Interviews

Werkelijk en waarachtig. De literaire bekentenissen van Raoul de Jong

Op 21 januari 2021 werd het literaire estafetteboekje Really and Truly: A Book of Literary Confessions geveild. In het werk gaven schrijvers als Virginia Woolf, Rose Macaulay en Hillaire Belloc telkens een antwoord op 39 vragen over hun literaire zielenroerselen. In deze interviewreeks vult De Reactor dit concept op een eigenzinnige manier in. Dit zijn de literaire bekentenissen van Raoul de Jong.

Door de wereld onder woorden te brengen, kan je hem mooier maken. Dat merkte Raoul de Jong voor het eerst toen hij op tienjarige leeftijd een dagboek bijhield. Als je de dingen opschrijft, verandert je kijk erop, waardoor ze ook daadwerkelijk veranderen. Het maakt het leven tot een avontuur, een mooi verhaal waarin je zelf de hoofdrol mag spelen. Dat is de magie van het schrijven. Het bracht de Nederlands-Surinaamse schrijver achtereenvolgens naar West-Afrika, New York en Italië. Met De grootsheid van het Al, het relaas van de wandeltocht van zijn Rotterdamse voordeur naar Marseille, brak hij door bij het grote publiek. Zijn laatste boek, Jaguarman, vormt een ode aan zijn Surinaamse vader, diens voorvaderen en de kracht van het verhaal. Het leest als een meeslepende avonturenroman en werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs, de European Union Prize for Literature en de Boekenbon Literatuurprijs.

 

1. Altruïsme of egoïsme: schrijf je voor de lezer of toch vooral voor jezelf?

De Jong: Wanneer ik een boek schrijf, probeer ik antwoorden te vinden op bepaalde vragen. Aangezien we allemaal in dezelfde tijd en in dezelfde wereld leven, ga ik ervan uit dat ik niet de enige ben die deze vragen heeft. Eigenlijk is dat de reden waarom ik schrijf: ik houd ervan om de dingen die ik opmerk in het leven en de antwoorden waartoe ik kom met anderen te delen in de hoop het voor iedereen iets leuker te maken. Dat is iets anders dan een dagboek bijhouden. In een boek ben je continu bezig met de lezer. Je bent aan het communiceren, daarvoor moet je de ander begrijpen. Je gebruikt je menselijkheid – dat wat jou met de ander verbindt – om die onbekende lezer te prikkelen en te verleiden. Het is een beetje als flirten; dat doe je ook ergens voor jezelf, maar zonder de ander heeft het geen zin.

 

2. Megalomaan, ijdel, hautain… Weinig schrijvers staan erom bekend bescheiden te zijn. Dicht jij jezelf weleens genialiteit toe?

De Jong: Soms zijn er magische momentjes, waarop alles plots in elkaar past en waarbij je – ook al duurt dat maar heel kort – denkt: dit bestaat nog niet, dit is geniaal (lachje). Bij Jaguarman heb ik bijvoorbeeld lang gezocht naar een manier om de vele lijnen die ik erin wilde hebben bij elkaar te krijgen. Er waren tijdens dat schrijfproces veel mensen die me zeiden dat het niet zou werken omdat ik te veel tegelijk probeerde en het allemaal te ingewikkeld maakte. Maar ik wist vanaf het begin wat het effect van het boek moest zijn. Heel schemerig zag ik wat het moest worden, maar ik wist nog niet hoe ik er kon komen. Het was aan mij als schrijver om net zolang te boetseren tot de schemering werkelijkheid was.

Een van de dingen die ik met Jaguarman wilde bereiken, was om een zwaar en serieus verhaal over de slavernij te laten lezen als een detectiveroman. Het moest een tempel worden voor alle Surinaamse schrijvers die vóór mij kwamen. Ik wilde die auteurs ook zelf laten praten. Door citaten uit hun werk als een soort clues in de tekst te verpakken, kon ik dat voor de lezer logisch maken. Verder wilde ik dat de lezer aan het einde van het boek vrolijk zou zijn. Dat was belangrijk. Ondanks alle duisternis moest het verhaal uitkomen bij het licht, zodat je als lezer begrijpt wat je kan leren van mensen die er, ondanks honderden jaren van geestelijke en lichamelijke onderdrukking, in zijn geslaagd om te overleven en hun vrijheid te behouden. Ik had geen voorbeelden van andere boeken die ik kon volgen om te bereiken wat ik in die schemering voor me had gezien. Dat was zo’n magisch momentje: toen ik na zeven jaar eindelijk zag dat alles samenkwam en op zijn plek viel.

