Liefde is een denken.
Fernando Pessoa
‘Ode aan de liefde’: de titel van dit boekje, dat de uitgeschreven tekst van interviews met de Franse filosoof Alain Badiou (1937) bevat, dekt helemaal de lading. Tegen de commercialisering die ook de liefde niet bespaard blijft, tegen de sceptici die haar tot seksuele drift herleiden en tegen de postmodernen die graag haar illusoir karakter vooropstellen, laat Badiou een onverkort positieve ‘ode’ horen aan de liefde, aan ware liefde, aan liefde als iets wat intrinsiek met waarheid te maken heeft. Liefde is geen zaak van vluchtig genot, zij is niet te reduceren tot seksuele drift of verlangen. Natuurlijk is ze dat allemaal óók, maar ze is eerst en vooral een kwestie van engagement waarbij iets ‘waars’ op het spel staat, waar het gaat om een waarheid die de minnaar in de geliefde voorvoelt – of, exacter, om de waarheid die minnaar en beminde in hun liefde ontwaren – of, nog preciezer, die beiden in en met hun liefde construeren.
In die correctie klinkt meteen de hoofdlijn van Badious hele filosofie door. Waarheid, ook al noemt hij ze graag ‘eeuwig’, is een constructie en rust in het brute toeval van een gebeuren (een événement, in zijn jargon). De liefde laat zich niet programmeren, de vonk die toekomstige minnaars samenbrengt is nooit anders dan toevallig, maar van liefde is slechts sprake als dit vonkende toeval een kans krijgt, als de minnaars dit événement helemaal ernstig nemen en er iets op bouwen wat eigenlijk pas in en door dit engagement ook echt ‘liefde’ wordt. Door hun engagement wordt het tijdelijke karakter van hun ontmoeting gemodificeerd tot wat hij een ‘duur’ noemt (hij citeert de Franse dichter Paul Éluard die de liefde ‘het harde verlangen om te duren’ noemt – le dur désir de durer). Hun ‘trouw’ (nog zo’n basisconcept in zijn filosofie) aan hun amoureus événement is er een aan de waarheid die ze erin erkennen, een waarheid die er niet zou zijn als ze niet gaandeweg, ‘punt na punt’ wordt ‘geconstrueerd’. ‘Punt na punt’ duidt op de moeilijke momenten waarop het aangegane engagement zijn directe voeling met het évémement dreigt te verliezen en waar de keuze voor de waarheid actief moet worden hernieuwd – waar met andere woorden de minnaar, ondanks de moeilijkheden van het moment, weer onvoorwaardelijk voor zijn liefste en hun liefde moet kiezen.
En waarvoor kiest men dan? Wat is liefde voor Badiou? Waar ligt haar waarheid? Niet zozeer in wat men doet, maar in het punt van waaruit men dat doet, het punt van waaruit die liefde je tegen de wereld doet aankijken. De liefde doet dit vanuit een ‘differentie’. Het is, zo noemt hij het, de ‘scène van Twee’. Normaal leeft men in en vanuit een ‘scène van Een’, kijkt men naar de wereld vanuit zijn eigen singuliere zelf, vanuit zijn ‘welbegrepen eigenbelang’ en zijn narcistische zucht naar zelfvoldoening. Het revolutionaire evenement van de liefde doorbreekt dat ‘Een’: plots kijk je, niet eens vanuit een gedeeld ‘Een’, maar vanuit ‘Twee’, vanuit een verschil met jezelf, een verschil met de ander, een verschil dat je samen doet zijn met je liefste en, als verschil, je blik op de wereld verandert. Trouw zijn aan dit ‘verschil’: dit is de waarheid van de liefde. Of zoals Badiou het ergens kernachtig uitdrukt:
De liefde voert mij niet ‘omhoog’, en ook niet ‘omlaag’ overigens. Ze is een existentieel project: het construeren van een wereld vanuit een gezichtspunt waarin mijn overlevingsdrang en welbegrepen eigenbelang niet het centrum zijn.
