Poëzie, Recensies

Ik ben in mezelf een vergissing

Mond vol dobbelstenen

Tonnus Oosterhoff

Wie ben ik? Zou ik net zo goed iemand anders kunnen zijn? Is het denkbaar dat ik mij zonder het te weten in het lichaam van een ander bevind? Het lijken onmogelijk te beantwoorden vragen zolang we ervan uitgaan dat deze specifieke ziel, met haar eigen herinneringen, fundamenteel verbonden is met dit concrete lichaam. Toch slagen acteurs erin zich dusdanig in verschillende mensen te verplaatsen dat je je soms afvraagt wie nu eigenlijk de echte Pierre Bokma of Meryl Streep is. Denk ook aan Stevensons Jekyll en Hyde en aan de bezetene in Marcus 5, die op Jezus’ vraag wie hij is, antwoordt: ‘Legioen is mijn naam, want we zijn met velen.’ I contain multitudes, om met Walt Whitman en Bob Dylan te spreken. Is het individu een fictie? En zo ja, is dat erg?

In de nieuwe bundel van Tonnus Oosterhoff (1953) staat, zoals gebruikelijk in zijn werk, bijna alles op losse schroeven, ook de taal moet eraan geloven. Tegenover  de grote levensvragen staat de dichter niet slechts met een mond vol tanden, maar zelfs met een Mond vol dobbelstenen, aldus de titel. Wat er aan woorden uit komt berust op toeval, of liever: op omstandigheden waarop de spreker geen invloed heeft. De dichter wordt geleefd, hij is een spreekbuis van wat hem toevalt. In zekere zin is dat een traditionele opvatting, die het concept inspiratie oproept, maar traditie is niet het eerste waar je aan denkt als je Oosterhoff leest.

De bundel begint met een gedicht dat uit één regel bestaat:

 

Die blik van haar de tuin in.

 

Wat zou er in die tuin te zien zijn? Gebeurt daar iets opmerkelijks? Is het een bijzondere tuin? Of wendt zij zich af, uit verveling, uit irritatie misschien, om even elders te kunnen zijn dan waar zij zich bevindt? De crux zit hierin dat de dichter de lezer aanspreekt met een mededeling over een derde, met wie wij vervolgens willen meekijken – waarop we niets te zien krijgen. Misschien is de tuin een (zogeheten metapoëticale) metafoor voor de bundel die volgt. In elk geval neemt de spreker geen verantwoordelijkheid voor wat er te zien is. Hij prefereert de ogen van een ander, of focust liever op het kijken zelf.

Het motief van de identiteit, dat in Oosterhoffs werk verre van nieuw is, speelt in deze bundel een belangrijke rol. Dit is een typerend dialoogje:

 

De bel gaat.

‘Ja, wie is daar?’

‘Is Tonnus thuis?’

‘Volgens mij wel.’

Onder het venster hoor ik zeggen:

‘Hij is thuis. Dan ben ik het blijkbaar niet.’

 

De strofe wordt voorafgegaan door een duizelingwekkende paradox: ‘Was de werkelijkheid onkenbaar, dan / zou ze geen moeite doen zich te verbergen.’ Maar, zo is de implicatie, de werkelijkheid verbergt zich, dus is ze niet onkenbaar. Hoe kunnen we haar dan leren kennen? De hier uitgedrukte redenatie ligt ten grondslag aan de laatantieke en middeleeuwse, in het christendom courante gedachte dat de werkelijkheid zoals zij zich aan ons voordoet, slechts een tekensysteem is waaronder zich een diepere waarheid schuilhoudt. Gaan we vervolgens kijken of deze allegorische methode ook behulpzaam is bij het duiden van Oosterhoff, dan blijkt dat niet goed te lukken. Er staat wat er staat, en hoe je ook wrikt, de absurditeit blijft intact.

Oosterhoff vertelt vaak korte verhaaltjes waarin allerlei raadselachtige, soms ook herkenbare personages optreden. Een broodmagere alcoholiste, een straatartiest die het gedicht dat hij wil voordragen nog niet vanbuiten kent, een korporaal die omkomt in een loopgraaf, een dochter die zich ergert aan haar hypochondrische oude vader, een verwarde man die, anders dan in eerdere jaren, te laat bij ‘het monument’ aankomt ‘om de herdenking te verstoren’, de nazistische filmregisseur Veit Harlan en de weldoener Bill Gates. Interessant is het duo Peter en Paul, die elkaar uit het leger kennen en in hetzelfde bed slapen, maar twee gedichten later geïdentificeerd worden als de gelijknamige apostelen. Weer een gedicht later gaat het over de acteur Peter Sellers in zijn glansrol van de tuinman Chance in de film Being There. Ja, achter iedere naam, achter ieder gezicht kunnen zich verschillende persoonlijkheden verbergen, en geen kansberekening kan voorspellen wie er tevoorschijn zal komen.

Zit er ook een systeem in de waanzin? Oosterhoff heeft vaak geëxperimenteerd met buitenissige typografie. In eerdere bundels werden soms uiteenlopende lettertypen gebruikt, in een enkel geval had de dichter in eigen handschrift de gedrukte tekst aangevuld of gewijzigd, en op zijn website liet Oosterhoff gedichten stap voor stap ontstaan en van gedaante verwisselen. In Mond vol dobbelstenen is hij terug bij de vorm van zijn debuut Boerentijger (1990). Veel gedichten ogen overzichtelijk, met strofen van twee, drie of vier regels. De meeste regels zijn betrekkelijk kort, tellen zelden meer dan drie heffingen, het ritme is onnadrukkelijk maar vaak wel voelbaar als min of meer dactylisch, wat de zinnen een aangename cadans geeft, en hier en daar wordt er zelfs gerijmd. Daar komt bij dat Oosterhoff overvloedig van herhalingsfiguren gebruikmaakt, hetgeen een bezwerend effect heeft, als in sprookjes, toverspreuken of kinderliedjes.