 

3. Stel: ergens in een geheime kluis zit een harde schijf met daarop al je ongepubliceerde werk – geschrapte fragmenten, ideetjes, onafgewerkte dingen. Na je dood wordt de inhoud zonder uitzondering publiek gemaakt. Zou je je schamen?

De Jong: Nee, toch niet. Ik denk dat mensen zouden begrijpen dat het uitprobeersels zijn en niet wat ik wilde uitgeven. Ik zou me er dus niet voor schamen.

 

4. Vanitas betekent zowel ijdelheid als leegheid. Zou je nog schrijven als elk boek anoniem werd gepubliceerd?

De Jong: Ik denk het wel. Ik heb lang overwogen om Jaguarman onder een pseudoniem uit te brengen. De hoofdpersoon heette eerst ook niet Raoul, maar Timo. Het was een manier om het schrijfproces los te weken van mijn ego en de stemmetjes in mijn hoofd te slim af te zijn. Volgens mij herkent elke schrijver die stemmetjes: is het allemaal wel mooi, goed en slim genoeg? Zit hier nu eigenlijk wel iemand op te wachten en wie ben ik om dit allemaal te zeggen? Uiteindelijk heb ik de protagonist toch gewoon Raoul genoemd, juist omdat het verhaal minder spannend werd als ik alle vreemde toevalligheden die in de werkelijkheid rondom die naam plaatsvonden niet zou gebruiken. Maar die afstand heeft me aan het begin wel geholpen.

Wanneer je boek eenmaal in de winkels ligt, krijg je op een andere manier te maken met vanitas. Mensen vergeten vaak dat schrijver zijn niet alleen betekent dat je op je zolderkamer een boek schrijft. Het betekent ook dat je je boek in de markt moet zetten. Vaak komt dat neer op de rol van ‘de schrijver’ spelen. In je boek ben je zelf de baas, maar tijdens dit deel van het proces ben je afhankelijk van tijdschriften, kranten, debatpodia en tv. Je werkt met andere middelen: je uiterlijk is belangrijk, hoe je beweegt, hoe je klinkt, hoe leuk je kan praten over de actualiteit, of in het geval van dit interview: hoe enthousiast je kan vertellen over je schrijverschap. De regels van het spel worden niet bepaald door jezelf, maar door, bijvoorbeeld, de interviewer. Ook dit deel van het spel is leuk en het is bovendien een aspect waarop mensen het meest reageren. Maar ik moet mezelf er wel een beetje tegen beschermen. Ik schrijf geen boeken om op tv te komen, om herkend te worden op straat of om verleidelijk op foto’s te staan. In mijn boek staat wat ik werkelijk wil zeggen, helemaal zoals ik het wil. In dit interview niet.

Als ik voortdurend de schrijver speel, is er geen tijd meer om boeken te schrijven, of beter nog: voor het leven zelf. Want dat is uiteindelijk waar de inspiratie vandaan komt: dutjes doen, over straat slenteren, om me heen kijken en een praatje maken met de bakker. Zo kan ik ‘niemand’ zijn. Niet ‘een schrijver’, niet ‘Raoul de Jong’, maar gewoon een mens die iets over het leven probeert te begrijpen.

 

5. Ben je gedisciplineerd in je schrijven?

De Jong: Ik ben niet zo heel erg gedisciplineerd, geloof ik. Misschien ben ik juist daardoor bijna altijd aan het werk. Ik schrijf niet alleen boeken, maar ook columns, toneelstukken, of allerlei andere dingen. Deze week werk ik bijvoorbeeld aan een artikel, een podcast, een lezing en een filmscript. Alles bij elkaar voelt het soms alsof je tegen duizend kilometer per uur zonder helm achter op een motor zit, en je gilt (lacht).

 

6. Herlees jij je eigen werk weleens?

De Jong: Ja, maar niet vaak. Inmiddels is het ook weer een tijdje geleden, maar als ik nostalgisch ben, pak ik er soms weleens een boek van mezelf bij. Ik heb ze intussen allemaal wel een keer herlezen. Een aantal boeken heb ik geschreven toen ik eenentwintig jaar was of jonger. Nu ik zevenendertig ben en lees wat ik toen schreef, lijkt het bijna alsof het een boek van iemand anders is. De helft van wat erin staat kan ik me zelfs niet meer herinneren. Op mijn negentiende ben ik bijvoorbeeld door West-Afrika gereisd, waar ik om de andere dag een stukje over mijn belevenissen schreef voor de krant. Die stukjes zijn nadien in een boek gebundeld. Toen ik het teruglas, kon ik om veel dingen lachen.

