Wat gebeurt er wanneer je idealen en theorieën over jezelf en het leven niet meer blijken te kloppen? Die vraag vormt het zwaartepunt van Joost de Vries’ veelvuldig bekroonde romans, verhalen en essays. Naast het schrijven is De Vries als adjunct-hoofdredacteur mee de drijvende kracht achter het Nederlandse cultuurbastion De Groene Amsterdammer.
De Vries: Je hebt toch het idee zelf de maat der dingen te zijn als je schrijft. Ik denk dus dat het antwoord is – en dat is geen woordgrap – dat je schrijft voor jezelf voor de lezer. Schrijven voelt daarom op geen enkele manier als werk. Het is heerlijk om voor jezelf zo’n puzzel te leggen. Het is ook een totale egotrip. Je gaat naar dat blanco Word-document toe met niets dan je eigen hoofd en vervolgens ga je die blanco pagina vullen met alleen maar jezelf. Al je obsessies zitten erin, al je slachtofferschappen, al je heldendaden – verondersteld en daadwerkelijk gebeurd – al je blauwtjes en alles wat je in je leven gelezen hebt. Dat alles bal je samen in een verhaal. Ook al is het fictie, ook al speelt het zich achthonderd jaar eerder af en ook al creëer je personages die niets te maken hebben met jouw leven, uiteindelijk vier je je bot op dat beeldscherm. Het is altijd een daad van egoïsme. En vervolgens ben je dan heel erg verbaasd dat niet iedere persoon in Nederland het wil lezen (lacht).
Toch komt er een moment in je schrijven – en dat zit er al best snel in – dat je ook de blik van die ander, de potentiële lezer, kan onthalen en dat je de deuren en vensters van het boek openzet om mensen naar binnen te laten kijken. De kwestie is: hoe ver kan je in je eigen obsessies doorgaan zonder de lezer kwijt te raken? Je schrijft toch echt naar die publicatie toe met het idee: dit zal gedrukt worden, er komt een kaft omheen en het wordt in de boekhandels te koop aangeboden.
Er is dat gekke moment dat je de eerste drukproeven in handen krijgt en dat je voelt dat het niet meer van jou is. Je bent er nog steeds trots op en je hebt er een heel persoonlijke band mee, maar het is gewoon klaar. Het kost me veel moeite om bij drukproeven de correctie te doen, omdat ik de concentratie niet meer kan opbrengen. Desinteresse is het niet, want je wil wel dat het zo haarfijn mogelijk wordt afgeleverd. Iets is zo lang van jou alleen geweest en plots moet je het met iemand delen. Dat voelt erg raar.
De Vries: Dat denk ik niet. De schrijver heeft wel een aantal plichten: gebruik geen clichés, wees waarachtig, maak iets dat betekenis heeft voor jezelf – anders heeft het voor de lezer ook geen betekenis – en maak iets wat nog niet eerder is gemaakt, iets wat alleen jij zou kunnen maken. Dat zijn volgens mij de vereisten om tot een autonoom kunstwerk te komen. Het heeft niet zozeer met moraliteit te maken.
Gek genoeg zie ik mijn job als redacteur bij De Groene Amsterdammer meer als een morele plicht. Daar ben ik actief bezig met een blad te maken en te bedenken wat er wordt gecamoufleerd dat in het zonlicht zou moeten staan. Als schrijver verhoud je je in de eerste plaats toch tot jezelf en pas daarna tot de maatschappij. Dat is voor mij het verschil tussen de journalistiek en de kunst. De kunst kan zich tot de maatschappij verhouden, maar hoeft dat niet. Voor de journalistiek is het noodzakelijk.
Als ik alleen maar schrijver zou zijn, kan ik me voorstellen dat ik er anders over zou denken en dat ik mijn boeken waarschijnlijk wel zou willen inbedden binnen een bepaald maatschappelijk discours. Dat is dan jóúw manier om iets bij te dragen aan het publieke debat. Maar omdat ik het voor mijn werk dus al op vele andere manieren doe, voel ik die verplichting bij het schrijven veel minder.
De Vries: Dat is zo’n moeilijk spel. Bovendien zijn die voetstukken in de eenentwintigste eeuw echt al wat minder hoog dan ze ooit waren. We doen ook niets anders dan mensen van voetstukken stoten en al helemaal in de culturele sector. Wat ik momenteel overgewaardeerd vind, zijn juist de boeken die zich te opzichtig in een politiek discours positioneren. Boeken die nog eens uitleggen dat het kapitalisme slecht is, die nog eens onderstrepen hoe fout het kolonialisme is, hoe zwaar gemarginaliseerde mensen het hebben. Boeken waarvan je alleen maar kan denken: ja, inderdaad. Natuurlijk ben je het ermee eens. Natuurlijk is racisme fout, natuurlijk is seksisme of homofobie fout. Maar er is niemand die zo’n boek leest en dat niet al weet. En het zijn vaak deze boeken die door veel mensen omhoog worden gehouden, niet omdat ze zo geweldig geschreven zijn, of zo literair zijn, maar omdat je daarmee zegt: kijk, ik snap het. Ik begrijp wat er gebeurt in de wereld, ik sta aan de goede kant. En Thierry Baudet is een lul.
Dat neemt niet weg dat sommige expliciet geëngageerde romans prachtig zijn, maar voor mij zit dat dan eerder in de vorm dan in het statement. Bovendien kan engagement ook een truc worden. Ik dacht daarover na bij het lezen van Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer – op zich een grappig boek, ik heb regelmatig hardop zitten lachen. Maar Pfeijffer voert een piccolo op, een vluchteling die zijn vluchtverhaal vertelt als een verdoken Griekse tragedie – dat neigt naar kitsch, naar een soort ‘engagementisme’, de schijn van engagement, omdat dat vluchtverhaal volgens mij alleen in het boek staat om het extra gewicht te geven.
