Proza, Recensies

In transit tussen vroeger en later

Honingeter

Tülin Erkan

Vliegvelden worden al sinds jaar en dag gekarakteriseerd als third spaces: ruimtes tussen de plek van vertrek en aankomst, tussen thuis en het onbekende. Een plek die zich niet alleen wettelijk, maar ook emotioneel tussen verschillende werelden bevindt.

Op zo’n plek gelden andere wetten en regels. Dat is ook voelbaar in Honingeter (2021), het debuut van de Vlaamse schrijver Tülin Erkan (1988). We volgen de jonge vrouw Sibel terwijl ze wacht in de luchthaven van Istanbul. Op haar vlucht, zou je geneigd zijn te denken – daar zijn vliegvelden tenslotte voor ontworpen, met hun eindeloze rijen stoelen bij gates, de trits aan sieradenwinkels, elektronicashops, koffiebars en burgerrestaurants en de massage. Alles om de wachttijd sneller te laten gaan.

 

Tijd oprekken

Sibel lijkt die tijd juist te willen oprekken. Nooit stapt ze op het vliegtuig naar Brussel, dat ze steeds weer bestudeert op te borden met vertrektijden. In plaats daarvan wast ze zichzelf in de toiletten, eet ze Turks fruit uit de vliegveldwinkel, bidt ze tot God. Zo nu en dan denkt ze aan haar afgekapte studie diergeneeskunde, maar vaker gaat ze terug in de tijd naar haar jeugd in Turkije, met idyllische beelden van abrikozenboomgaarden, warmte en wilde dieren. Elke zomer ging Sibel met haar moeder en zus terug naar het land waar hun familie vandaan komt.

Wat ging ze er deze keer doen? En waarom stelt ze het moment van vertrek steeds maar weer uit? De antwoorden worden in de roman niet hapklaar opgediend. In plaats daarvan volgen we Sibel in haar nauwkeurige observaties van de luchthaven – ze heeft tenslotte tijd genoeg om te zien hoe mensen zich in deze omgeving gedragen:

Dit hier is een plaats waar mensen smelten als kaarsvet. Waar ze druipend wachten, ineenzakken op de eindeloze rij stoelen aan de terminals. Waar ze ogenblikkelijk stollen wanneer een intercomstem hun vluchtnummer afroept of de zoveelste vertraging aankondigt. Hier haperen de uren, geen mens weet hoelang.

Verblijf op een vliegveld zorgt voor een verlies van tijdsbesef: dag en nacht vloeien in elkaar over, want de lichten staan altijd aan en de winkels en restaurants zijn altijd open. Wie rond de wereld reist en van de ene tijdzone in de andere stapt, wil niet worden gehinderd door het dag- en nachtritme van de lokale bevolking. Die wil worden bediend.

Tegelijkertijd is een vliegveld lang niet altijd gebruiksvriendelijk, observeert Sibel. Het lijkt wel een doolhof, waar ze slechts de grote hoeveelheden bordjes te hoeven volgen om in cirkels te worden rondgepompt door de eindeloze gangen. Vooral niet nadenken: consumeren zal je, totdat je op het vliegtuig stapt.

Menselijk gezelschap

In de loop van de roman verschuift het accent van observaties als deze naar het menselijke gezelschap dat Sibel hoopt te vinden. Een van haar metgezellen is Ömer, een beveiliger die evenmin naar huis gaat: hele dagen staart hij op de schermen in zijn cabine, waar hij het eindeloze ronddwalen van Sibel volgt. De auteur legt het perspectief zo nu en dan zelfs bij hem, onaangekondigd en zo subtiel dat het aanvankelijk niet altijd direct opvalt.

Gezelschap dient zich tevens aan in de vorm van Wernicke, een piloot die doet alsof hij nog elke dag opstijgt, maar wiens masker steeds meer barsten laat zien. De oorzaak moeten we wellicht zoeken in de naam die de auteur het personage gaf: het syndroom van Wernicke is een ernstige stoornis van het centraal zenuwstelsel, vaak een gevolg van overmatig alcoholgebruik. Wat begint als lichte verwarring, uit zich vervolgens in hallucinaties, verlamming, evenwichtsproblemen, coma en uiteindelijk de dood.

Dat vooruitzicht blijven Sibel en Wernicke zolang ze op de luchthaven ronddwalen ontkennen. Ze eten en drinken in restaurants, spelen verstoppertje met elkaar, doen taalspelletjes. Dat laatste is ook een terugkerend thema in de roman. Sibel is in transit tussen de Turkse en de Belgische versie van zichzelf en het lukt haar niet altijd om het silhouet van de ene variant in de vorm van de andere te passen. Dat uit zich bijvoorbeeld in het alfabet, legt Sibel uit: het Nederlandse kent 26 letters, het Turkse 29. Wat voegen die drie extra letters toe, of, andersom geredeneerd: wat gaat er zonder die letters verloren?