Gêne voel ik eigenlijk niet wanneer ik iets van mezelf opnieuw lees. Behalve als ik een tekst net af heb, dan vind ik hem meestal nogal stom. Maar als ik maar lang genoeg wacht – bij een column kan dat een maand of twee zijn, bij een boek duurt het iets langer – vind ik het meestal best goed. Dan vraag ik me af waarom ik in de eerste plaats zo streng was voor mezelf. Ik zie dan wel hier en daar een zinnetje dat ik net wat anders had kunnen formuleren, of een bepaald woord dat ik beter had weggelaten, maar over het algemeen heb ik daar dan gemakkelijk vrede mee.

 

7. Schrijven is stelen, zegt men. Heb je weleens iets – een idee, een formulering, of iets anders – van een andere auteur gestolen?

De Jong: Volgens mij wel en waarschijnlijk zonder dat ik me daar bewust van ben. Maar voor Jaguarman heb ik qua structuur ook bewust naar andere boeken gekeken. Er is bijvoorbeeld een fantastisch, heel raar boek van de Amerikaanse schrijver Ishmael Reid, Mumbo Jumbo, waarin een groep zwarte mensen in Amerika een soort voodoo-revolutie begint tegen de koloniale onderdrukker. Als je in Wij slaven van Suriname van Anton de Kom over de gruwelen van de koloniale geschiedenis hebt gelezen, wil je dat dit het vervolg is. Het is een soort futuristische wraakroman met allerlei voodoo-goden. Het boek is erg vreemd opgebouwd en gebruikt voortdurend knip-en-plakwerk van allerlei krantenberichten en stukjes uit andere boeken. Ik heb er niet letterlijk dingen uit overgenomen, maar dat was wel het eerste boek waarin ik zag hoe ik teksten uit andere bronnen kon overnemen en op een vloeiende manier in het verhaal verwerken.

 

8. Heiligt het boek de middelen, zijn opofferingen in je persoonlijke leven per definitie de moeite waard als het boek daar beter van wordt?

De Jong: In Jaguarman heb ik sommige dingen weggelaten, omdat ik wist dat het mensen zou kwetsen. Het zou grappig of handig geweest zijn voor het boek, maar ik heb net zo lang gepuzzeld tot ik een andere oplossing had gevonden om hetzelfde effect te bereiken. Aan de andere kant vind ik wel dat je bepaalde keuzes mag maken als je ervan overtuigd bent dat het de dingen mooier maakt. Als dat het doel is, zijn de middelen dus wel geheiligd. Het is ook mijn ervaring dat mensen het dan niet erg vinden, omdat ze het begrijpen. Er stonden bepaalde zaken in het boek waarvan ik wist dat mijn vader ze niet graag zou lezen, maar waarvan ik ook verwachtte dat ze een positief effect op zijn leven zouden hebben, als hij de boog maar tot aan het einde zou volgen.

 

9. Als de literatuur een religie is, welk boek heeft jou dan bekeerd?

De Jong: Het Achterhuis van Anne Frank heeft me er op jonge leeftijd toe gebracht om een dagboek te beginnen, maar zeggen dat het me tot de literatuur heeft bekeerd, is te sterk gesteld. Dat geldt misschien wel voor Kartonnen dozen van Tom Lanoye. Ik las het tijdens een periode in mijn leven waarin alles misging, vlak voor mijn eindexamen van de middelbare school. Ik wilde naar de filmacademie, maar ik werd niet aangenomen, mijn moeder had me uit huis gezet en ik woonde bij mijn tante die aan het scheiden was. Bovendien had ik een enorme stapel onbetaalde treinboetes boven mijn hoofd hangen. Het was geen vrolijke periode, maar Kartonnen dozen hielp me om er de romantiek van in te zien. De protagonist beschrijft alles in zijn leven als onderdeel van één grote romantische opera, een fantastisch drama waarin hijzelf de hoofdrol speelt. Het boek gaf me een brilletje, waardoor ik naar mijn eigen leven kon kijken op zo’n manier dat het de dingen mooier maakte. En dat had weer effect op mijn werkelijkheid.