Herhaling vindt ook plaats op het niveau van de bundel als geheel, want er zijn nogal wat woordgroepen die her en der opduiken en daarmee de eenheid van het project laten zien. ‘Er wordt ritmisch aan ons getrokken’, bijvoorbeeld, en ‘Zonder gemis gaat het niet.’ Het geldt ook voor een regel uit een lied van John Dryden, ‘And music shall untune the sky’, die tweemaal wordt aangehaald. Bij Dryden gaat het om een aankondiging van het Laatste Oordeel, wanneer ‘the dead shall live, the living die’. Het lijkt niet vergezocht het fatale effect van de muziek uit de eindtijd te associëren met de ontregelende taal van Oosterhoff. Hoe het ook zij, de herhalingen door de bundel heen suggereren dat er, ondanks alle wisseling van perspectieven, toch steeds sprake is van één stem.

Brengt die stem dan ook één visie tot uitdrukking? We zagen Petrus en Paulus al voorbijkomen, elders worden de laatste woorden van Christus geciteerd, en ‘God is een laag plafond’:

 

God de Vader,

Moeder God.

‘Moeder’ mijn metafoor,

‘Vader’ mijn oude geloof.

 

‘Het geloof is een ballon’, zegt Oosterhoff, waarmee je misschien kunt opstijgen, maar die ook lekgeprikt kan worden. De dichter komt uit een religieus nest waaraan hij is ontgroeid, maar op veel plaatsen schemert zijn calvinistische achtergrond duidelijk door, waarbij, zonder dat dat expliciet gezegd wordt, het ‘ijdelheid der ijdelheden’ van de Prediker een van Oosterhoffs lijfspreuken zou kunnen zijn.

Het besef van vergankelijkheid en vergeefsheid, ook vergeefsheid van wijsheid, is in dit oeuvre alomtegenwoordig, zij het dat Oosterhoff er graag grappen over maakt. Wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart, aldus de Prediker. Onze dichter schetst deze scène, waarin we de vrouw uit het eerste gedicht weer ontmoeten:

 

Want zie je wat er gebeurt

nu we weten dat we er zijn?

Nu we weten dat we er zijn

laat de huid van de handen los,

van de rug, het denkende hoofd

 

De dikke enkels, de buik,

de starende blik in de tuin,

het vogelvoertempeltje,

de meesjes van porselein

en het weten dat we er zijn.

 

Op het moment dat de wetenschap er te zijn tot je doordringt, heeft het verval al toegeslagen. Er is geen redding, want het tempeltje huisvest slechts kunstmatige vogels, die het vermogen zich te verheffen ontberen. Maar misschien biedt ‘weten dat we er zijn’ (let op de rituele herhaling) al een zekere troost, zeker binnen een bundel waarin zelfs dat besef wordt ondergraven.

Niettegenstaande dit tragikomische levensgevoel, de omarming van het absurde en het vermoeden dat individualiteit een onbetrouwbare constructie is, is Oosterhoff soms verrassend direct in zijn maatschappelijke standpunten. Tegen het einde van de bundel lijkt hij te verwijzen naar politici die graag willen ‘verbinden’ en waardering hebben voor de normale Nederlander zonder kapsones: ‘Rondborstig de burger en / stevig zijn handdruk’. Meteen daarop zegt hij, met regels die ook al in een eerder gedicht stonden: ‘Maar vissen voelen geen pijn. / Koeien staan blij in de brandende zon. / Mensen slachten humaan.’ Worden hier kanttekeningen geplaatst bij overheidsbeleid inzake visserij en landbouw? De spreker weet niet meer wat hij moet denken: ‘Ik ben een fout van mezelf. Ik / ben in mezelf een vergissing.’ Vervolgens maakt hij duidelijk dat de veelgehoorde slogan ‘Wij zetten op duurzaamheid in’ hypocriet en ongeloofwaardig is, mede omdat de maatschappelijke ongelijkheid er niet mee wordt weggenomen. Het gedicht eindigt zo, geheel in de lijn van het evangelie:

 

Een mens zonder geld kan slecht zijn

maar een met geld niet rechtvaardig.

Een Bill Gates die gelijk heeft

blijft expressie van onrecht.

 

Of moeten we aannemen dat de stem die deze waarheid verkondigt, weer een van Oosterhoffs gestoorde personages toebehoort?

In het op één na laatste gedicht vertelt hij over een moslimjongen die onthoofd is omdat hij van een hindoemeisje hield. ‘Wat gaat het mij aan?’, vraagt de dichter? Is het weer zo’n nieuwsfeitje dat heel even de aandacht vasthoudt, waarna men overgaat tot de orde van de dag? Misschien, maar de dichter suggereert dat er momenten zijn waarop grappen maken ongepast is, en waarop men zichzelf – wie dat dan ook is – recht in de spiegel moet aankijken: ‘Nu leg ik het lachspiegelschap af. / Ik wil het spiegelbeeld begraven’.

‘Ik ben een kopie met fouten’, zegt een van de sprekers in de bundel, en een ander gedicht besluit met de stelling ‘eenheid verbergt zich’. De beste typering van dit werk wordt ongetwijfeld gegeven in deze regels:

 

                                      Tonnus,

de dichter die tekst van rook maakt

en rook van namen en woorden.

 

Maar moeten we een dichter die beweert slechts rookgordijnen op te trekken wel op zijn woord geloven?

De Bezige Bij, Amsterdam, 2024
ISBN 9789403130699
72p.

Geplaatst op 09/05/2024

Tags: Mond vol dobbelstenen, Tonnus Oosterhoff

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.