Met de erg verzorgde en mooie uitgave van Idee van het proza (oorspr. 1985) verschijnt voor het eerst een van de vroege werken van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben (1942) in een Nederlandse vertaling. Agamben is niet alleen een van de belangrijkste en meest uitdagende hedendaagse denkers, hij is ook een van de meest controversiële en onvatbare. Zijn internationale reputatie kreeg hij in de jaren negentig met de ‘Homo sacer’-cyclus, een reeks van essays waarin hij een scherpe en sombere analyse maakt van onze politieke en juridische moderniteit aan de hand van begrippen als ‘de soevereine macht’, ‘het naakte leven’, ‘de biopolitiek’, ‘de uitzonderingstoestand’, ‘het kamp’, enzovoort. Hij legt de machtsdispositieven en de in- en uitsluitingsmechanismen van de moderne westerse samenleving bloot en schrikt er niet voor terug om die rechtstreeks te verbinden met de politieke en juridische praktijk van de jaren dertig die de nazi-concentratiekampen mogelijk heeft gemaakt. Auschwitz is voor Agamben geen unieke gebeurtenis, zoals de opinio communis het wil, maar een paradigma. Na de strikte veiligheidsmaatregelen die volgden op 9/11 – vingerafdrukken en irisscans voor alle passagiers die het territorium van de VS willen betreden – weigerde Agamben nog naar de VS te reizen: ‘Ik zou willen suggereren dat tatoeage in Auschwitz zonder twijfel de meest normale en economische wijze leek om gedeporteerde personen op te nemen en te registreren in concentratiekampen. De bio-politieke tatoeage die de Verenigde Staten nu opleggen aan wie hun territorium wil betreden zal de voorloper zijn van wat men later van ons zal vragen te accepteren als de normale identiteitsregistratie van een goede burger in de mechanismen en koppelingen van het staatsapparaat. Daarom moeten we het weigeren’, schreef hij in een open brief in Le Monde.
De actualiteit van Agambens politiek-juridische geschriften zet zijn vroege werk in de schaduw. Ten onrechte. En van een duidelijke breuk is er in zijn denken geen sprake. De eerste publicaties van Agamben concentreren zich op esthetische en taalfilosofische vragen. Ze staan erg onder de invloed van Martin Heidegger (1889-1976), bij wie Agamben tijdens de jaren zestig een seminarie volgde, en van Walter Benjamin (1892-1940), wiens verzamelde werk Agamben in het Italiaans bezorgde. Agambens teksten zijn even intrigerend, dwingend en duister als die van zijn leermeesters, niet in de laatste plaats omdat hij, net als zij, zoekt naar een nieuwe taal ergens tussen literatuur en filosofie. Met Heidegger en Benjamin wil Agamben uit de traditionele denkvormen breken ‘om te lezen wat in het boek van het leven nooit is geschreven‘, zoals een van zijn enigmatische formuleringen luidt.
Idee van het proza is wellicht Agambens meest radicale poging om tot een andere schriftuur te komen. Het boek bestaat uit driemaal elf ‘ideeën’ en opent en sluit met een hoofdstukje dat ‘drempel’ heet. Je stapt dus letterlijk in en uit de constructie. De titel van de drieëndertig korte stukjes – telkens niet langer dan een drietal pagina’s – heeft steeds dezelfde vorm: ‘Idee van de stof’, ‘Idee van de roeping’, ‘Idee van het eenmalige’, ‘Idee van de muze’, van de liefde, van het communisme, van de vrede, van het geluk, van de politiek, van het laatste oordeel, het raadsel, het tijdperk, het zwijgen, het licht, de dood, het ontwaken, enzovoort. Ondanks de belofte van de titel, komt het nooit tot een duidelijke definitie of omschrijving van het aangekondigde idee. Ook het academische protocol ontbreekt volledig: geen voetnoten, geen hiërarchische inhoudstafel, geen argumentatieve en logische opbouw, geen conclusies. Soms komt het idee nauwelijks expliciet ter sprake. Soms is de omweg die genomen wordt bijzonder lang. Zo begint Idee van het communisme met een beschouwing over pornografie, om te eindigen in onverwachte romantiek: ‘De sterren weten op te vangen die als tranen uit het nooit gedroomde firmament van de mensheid vallen, is de taak van het communisme.’ Wellicht de minst materialistische definitie die ooit van het communisme gegeven is, maar misschien een van de meest appellerende voor onze tijd. Het is in elk geval een mooie proeve van de nieuwe taal waar Agamben naar op zoek is en die breekt met de bestaande categorieën.