Boeken kunnen je werkelijkheid mooier maken. Boeken hebben kracht. Kartonnen dozen was het eerste boek waardoor ik dat zo duidelijk voelde. Kort nadat ik het had uitgelezen, ben ik zelf aan mijn eerste boek begonnen. Het zou Het leven is verschrikkulluk gaan heten. Het schrijven hielp me om alle verschrikkelijkheid te zien als een mooi verhaal en ik hoopte dat mijn boek voor andere mensen zou doen wat Kartonnen dozen voor mij had gedaan.

 

10. Pandemische toestanden dwingen je tot een levenslange quarantaine. Je mag wel een boek meenemen. Welk boek kies je?

De Jong: Dan noem ik het laatste boek dat ik echt fantastisch vond: Banjo, uit 1929, van de Jamaicaans-Amerikaanse schrijver Claude McKay. Niet veel mensen kennen hem. Hij was een zwarte man die net als de meeste Surinaamse schrijvers veel te weinig aandacht heeft gekregen en als onbelangrijk is weggezet. Hij was een van de hoofdfiguren uit de Harlem Renaissance, een korte periode in de Amerikaanse geschiedenis waarin zwarte kunstenaars eventjes de mogelijkheid kregen om te bloeien. Banjo gaat over een groep zwarte mannen uit onder andere Amerika, Cuba en Jamaica die op een schip naar Europa meevaren en in Marseille van de boot stappen. Destijds stond die stad onder zeelui bekend als dé havenstad om feest te vieren. We volgen dat groepje mannen, terwijl ze er de tijd van hun leven beleven. Ik las het boek als een manifest om eigenwijs te zijn en niet te vergeten dat je plezier moet maken in je leven. Het herinnert je eraan om je vrolijkheid en je kleur niet te verliezen en dat je gemaakt bent om te lachen en te dansen. Dat boek zou ik meenemen in een eeuwigdurende lockdown, ook al omdat het boek je aanspoort om die lockdown niet te serieus te nemen.

 

11. Welke schrijver zou je graag van zijn voetstuk stoten?

De Jong: Ik twijfel hoe ik hierop moet antwoorden. Aan de ene kant denk ik dat er heel veel schrijvers zijn die geen voetstuk hebben en die wél een voetstuk verdienen. Bijvoorbeeld al die Surinaamse, Jamaicaanse en zwarte Amerikaanse schrijvers die ik de laatste jaren heb gelezen en die zo erg zijn tegengewerkt dat hun woorden maar niet konden worden gehoord: Anton de Kom, Claude McKay, Zora Neale Hurston, Papa Koenders. Geen enkele schrijver die een voetstuk heeft gekregen, hoeft daar wat mij betreft vanaf. Toch zou het goed zijn als er nog wat andere mensen bij mogen. Het is nu toch vaak één type schrijver dat een voetstuk krijgt. Daarmee doen we ook onszelf tekort, denk ik. Literatuur betekent zo veel meer dan alleen maar Jan Wolkers of Hugo Claus. Ik heb al die andere schrijvers pas heel laat ontdekt en ik heb heel hard moeten zoeken om ze te vinden. Dat is jammer, want ik weet dat deze mensen ons dingen kunnen vertellen die onze levens leuker maken.

Aan de andere kant vind ik het – als schrijver – soms irritant dat schrijvers überhaupt op voetstukken worden gezet. Een schrijver wordt een bepaald soort bovenmenselijkheid toegedicht, terwijl schrijvers juist heel menselijke mensen zijn die onderzoeken wat het betekent om een mens te zijn. Ik ben geen alwetende God die de hele dag alleen maar slimme dingen zegt in een zwarte coltrui. Ik ben ook niet beter dan de mensen voor wie ik schrijf. Mijn boodschap is juist: wat ik kan, dat kan jij ook. Daardoor heb ik de schrijvers die ik zelf het meest bewonder niet op voetstukken staan. Ik zie hen meer als grote broers en zussen. Ze zijn gidsen die me aansporen om net zo moedig, ondeugend en menselijk te zijn als zijzelf en die mij manieren aanreiken om dat te doen.

