Deel Facebook Twitter / X LinkedIn
In 2023 las ik een gedicht op Samplekanon van de toen voor mij nog onbekende dichter Yasmin Namavar (1983, Amstelveen). In haar korte biografie stond wel dat Namavar van Iraans-Nederlandse afkomst is en werkt als psychiater, maar tot mijn spijt vond ik geen bundel op haar naam terug. Het bleef dus uitkijken naar meer werk van haar. Ondertussen is Namavar, die onder meer finalist werd bij de El Hizjra literatuurprijs 2022 en in 2024 de Hollands Maandblad Schrijversbeurs voor poëzie ontving, geen onbekende meer voor poëzieminnende lezers: Verblijf was amper in de rekken verschenen of de bundel werd overal aangeprezen.
Het korte gedicht dat ik indertijd las, toen nog onder de titel ‘Berm’, sprak me meteen aan omwille van de verhalende kracht. Het is een ideaal vertrekpunt om kennis te maken met Namavars werk. Verschillende pijlers van haar poëtica komen namelijk hierin terug: een eigen poëticale wereld opgebouwd uit beelden ontleend aan de natuur en het dierenrijk, een verhalend karakter en een sterke lijfelijkheid.
Toen afgelopen maart Verblijf het daglicht zag, was dit indrukwekkende gedicht in een licht gewijzigde vorm er in opgenomen, zij het nu zonder titel:
ik kniel voor de bloemen, de velgen
als ik opkijk
zie ik een kind in mijn schoot
hoog boven mij trekken de brandganzen voorbij
spitsbergen, groenland, nova zemblanu buig ik voor je fluwelen wimpers
bloesem van het ogenblik
erfelijk is je dood en in mijn navel
ligt een bromvlieg
glanzend groen knisperend
mottige vlinders klapperen hun vleugels
kriebelen zachtjes aan mijn huigeen vrouw ligt kokhalzend op de asfaltweg.
Namavar laat natuur en stedelijke context botsen. In bovenstaand geciteerd gedicht zijn dit concreet de dieren, bloemen, Spitsbergen, Groenland, Nova Zembla versus de velgen en de asfaltweg. De dieren die Namavar als vehikel voor haar verhaal gebruikt, zijn onontbeerlijk. Ze kleden het relaas als het ware verder aan, ze zijn het vlees op de botten. De overvliegende brandganzen, de zoemende bromvlieg en de mottige vlinders maken het beeld heel concreet en brengen beweging in het relaas.
Deze dieren zijn niet willekeurig gekozen, maar minutieus ingepast in het beeld. Zo wijst de vertrekkende brandgans op het begin van de lente, en dus op vruchtbaarheid en het ontluiken van nieuw leven, wat ook nog wordt onderstreept door de even later genoemde bloesem. ’s Zomers blijken brandganzen door te vliegen naar Spitsbergen, Groenland, Nova Zembla en Siberië. De vogels en de bloeiende natuur verwijzen niet alleen naar fertiliteit (het kind in de schoot), maar bieden tegelijk een dubbele bodem. Dood en vruchtbaarheid haken hier namelijk in elkaar vanwege de tweevoudige suggestie van een kind in de schoot en vogels die zich verwijderen naar een verre plek. De bromvlieg, die leeft van rottend vlees en er ook haar eitjes in legt, vult het beeld verder aan met een onheilspellende lading. Gaat het hier om de aankondiging van de komst van een (prematuur) kind, een gebrek aan fertiliteit of staat de aanrijding van een zoon of dochter centraal? Knielt de ik met bloemen bij een graf? Is het kind al vertrokken voor het goed en wel heeft geleefd?
Poëticaal consequent
Namavar trekt de rode draden die ze begon te spinnen in boven genoemd gedicht consequent door in Verblijf. Ze laat het niet bij brandganzen en bromvliegen: ook in de rest van de bundel ligt een barok paradijs van ontelbaar veel dieren verscholen, zowel rechtstreeks (kraanvogels, wouwen, bergmarmotten, schapen, kerkuilen, wespen, kevers, cavia’s, libellen, edelherten, schelpdieren, kalveren, goudjakhalzen, hindes) als onrechtstreeks (hondenborst, drakenbloedboom, schildpadmotief, buffelleren, paardenstaart, hertenborst). De dieren symboliseren de tweespalt van vruchtbaarheid en verlies.