Voor Badiou bestaat er niet zoiets als een algemene, voor alle domeinen van het leven geldende waarheid. Daarvoor is de waarheid te situationeel gebonden. Zoals bij de liefde: zij vindt haar grond in een toevallige ontmoeting, een evenement; en eenmaal erkend door hen die het meemaken en die ervoor gaan om het een kans te geven, genereert dit ‘waarheid’ – een waarheid die een proces, een ‘procedure’ is. Badiou onderscheidt vier domeinen die elk – telkens situationeel – een eigen soort waarheden kunnen genereren. Naast het domein van de liefde, is er dat van de politiek, van de kunst, en van de wetenschappen. De waarheden gegenereerd in het ene domein, kunnen niet gelden in een ander domein. Maar formeel is de ‘waarheidsprocedure’ in elk van de domeinen identiek: een evenement dat, onderkend, een trouw genereert die de waarheid van dat evenement construeert.
In die zin biedt Ode aan de liefde ook een goede inleiding in Badious filosofische theorie in het algemeen. Die behandelt de waarheidsprocedure in de vier ‘generieke domeinen’, maar spitst zich de facto het meest toe op dat van de politiek. Badiou is tenslotte heel zijn leven een rabiaat linkse politieke activist gebleven. Ook politiek vertrekt vanuit een evenement dat zijn waarheid pas onthult naarmate die gestalte gegeven wordt. De Franse Revolutie is een evenement waaraan activisten trouw zijn gebleven en daarom hebben ze vorm gegeven aan de waarheid van wat Badiou ‘het communistische Idee’ noemt: een sociale gelijkheid die als basis geldt voor het politieke samenleven. Ook politiek is een kwestie van waarheid, een waarheid die niet meteen zichtbaar is, maar enkel wordt ontdekt in de marge, in wat louter toevallig lijkt, maar door de blik en de trouw van revolutionairen waarheid wordt. De collateral dammage van het negentiende-eeuwse kapitalisme, het verpauperde proletariaat, bleek de politieke waarheid van de toekomst te bevatten: dit is het evenement dat Marx durfde te onderkennen, om het tot uitgangspunt te maken van een nieuwe politieke waarheidstheorie.
Geen wonder dus dat Badious ode aan de liefde niets pacifistisch heeft. Ergens halverwege het interview vaart hij nog eens uit tegen de commerciële rage van relatiebureaus, wier ‘propaganda’ een liefde promoot die van alle risico’s gevrijwaard zou zijn:
Ik heb het al gezegd, liefde maakt slachtoffers. Er vinden moorden en zelfmoorden plaats in naam van de liefde. Eigenlijk is liefde op haar manier net zo min vreedzaam als revolutionaire politiek. Een constructie van waarheid gaat niet over rozen. In geen geval! Ook de liefde heeft haar eigen stelsel van contradicties en geweld.
De liefde is niet halfzacht, zij is revolutionair, zij strijdt en vecht, en maakt dus slachtoffers – net zoals dat het geval is bij elke waarheid. Het is een centrale trek in Badious hele denken: ongeacht of zij theoretisch, praktisch, ethisch of existentieel is (verwijzend naar de vier ‘generieke domeinen’), waarheid ‘is militant of is niet’. De postmoderne waarheid-dat-er-geen-waarheid-is lijkt tolerant, open en vredelievend, maar is in de ogen van Badiou niets dan een instrument in handen van de kapitalistische, neoliberale ideologie, die ondertussen gewelddadiger dan ooit haar hegemonie over de planeet aan het vestigen is. Wat wij, postmodernen, nodig hebben is ‘waarheid’, militante waarheid, de waarheid van ‘het communistische Idee’.
Maar hoe moeten we dan met het geweld van de ware liefde omgaan? Het is markant dat Badiou tijdens het interview nergens echt ingaat op die vraag. Ook in de rest van zijn oeuvre blijven dergelijke vragen onderbelicht. Bij de ‘waarheidsprocedure’ in het domein van de politiek komt die vraag bijvoorbeeld nog pregnanter naar voren. Geen ware politiek zonder geweld, zonder slachtoffers: kan dit wel, en wat moeten we daarmee? Het onderkennen van een evenement, zo stelt hij in die context, creëert een Subject dat trouw zijn schouders kan zetten onder de ‘waarheidsprocedure’ die daarop volgt. Dat Subject is de Partij, zo heet het dan. Maar dit betekent dat ik als individu enkel subject/drager van de waarheid kan zijn door mij in te schakelen in het collectief Subject van de Partij. Badiou beseft maar al te goed dat dit het probleem van het totalitarisme betreft waar alle communistische regimes (en dus in zijn ogen alle ‘ware’ regimes) mee werden geconfronteerd. Maar hij acht het al te vaak voldoende erop te wijzen dat de focus op die totalitaire uitwassen een moraliserende en ideologische list is om de waarheid van het communisme niet te hoeven inzien.