Voor Sibel zit er lange tijd niets anders op dan te zwijgen. In de buurt van Wernicke komt ze weer tot leven, maar droevig genoeg ontglipt de taal hem juist steeds vaker: het syndroom waaronder hij te lijden heeft dwingt hem continu tot versprekingen en vreemde zinsconstructies, totdat hij niets anders uitkraamt dan brabbeltaal, voordat hij voorgoed zwijgt. Misschien is het juist wel dat taalgebruik dat Sibel op haar gemak stelt. Het maakt haar minder ongerust over grammaticale constructies en exacte betekenissen. De taal als toegang tot een andere wereld, een wereld die niet eens hoeft te bestaan.

Honingeter is een intrigerende debuutroman, die voor sommige lezers wellicht iets te schimmig zal blijven. Bovendien vinden er wat vreemde wisselingen plaats in de dynamiek tussen de dwalende personages: op het ene moment zitten Sibel en Wernicke nog ongemakkelijk in een café, niet wetend wat ze aan moeten met elkaars lichamen, het volgende moment dartelen ze samen door de gangen. Ook blijven de achtergronden van de personages in het vage – ongetwijfeld een bewuste keuze, maar wel een die de lezer verhindert zich aan hen te hechten.

 

Stapels metaforen

Erkan bedient zich in haar debuut van een zelfverzekerde, filosofische stijl, die getuigt van een groot observatievermogen, met name in de delen van de roman waarin Sibel haar tijdelijke thuis omschrijft. Ingewikkelder zijn de stapelingen van metaforen die ze daarbij meer dan eens hanteert, en die de lezer doen zoeken naar het beeld dat ze werkelijk op het netvlies wil projecteren:

De snelheid waarmee de sneeuw naar beneden valt verandert dagelijks, alsof we elke ochtend opnieuw als een sneeuwbol dooreengeschud worden door uitbundige kinderhanden. Vandaag valt de sneeuw log en traag, als dikke klodders opgeklopte room. De vlokken ploeteren zich door een compacte laag solide lucht, zonder enige hulp van de zwaartekracht.

Elke ervaring krijgt de volle aandacht in Honingeter: de handeling van een doos Turks fruit openen en de eerste hap nemen bestrijken een volledige pagina, opnieuw met dank aan een hoop metaforisch geweld. Wit poeder dat als wolkjes uit de doos ploft, een zwarte broek met suiker als een ‘perfect geënsceneerd winterlandschap’, de snoepjes die ‘als studieobjecten’ in Sibels handen liggen, ‘klaar om gedissecteerd te worden’, de voorstelling van het doorslikken van het snoepgoed nog voordat het goed en wel haar lippen heeft geraakt – in zulke scènes schaadt de overdaad. Hoewel: wanneer je zo lang op dezelfde plek verblijft, in een omgeving die bol staat van de rituelen, maakt zelfs de kleinste ervaring wellicht een hoop los.

Uitzonderlijk mooi daarentegen zijn de scènes waarin Sibel zich een houding probeert te geven op haar tijdelijke verblijfsplaats. Tegen het einde van de roman besluit ze zo nu en dan bij terminals in de rij te gaan staan om net als de andere wachtenden op het vliegtuig naar steeds een andere bestemming te stappen. Ze speelt het toneelstuk vol overtuiging mee: ze ritselt ongedurig met haar boardingpass en identiteitsbewijs, veinst de zenuwen om niet op tijd het vliegtuig in te komen. Steeds als ze bijna aan de beurt is, stapt ze uit de rij en sluit ze weer achteraan aan.

 

Ne me quitte pas

Zo nagenoeg stil als de tijd staat op het vliegveld, zo langzaam kruipt hij ook voorbij in Honingeter. De korte, fragmentarische hoofdstukken – die de titels dragen van het internationale spellingsalfabet (Alfa, Bravo, Charlie) – vertonen slechts kleine verschuivingen in de situatie. Alleen Wernickes steeds verder afbrokkelende gezondheid biedt als ontwikkeling een vorm van houvast, evenals de steeds harder woekerende sneeuwstorm rond de luchthaven, die steeds meer vliegtuigen aan de grond houdt.

En natuurlijk is er Sibels steeds nijpender wordende situatie: ze zal toch eens naar huis moeten. Hoewel, dat zou je denken – in feite merken we daar weinig van. Geen vieze kleren waarin ze maar blijft rondlopen, geen ongeruste familie die zich afvraagt waar ze blijft, geen thuisleven dat roept. Of wellicht heeft ze zich voor al die signalen vakkundig afgesloten. Het geeft haar de mogelijkheid om voor eeuwig te blijven weglopen van haar wortels en haar thuis, haar verleden en haar toekomst, de versie van zichzelf die ze was en de versie die ze zal worden.

Alle thema’s van de roman komen mooi samen in het motto van de roman, de songtekst van Ne me quitte pas van Jacques Brel: ‘Ne me quitte pas / Je t’inventerai / Des mots insensés / Que tu comprendras’. De drie personages in Honingeter zijn bang om te verlaten en verlaten te worden door de plekken en mensen die ze dierbaar zijn, en zijn bereid om fantasiewerelden te betreden om die angst tegen te gaan. Dat de taal – en het gebrek daaraan –  daarin een belangrijke rol speelt, kan niemand ontgaan.

 

Recensie in samenwerking met het Algemeen-Nederlands Verbond en het Willemsfonds in het kader van de Bronzen Uil.

Pelckmans, 2021

Geplaatst op 11/12/2022

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.