Moederschap en afkomst blijven belangrijk, maar een daaraan gekoppelde nazaat lijkt afwezig te zijn. De stamboom van het lyrisch ik strekt de takken uit in alle richtingen: wie kwam voor haar, tussen wie staat ze en wie zou na haar komen? Regelmatig wordt verwezen naar familieleden (een moeder, vader, grootmoeder, broer) of roots, zoals in een titelloos gedicht, dat aanvangt met de regel: ‘mijn vader trok het klooster in, boog zijn tong, knielde voor limburgse nonnen’. In dit gedicht verkent het lyrisch ik haar wortels en probeert ze zich te verhouden tot haar familieleden en afkomst, zo blijkt ook uit de volgende strofen:
de kraaienpootjes van grootmoeder, de delta waarin ik weende
om een gouden allah om mijn hals
haar vingers krom en trouw, knoopten zijde in mijn wang
weefden in mij iranhaar kardemom adem, ogen groen, voetstappen over vlaktes
schaduwden verder dan perzië, eerder dan susa
Het wordt doorheen de bundel niet duidelijk of het lyrisch subject uiteindelijk voor een nageslacht zorgt of zal zorgen.
Geschiedenis schrijven
De gedichten zijn niet statisch: of er is net iets gebeurd, of iets is aan de gang, of er staat iets op stapel. Doorgaans schept Namavar in haar teksten een beeld waarin reeds een verhaal vervat zit (of zich ontvouwt), bijvoorbeeld over een vermomde mystery shopper die haar moeder volgt terwijl ze een bontjas past (in het titelloze gedicht dat aanvangt met ‘bij het ene na het andere bedrijf kwam ik in dienst als mystery shopper, met asblonde pruik,’) of over een jaloerse vrouw die zich het bedrog van haar geliefde voorstelt (in het titelloze gedicht dat begint met ‘je verdwijnt voor uren en ik weet dat je met een meisje van magma vrijt’).
In elk gedicht bouwt ze een wereld op uit krachtige beelden die tot een geschiedenis worden geweven. Haar verzen doen denken aan de ‘oorspronkelijke sprookjes’ voor de tijd van Grimm en andere verzamelaars: ze zijn ongenadig rauw, scherp, onverbloemd en raken de kern van de mens en zijn relatie tot de ander en de buitenwereld. Een gevoel van dreiging verzadigt haar poëzie door lichamelijkheid en geweld dicht bij elkaar te brengen. Neem bijvoorbeeld onderstaande strofe uit het titelloze gedicht dat begint met ‘in de sleetse wijk van haar longen ruist tij van bloed en dieren door holle aders’:
in de sleetse wijk van haar longen ruist tij van bloed en dieren door holle aders
snelwegen, konvooien van taankleurige beesten met hoeven
tanden blote geweien experimenteren met veldslagen, slangen
levenshagel zeeft hun adem leger
Steeds kadert Namavar haar verhaal stevig: tijd en plaats worden gedetailleerd benoemd, bijvoorbeeld ‘op een zonnige dag in maart (en het lijkt wel mei)’ en ‘ik sta op een kruising/ rechts liggen plassen, links verhalen, recht voor me een slootje’ in luik ‘3.’ van de reeks ‘Mijn naam een struik’. Dit levert echter geen concrete bepaling op van die datum en plaats omdat de dichter meteen buiten de lijnen kleurt: maart lijkt eigenlijk mei, de kruising ligt tussen een landschap en een verhaal.
Lijfelijkheid
Namavar gebruikt tegenstellingen die enerzijds voor een spanning zorgen in het beeld en anderzijds voor een uitgebalanceerd evenwicht in het gekozen taalgebruik. Haar virtuoze taal komt tegenover een eenvoudige slotregel met een anticlimax te staan, die daardoor het geheel van het gedicht in balans houdt. Het is verfrissend om te lezen dat niet elk gedicht met een keiharde uitsmijter hoeft te eindigen. Bovendien voegt een zachter geformuleerd slot een contemplatieve lading toe aan de voorgaande verzen, doordat deze langer kunnen resoneren omdat ze niet worden overschaduwd door de sterkste regel die tot het einde wordt opgespaard. Voorbeelden van zulke geslaagde anticlimaxen zijn: ‘ben ik dan goed bezig?’ uit het gedicht ‘Vingerafdrukken’ en ‘het voorjaar is begonnen’ uit het titelloze gedicht dat begint met ‘ik zie je borstbeen branden, vlammen in je colbert wagen zich aan het wol’.