De vraag blijft er daarom niet minder om: wat betekent het als de trouw aan een waarheid eist dat je jezelf als individu wegcijfert? Dat je dit, wanneer je echt voor iets gaat, op de een of de andere manier doet: daar heeft zowat iedereen spontaan begrip voor. Maar de vraag is hoe we dat moeten begrijpen. Moet ik me helemaal uitschakelen? Maar hoe kan ik dan nog voor die waarheid gaan? Of ligt de waarheid dan ergens in het midden? Daar ligt ze zeker voor iemand als Badiou nooit, dus komt hij er altijd bij uit dat, wil je subject van de waarheid worden, je jezelf moet wegcijferen. En als puntje bij paaltje komt: totaal, sans réserve.
Het is ook in dezen dat Ode aan de liefde revelerend is. In de passage waaruit ik al citeerde en waarin hij het geweld van de politiek in verband bracht met het geweld van de liefde, laat hij zich ontvallen:
Het egoïsme is de vijand van de liefde, niet de rivaal. Je zou kunnen zeggen: de primaire vijand van mijn liefde, degene die ik moet overwinnen, dat is niet de ander, dat ben ikzelf; het ik dat identiteit wil in plaats van differentie, dat zijn eigen wereld plaatst tegenover de wereld die door het prisma van de differentie is gefilterd en gereconstrueerd.
Geen evenement dat mij meer in mijn ik raakt dan de liefde, en tegelijk vindt die liefde in dit ik haar ergste vijand. Ziehier hoe Badiou het in zijn ode niet met zoveel woorden stelt. Hij doet dat niet, omdat dit voor hem geen probleem, maar een ‘oplossing’, een ‘waarheid’ is. En dit is al bij al merkwaardig voor iemand die zich uitdrukkelijker dan wie ook in de filosofische traditie stelt en zich daarin met klem als atheïst profileert. Want hij trekt hiermee de christelijke kaart die Augustinus reeds op tafel heeft gelegd toen hij het conceptueel onderscheid introduceerde tussen (valse) eigenliefde en (ware) echte liefde, tussen de liefde voor het vergankelijke aardse ik en de liefde voor God, een liefde die haar waarachtigheid toont juist omdat ze, in de act van het beminnen zelf, niet van het (liefhebbende) ik houdt. Dat onderscheid heeft onze hele christelijk traditie begeleid, met praktijken die vaak sadistisch wreed tegen dit ik tekeergingen. Dit onderscheid culmineert in de vroegmoderne spiritualiteit van de pur amour, die stelt dat, ook als ik zou weten dat God mij tot eeuwige hellestraf heeft verdoemd, ik nog in staat ben van God te houden; meer nog: pas dan is mijn liefde ‘zuivere liefde’ (pur amour), want liefde zonder het geringste eigenbelang.
Is het niet dit soort ‘liefde’ die (zonder referentie aan God weliswaar maar in een des te duidelijker ‘setting’) wordt opgevoerd in de erotische bestseller van de jaren vijftig, Histoire d’O (1954) van Pauline Réage? Geheel vrijwillig cijfert O haar eigen ik radicaal weg in haar liefde voor haar minnaar en wordt zodoende het gewillige voorwerp van de ergste sadistische fantasieën en praktijken.
Is dit de ‘waarheid’ van de liefde? Impliceert haar ‘waarheid’ een masochistisch ik – een ik dat de sadistische implicaties van een zuivere liefde zonder reserve omhelst? Nergens in Badious Ode aan de liefde wordt die conclusie ook maar gesuggereerd. En toch spookt die ‘(on)waarheid’ onmiskenbaar in de ware liefde waarover Badiou zo ondubbelzinnig de loftrompet wil steken.
Maakt dit het boekje van Badiou er minder om? Hopelijk laat de lezer zich niet door mijn kritische vraag misleiden. Badiou legt ons een filosofische tekst voor, dit wil zeggen een tekst die zijn ‘waarheidsclaim’ op een manier ventileert die, ondanks de volle ernst ervan, het problematische van die claim toch niet geheel onder controle krijgt. Het is vooral daarom dat een filosofische tekst te denken geeft. Mijn kritische vraag is niets dan een ode aan de ‘filosofie’ in Badious denken. En aangezien filosofie alles met liefde te maken heeft (zoals de auteur graag beaamt aan het begin van het interview), zing ook ik een ode aan de liefde. Met dank aan Badiou.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.