerlijk gelaagd. Wie is degene die bij de dichter aanklopt ‘met haar rok vol rampen’ echt? Is het de natuur zelf, een primitieve angst die het lyrisch ik besluipt, of is het iets anders en onnoembaars dat zich reeds in ‘de krappe stal in mijn kop’ bevindt? De laatste regel levert een mooie verschuiving op. Waar aanvankelijk de indruk wordt gewekt dat een storm het huis wil binnendringen, lijkt het erop dat de natuur het lichaam van het lyrisch ik wil overmeesteren. De ik blijkt de stal te zijn, het toevluchtsoord van het kleinvee, dat kan worden beschouwd als een gedomesticeerd stukje natuur. Daar tegenover staat dan de ongetemde ‘kudde’ van Moeder Natuur.

Dit letterlijke huisvesten van dieren in de abstractie van onze gedachtewereld expliciteert onze neiging om via taal, en bij uitstek in poëzie, een plek te geven aan onze zoektocht naar geborgenheid en identiteit. De thematiek van het onderkomen duikt dan ook voortdurend op in deze bundel. Huizen, nesten, hazenlegers en stallen staan symbool voor de bescherming en geborgenheid die mens en dier zoeken. Daarin raken mens en dier elkaar: dier en mens bouwen nesten, hutten en huizen voor zichzelf en hun kroost, met als voornaam doel om externe dreiging buiten te houden. Het paradoxale is echter dat die gecreëerde scheidingen een farce zijn: wat we trachten buiten te houden, zit al inherent in ons.

 

Doorbraak

De natuur en dieren worden beteugeld door onze artificiële keuzes en leefomgeving. We vertrappen hen onder onze zware laarzen en onderdrukken hen in onze volgestouwde hoofden. In van Eijkens gedichten breken ze door die kunstmatige of menselijke barrière heen. Zo beginnen in de cyclus ‘Vossenvallei’ overal ijsplaten onheilspellend te kraken, wordt het zo donker dat we niets meer kunnen zien, enkel nog de ‘schorre roep’ van reeën uit het woud kunnen horen en heerst er een onzichtbare ziekte dat ons lichaam bedreigt. Sommige van deze beelden gaan indirect in dialoog met eerdere versregels uit de bundel, bijvoorbeeld met ‘wat scheurt/ onder onze voeten, lang voordat we het weten’ (uit ‘Wissels’) en ‘de bodem die zingt’ (uit ‘Noordkromp’) en ‘ook als je bang bent om te verdwijnen/zijn er geluiden die je grijpen’ (uit ‘Pijlstormvogel’). Door beelden te ‘recyclen’ worden ze verder dan één gedicht uitgedragen, versterken ze elkaar en overkoepelen ze uiteindelijk het geheel.

Ook de mens zelf is een versperring die de natuur of het dierlijke probeert te overwinnen, zoals in het hierboven aangehaalde ‘Zwerm’. Zo infiltreert en transformeert Moeder Natuur het menselijk lichaam: ‘ik duw mijn kieuwen uit als zwaarden’ (uit ‘Waar het zit’), ‘de slagregens in mijn beweging’ (uit ‘Of je er nog was’), ‘je hand op mijn rug is een blad dat aan een stam groeit (uit ‘Vossenvallei – ~’), ‘een zilveren spiegel vormen waarin je jezelf niet kunt zien / maar wel de schubben die je draagt herkent’ (uit ‘Vragen aan de Noordzee’). De mens evolueert terug naar zijn dierlijke kern.

Met haar trefzekere taal en minutieus uitgekozen beelden brengt van Eijken de natuur terug voor het voetlicht. Ze herinnert ons aan de pracht die zich niet zo heel ver van ons huis bevindt, onder een steen, onder het wateroppervlak. Dit is geen makke natuurlyriek, dit is een incantatie van de ondergedoken natuur: niet van een ver regenwoud of een aan het oog onttrokken diepzee, maar van het bos dat in onze achtertuin begint, de lucht die zich onmiddellijk boven ons dak bevindt, de aarde die we aan schoenzolen ons huis binnendragen.

Een recensie van Hazenklop van Hanneke van Eijken door Elise Vos.

Van Oorschot, Amsterdam, 2025
ISBN 9789028251342
66p.

Geplaatst op 21/07/2025

Tags: Dieren, Natuur, Poëzie, Sara Eelen

Categorie: Poëzie, recensie

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.