Het lijkt wel de literair-filosofische variant van Ocean’s Eleven (2001), met George Clooney als Philippe Sollers, Matt Damon als Michel Foucault, Brad Pitt als Jacques Lacan en Julia Roberts als Julia Kristeva.
Laurent Binet (1972) laat zich in zijn nieuwste roman, De zevende functie van taal, helemaal gaan. Zijn vertrekpunt is het bizarre ongeluk dat de Franse filosoof en semioticus Roland Barthes op 25 februari 1980 overkwam, toen hij vlakbij het befaamde Collège de France, waar hij lesgaf, door een bestelbus werd aangereden. Enkele weken later overleed Barthes in het ziekenhuis aan zijn verwondingen.
Binet werkt in zijn roman de (volkomen onwaarschijnlijke) hypothese uit dat Barthes niet verongelukt is, maar vermoord. De filosofische scene in Parijs is in alle staten. Bovendien wordt het gerucht verspreid dat Barthes beroofd is, dat hem een tekst afhandig is gemaakt, waarin hij een volkomen nieuw en revolutionair inzicht in de functies van taal uiteenzet.
De zaak wordt toegewezen aan onderzoekcommissaris Jacques Bayard, een man die niet het minste benul heeft van wat er in de filosofische wereld leeft en die bovendien zo ongeveer alle academici rauw lust. Hij sommeert een jonge docent van Vincennes, Simon Herzog, om hem wegwijs te maken in de doolhof van theorieën, publicaties en al dan niet vriendschappelijke relaties.
Jacques Bayard en Simon Herzog: het is allicht niet toevallig dat ze hun initialen delen met James Bond en Sherlock Holmes. Het onderzoek leidt hen weg uit Parijs, naar Bologna en Venetië, en verder naar Ithaka; niet het koninkrijk van de listige en welbespraakte Odysseus, maar de locatie van Cornell University in New York State.
Een dozijn Franse filosofen treedt op als karakter – als oudste Jean-Paul Sartre, die in zijn favoriete Café de Flore zit te pintelieren, als jongste Bernard-Henri Lévy, die even graag met zijn gesculpteerde torso pronkt als met zijn zelfverklaarde originaliteit. Maar ook de wandelende encyclopedie Umberto Eco is van de partij, en verder de taalfilosofen Roman Jakobson en John Searle. Daarnaast wordt nog naar de ideeën en boeken van een twintigtal filosofen verwezen: de linguïstiek van Ferdinand de Saussure, het marxisme van Louis Althusser, de grammatologie van Jacques Derrida – om er slechts een paar noemen.
Zoals kan worden verwacht, gaat de meeste aandacht uit naar de theorie van Jakobson, die zes taalfuncties onderscheidt, en naar de geschriften van Barthes, niet het minst naar zijn semiotische analyses uit Mythologieën (2002) (met onder meer zijn ode aan ‘la déesse’, de Citroën DS – een auto die op een verdachte manier overal in de roman opduikt).
Dat alles levert een knotsgekke cocktail aan scènes op, zeker omdat Binet er niet voor terugschrikt om de al dan niet verzonnen bekrompenheden van de filosofen breed uit te smeren: ijdeltuiterij lijkt in hun kringen nogal epidemisch te zijn, ze horen zichzelf graag praten, al komt hun leven in de praktijk niet altijd overeen met wat ze luidkeels verkondigen, en de drang om vooral de grootste te hebben is hen niet vreemd. Het woord ‘sofie’ uit ‘filosofie’, dat in het klassiek Grieks ‘wijsheid’ betekent, lijkt veranderd in ‘folie’, en het woord ‘filos’, dat ‘vriend’ betekent, in ‘filou’.
Toch zou ik de roman geen afrekening willen noemen; door de karikaturale overdrijvingen heen glimt, dunkt me, bewondering voor deze grote Franse traditie. Maar onvermijdelijk rijst wel de vraag wie er echt van deze roman kan genieten. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat iemand die weinig vertrouwd is met de Franse filosofie na 1960 door deze roman kan worden bekoord.
Een moord en een gestolen manuscript: de plot doet onmiddellijk denken aan De naam van de roos (1983) van Eco. Indien het de bedoeling van Binet was om met hem te rivaliseren, dan dient gezegd dat hij het onderspit delft: als detectiverhaal is Eco’s roman spannender, de setting is rijker, de apotheose spectaculairder.
Een andere vergelijking dringt zich op: met Binets debuutroman, HhhH (2011), die het verhaal vertelt van de geslaagde aanslag op SS-Obergruppenführer Reinhard Heydrich in Praag. Ook daar weerklinkt de lach in al zijn dimensies: het gegiechel, de schaterlach, de hoon. Maar waar het verhaal van ‘een van de grootste verzetsdaden uit de geschiedenis van de mensheid’ de historische werkelijkheid alle eer wil aandoen, veegt Binet in De zevende functie van taal met een zelfbewuste grijns zijn voeten aan de feitelijke waarheid.
De eerste roman beklijft dan ook veel meer, de laatste is een flinterdun fantasietje. Binet heeft zich duidelijk geamuseerd bij het schrijven van zijn jongste boek. Sommige lezers zullen in de lorum zijn – een incrowd welteverstaan.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.