Waar Idee van het proza over gaat? Wat geldt voor één ‘idee’, geldt des te meer voor alle ‘ideeën’ samen: ze zijn onmogelijk samen te vatten omdat het ‘wat’ en het ‘hoe’ onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Als er al een thema is dat de hele bundel samenhoudt, dan de poging om de taal als taal te ervaren. Door het fragmentaire karakter van het proza roept dit boek de vraag op naar de relatie tussen filosofie en poëzie. Voor Agamben is de filosofie de discipline die het dichtst in de buurt komt van de vooronderstelling van het proza omdat filosofie een perfecte correspondentie van woord en ding nastreeft. In zijn streven naar een volledige representatie vraagt de filosofie (of het proza) van de taal een transparante betekende functie. In poëzie daarentegen vestigt de taal de aandacht op zichzelf als teken en verwijst dus niet zonder meer naar het betekende. Agamen stelt nu het onderscheid tussen poëzie en filosofie in vraag en gaat op zoek naar een schriftuur die een authentieke ervaring van de taal mogelijk maakt. Hij beweert dat ieder ernstig poëtisch project op kennis gericht is en ieder ernstig filosofisch project door vreugde wordt gestuurd. Alleen door de waarden en de methoden van de ander te assumeren kunnen filosofie en poëzie zich bewust worden van taal als taal. Agamben heeft het over ‘de besluiteloosheid, dit sublieme weifelen tussen betekenis en klank’ als de poëtische erfenis die het denken moet verdisconteren. Hij verwijst naar Plato die zich, volgens Aristoteles, richtte op een taal die poëzie noch proza was, maar een taal tussen beide. Idee van het proza wordt gekenmerkt door die spanning: de literaire kwaliteit ervan (de poëzie) lijkt op het eerste gezicht de filosofische intentie en protocols te ondermijnen, maar paradoxaal genoeg is deze indirecte benadering het duidelijkste pad om de taal als taal te ervaren. Het zijn ogenschijnlijk filosofische beschouwingen, die echter in de taal en het ritme van de poëzie geschreven zijn en gebruik maken van de aporie, de contradictie, de paradox en de omkering: figuren die zich steeds aan de grens van het zegbare en denkbare bevinden. Op die grens waar de taal poëtisch en zintuiglijk wordt, opent zich vreemd genoeg ook een verlossende – messianistische – dimensie. Wie nooit de limiet van de taal heeft gevoeld, blijft immers de gevangene van de representaties.
Om het moderne te begrijpen maakt Agamben gebruik van figuren uit de Griekse mythologie, van verhalen uit de Thora en de Bijbel, van mystieke commentaren uit de middeleeuwen, van joodse esoterische geschriften, van moderne literatuur (Proust, Kafka, Celan), etc. De grote traditie van de filosofie (Plato, Aristoteles, Hegel, Kant) verbindt hij met teksten die binnen het filosofische denken genegeerd of gemarginaliseerd worden. Ook hier is de invloed van Benjamin duidelijk merkbaar. Die hybride montage van literaire, theologische en filosofische verwijzingen levert onverwachte, diepzinnige en vaak moeilijk te vatten reflecties op over werkelijkheid en potentialiteit, schuld en schaamte, taal en stilte.
Meestal hebben de beschouwingen een filosofische dimensie, soms een historische, zoals in ‘Idee van de muziek’. Agamben stelt dat onze tijd geen gebrek heeft aan conceptuele analyses, maar arm is aan fenomenologische beschrijvingen. Voor hem is de sleutel tot de sensibiliteit van onze tijd opgeslagen in een aantal literaire en filosofische geschriften uit de periode 1915-1930, waarbij hij denkt dan aan Heidegger, Benjamin, Proust, Roth en Kafka. ‘Het optekenen van Stimmungen, het luisteren naar en de transcriptie van die stille muziek van de ziel kwamen rond 1930 in Europa voorgoed ten einde.’ De consequenties zijn groot: ‘Onze sensibiliteit, onze gevoelens houden voor ons geen belofte meer in: ze leven naast ons voort, weelderig en nutteloos als huisdieren. En de moed – waarvoor het onvolmaakte nihilisme van onze tijd almaar terugdeinst – zou precies bestaan in de erkenning dat wij geen stemmingen meer hebben, dat wij de eerste mensen zijn die niet meer gestemd zijn, de eerste om zo te zeggen absoluut onmuzikale mensen: zonder Stimmung, dat wil zeggen zonder roeping of bestemming.’ Door de poëtische verwoording zou je haast het sombere statement zelf vergeten. Het is een onophefbare spanning die de schrijver ongetwijfeld bedoeld heeft.
We mogen dan een ‘onmuzikale’ mensheid geworden zijn, Agamben probeert in zijn ideeën verschillende ‘toonaarden’ uit: poëtisch, polemisch, contemplatief, esoterisch, exegetisch, enzovoort. Een enkele keer schrijft hij zelfs een korte kafkaiaanse fabel over God die over zichzelf rechtspreekt en beurtelings alle partijen (beklaagde, rechter, aanklager, verdediging, jury, enzovoort) vertegenwoordigt. Soms heb je de indruk een poëziebundel te lezen, dan weer een meditatie- of een gebedenboek en ten slotte een kritisch commentaar. Bepaalde formuleringen zijn glashelder en werken als eye-openers: ‘In ons hardnekkige pogen onszelf de tijd te geven ontgaat ons de betekenis van die gift, zoals in onze drang om voortdurend het woord te nemen de zin van de taal zelf verloren gaat.’ Sommige gedachten zijn dan weer zo duister als de fragmenten van de presocratici, die ook Heidegger zo fascineerden: ‘De enige inhoud van de onthulling is het in zichzelf beslotene, het verhulde – het licht is slechts het donker dat tot zichzelf komt.’
Het is moeilijk te zeggen hoe je Idee van het proza het best leest. Misschien moet je als lezer niet te gulzig zijn in het consumeren van deze stukjes. Voor het slapengaan één of twee. Daar staat tegenover dat bepaalde formuleringen aan helderheid winnen wanneer je een hele reeks ideeën na elkaar leest. Wat er ook van zij: aan herlezen ontkom je niet, daarvoor zijn Agambens formuleringen te rijk en te intens.
Recensie: Idee van het proza van Giorgio Agamben door Erwin Jans
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.