 

 12. Binnen een eeuw zijn er geen schrijvers meer. Is de wereld er slechter aan toe? Zijn schrijvers belangrijk?

De Jong: Omdat verhalen ons helpen om de wereld rondom ons te begrijpen, geloof ik dat er altijd wel verhalen zullen worden verteld. Maar is het geschreven verhaal belangrijk? Ik heb voor Jaguarman veel onderzoek gedaan naar de geschiedenis van Suriname. Ik wilde het verhaal van mijn voorouders te weten komen en dan het liefst vanuit hun eigen woorden. Dat bleek problematisch. Lezen en schrijven waren voor mensen als mijn voorouders heel lang verboden door de Europese machthebbers. Als je kan controleren welke verhalen er wel of niet gehoord worden, kan je bepalen in welke werkelijkheid we leven. Tegelijk ontdekte ik dat mensen die niet mochten lezen en schrijven andere manieren vonden om hun verhaal vast te leggen en door te geven. Ze deden dat heel slim en effectief, op zo’n manier dat de onderdrukker niets doorhad. Als je eenmaal weet welke geheime codes ze gebruikten, zie je ze overal om je heen, tot op de dag van vandaag. Mensen zijn verhalenvertellers. Als we niet meer mogen schrijven, vinden we andere manieren om het toch te doen. Dat is het leuke. We zijn heel creatief.

 

13. Volgens de Duitse filosoof Immanuel Kant geldt de morele plicht voor iedereen. Ook voor de schrijver?

De Jong: In Jaguarman schrijf ik: ‘de geschiedenis wordt geschreven door de winnaars en de toekomst wordt bepaald door de mensen wier verhalen wij geloven.’ Als je bestudeert hoe de dingen werden zoals ze zijn, kun je er niet omheen dat dat zo is. Als verhalenverteller vind ik dat ik me daarvan bewust moet zijn wanneer ik iets op papier zet. Ik heb voor mezelf de morele plicht om verhalen te schrijven die de werkelijkheid mooier maken: voor mezelf, voor de lezer en voor alles wat leeft. Ik vind ook dat ik mensen erop moet wijzen dat ze zelf kunnen bepalen in welk verhaal ze leven.

 

14. De vorm of de inhoud?

De Jong: De inhoud. Je moet een soort waarheid voelen achter het boek dat je schrijft, een soort vuur, om dat woord opnieuw te gebruiken. Als dat vuur echt is, word je erdoor geraakt en daar komt de vorm uit voort. Dat was voor Jaguarman zeker het geval, maar volgens mij geldt het voor alle boeken die ik echt goed vind. Wat de schrijvers van die boeken wilden vertellen, was zo uniek dat ze onmogelijk een kopie van iets anders konden maken. Ze voelden een noodzaak om iets te vertellen dat alleen door henzelf op dat moment verteld kon worden. Er was niemand die ze konden napraten en dus moesten ze op zoek naar een vorm die nog niet bestond.

 

15. Poëzie of proza?

De Jong: Ik benadruk vaak dat we de poëzie van het leven niet mogen vergeten, maar dan bedoel ik niet letterlijk gedichten. Ik vind proza leuker om te lezen. Ik bewonder dichters wel, maar proza kan echt mijn leven veranderen. Ik kan erdoor worden aangestoken. Bij gedichten heb ik dat niet.

 

16. De waarheid of de leugen?

De Jong: De waarheid is zo veel interessanter dan we over het algemeen beseffen. De waarheid is een wonder en dat wonder kan je op heel veel manieren proberen uit te leggen, maar je zal haar nooit helemaal kunnen vangen. Juist daaruit ontstaan verhalen: het zijn de leugens waarmee we de waarheid, of een stukje ervan, proberen uit te leggen.

 

17. Heb je verder nog iets te bekennen?

De Jong: O, ja. Ik heb wel iets te bekennen (lacht)! Ik heb dit interview gedaan omdat mijn manager me adviseerde dat het belangrijk was voor mijn profiel in België. Niet per se omdat ik zin had om over mijn schrijverschap te praten dus, maar omdat ik hoop dat ook mensen in België mijn boek zullen lezen, omdat ik denk dat het ook hun levens leuker kan maken. Dat is mijn eerste bekentenis. Bekentenis nummer twee is dat ik het toch heel leuk vond om over mijn schrijverschap te praten. Mijn vriend, bijvoorbeeld, begint al na twee minuten met zijn ogen te rollen als ik dat bij hem probeer (lacht). Ik deed het omdat het bij mijn werk hoort, maar het voelde als een cadeautje.

 

Interview met Raoul de Jong door William Roelant

Beeld: Stephan Vanfleteren

Geplaatst op 18/05/2022

Tags: 'De aard der gevoelens'

Categorie: Interviews

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.