Dit laatste citaat illustreert een andere opvallende pijler waarop Namavars gedichten steunen, namelijk die van verontrustende lichamelijkheid. Enkele voorbeelden uit de bundel die de wanhopige, onheilspellende staat van het lichaam benadrukken zijn ‘een vrouw ligt kokhalzend op de asfaltweg’, ‘mijn deserterende mond’, ‘een rond koperen meisje met smedende dijen, tepels als klokken’, ‘koester en voed mijn stille zieke lichaam in een smetteloos sanatorium’.
In het verlengde van deze lijfelijkheid en de eerder genoemde vruchtbaarheid ligt vanzelfsprekend het uitgesproken verlangen naar een kind. Getuigen daarvan zijn ‘het kleine ledikant in de voorkamer’, ‘voorplantingswater’, ‘hoe je moeiteloos de knikkers uit je bekken laat rollen’, ‘laat me moeder zijn’, ‘de moederkoek frambozenrood’, ‘het zinken door bekkenbodem’ en ‘vanaf de eerste adem voelen vrouwen hun rozenstokken’.
Een ander sterk voorbeeld van de motieven die Namavar in haar poëzie verenigt, vinden we terug in het melodische gedicht ‘7.’ uit de cyclus ‘Middernachtzon’:
na veertien maanden om de dag coïteren op ons door zon en zweet vergeelde matras vond ik tussen kaptafel en muur, het stof van een nachtpauwoog, zijn loerende vleugels wijd open, antennes gebroken en we legden hem bij de krentenboom en jij hing zoals jou gewoon, je arm losjes over mijn schouder en daarna wasten we onze handen onder de koude kraan, onze polsen stijf.
In dit prozaïsche gedicht, geschreven in een stream of consciousness, vinden we veel erg specifieke aanduidingen terug van tijd (‘na veertien maanden’, ‘om de dag’), plaats (‘op ons door zon en zweet vergeelde matras’, ‘tussen kaptafel en muur’) en zinderende lijfelijkheid (‘coïteren’, ‘loerende vleugels wijd open’, ‘antennes gebroken’, ‘je arm losjes over mijn schouder’, ‘onze polsen stijf’).
Net als in de andere gedichten draagt het dier wederom het beeld: de nachtpauwoog wordt dood aangetroffen en onder de krentenboom te ruste gelegd. Opnieuw treedt de tegenstelling tussen vruchtbaarheid (coïteren) en de dood naar voren.
Verrassende aanpak
Het staat vast dat Namavar met Verblijf een nazaat heeft gebaard die tegelijk beeldend, barok, verhalend, lijfelijk, scherp, rauw en weemoedig is. Ondanks de grote woordenvloed staat er geen woord te veel in haar poëzie. Ze schrankt zorgvuldig het ene beeld naast of bovenop het andere, spant een web van associaties, creëert onoplosbare vragen voor de lezer en weegt tegelijkertijd elke lettergreep af, zodat verzen met een grote klankrijkdom ontstaan. Geen enkel element is toevallig gekozen. We herlezen om te doorgronden, maar het mysterie wordt er soms alleen groter door. Vaak zien we bij een volgende lezing verbanden die er op het eerste gezicht niet leken te zijn en willen we nog dieper graven. Dit is bij uitstek een bundel die je, elke keer dat je hem openslaat, blijft verrassen.
Yasmin Namavar toont met een dergelijke aanpak dat poëzie niet altijd eenvoudig, gebald of helder hoeft te zijn. Niet alles moet duidelijk zijn vanaf de eerste lezing. Er mag best gepuzzeld worden en vragen mogen in de lucht blijven hangen zonder dat daarop een pasklaar antwoord hoeft te volgen. In Verblijf volgt Namavar haar eigen weg en deze lezer hoopt dat er nog veel van zulke poëzie mag volgen.
Signalement over Verblijf van Yasmin Namavar door Elise Vos.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.