Te veel kunst doet te veel zijn best om maatschappelijk te zijn. Elk kunstwerk, elke tentoonstelling en elke roman gaat over het kolonialisme, of man-vrouwverhoudingen. Niña Weijers schreef daar iets interessants over in een column voor De Groene Amsterdammer: er zijn nu heel veel boeken die als doel hebben om te laten zien hoe het is om in een systeem te leven: het kapitalisme, een ecologische crisis of een wereld waarin racisme een rol speelt. Je kan een hele lijst auteurs opnoemen: Ben Lerner, Sheila Heti, Deborah Levy, Patricia Lockwood of Sally Rooney. Ze schrijven allemaal boeken die zó over het systeem gaan dat ze bijna vergeten dat het ook over het individu en de persoonlijke blik kan gaan. Tenminste, dát is wat ik wil lezen. Als ik naar kunst kijk, is het voor mij belangrijk dat de kunstenaar als individu zijn deur heeft opengezet om te zeggen: dit zijn mijn obsessies, dit zijn mijn passies; laat me je daarin meenemen. Kunst is voor mij de confrontatie met een mens, met iemand anders’ leven, denken en voelen.
T.S. Eliot zei een keer: een gedicht verandert de wereld niet, maar het laat wel zien hoe we in de wereld kunnen leven. Tot die opvatting voel ik me aangetrokken: het idee dat een boek laat zien hoe jij je kan verhouden tot de wereld door de blik van één individu, de schrijver. Maar die hele systeemkritiek die vandaag hoogtij viert en natuurlijk altijd standaard links-progressief is – ik ben zelf trouwens ook keurig links-progressief – is altijd maar weer dezelfde kritiek. Het kwartje valt telkens dezelfde kant op.
Waarschijnlijk bepaalt mijn beroep als redacteur ook mee waarnaar ik in literatuur op zoek ga. Ik zie die maatschappijkritiek op mijn werk al de hele dag, het staat in alle kranten, in alle tweets. Het maatschappelijke debat is al zo gigantisch aanwezig in mijn leven, dat ik op dit moment zelf meer op zoek ga naar persoonlijke verhalen.
De Vries: Als ik de vraag mag omdraaien: zou ik nog lezen? Ik denk het niet. In de eerste plaats omdat het zo interessant is om te zien hoe een schrijver zich ontwikkelt. Je wil weten wie er achter het boek zit en bedenken waar het vandaan komt, of je zelf ook zo zou kunnen denken. Het kan een echte ontdekking zijn om een boek open te slaan van iemand waar je echt niets van afweet. Of ik nog zou schrijven, vind ik een moeilijkere vraag. Aan de ene kant kan het heel fijn zijn om een geheim te hebben. Onder een pseudoniem publiceren zou ik dus niet per se vervelend vinden, want dan kan je gewoon volledig je eigen project doen. Anderzijds wil je wel gezien worden. Je wil aan je familie kunnen tonen waarom je je zo vaak in je kamer opsluit. Dat is voor ieder mens belangrijk, geloof ik.
De Vries: Laatst was ik bij mijn moeder thuis en ik zag dat Clausewitz, mijn debuut, in de kast stond. Ik begon er wat in te bladeren en op een gegeven moment las ik dat ik een grap maakte die ik een paar maanden eerder ook nog had verteld. Ik was dus gewoon al elf jaar dezelfde grap aan het maken.
Wat ik geleerd heb: schrijven is een momentopname. Soms kom ik essays van mezelf tegen die ik jaren geleden schreef en ben ik het hartgrondig met mezelf oneens. Daarnaast heb ik ook veel boeken gerecenseerd en valt het voor dat ik een roman inmiddels erg waardeer, terwijl ik er destijds negatief over oordeelde. Dat relativeert. Schrijven is een momentopname van wat je op dat punt in je leven begrijpt, denkt, weet, voelt, meegemaakt hebt. Soms lees je ook wel dingen terug van tien jaar geleden, waarvan je denkt: wauw, zo goed als dit ga ik nooit meer schrijven. Maar vaker is het: waar heb ik het in godsnaam over? Waarom doe ik zo moeilijk? En waarom voelt deze zin zo ongemakkelijk?
De Vries: Het heeft twee kanten. Er zijn momenten waarop je denkt: dit is zo goed, dit heeft nog nooit iemand zo geschreven. En er zijn momenten waarop je denkt: dit is zo kut, dit heeft nog nooit iemand zo kut geschreven. Elk boek dat ik gemaakt heb is mislukt, want ik weet wat ik had willen doen en het is nooit helemaal dát geworden. Bij bijna al mijn boeken kan ik die fout erin terugzien. Schrijven is heel leuk, maar het blijft ook een ploeterklus, een soort van accepteren van wat mislukt om vervolgens je eigen mislukking een goede vorm te geven.
Begrijp me niet verkeerd, geen ijdelheid is me vreemd en er zijn natuurlijk wel momenten waarop ik denk: wauw, wat superleuk bedacht. Maar dat voelt een beetje alsof je lacht om je eigen grap. Om je eigen grappen lachen is volgens mij ook heel normaal, want het is jouw gevoel voor humor. Maar ik denk niet: dit is geniaal. Veeleer ben ik verbaasd over wát ik heb geschreven en dát ik het heb geschreven; een beetje als een wielrenner die tot zijn eigen verbazing vaststelt dat hij van het peloton is weggereden. Je bent met een leeg document begonnen en op een bepaalde manier is het geworden wat het geworden is. Dat unieke gevoel hoort bij het maakproces van schrijven: je zit dingen in elkaar te schuiven en opeens ontstaat er een verband dat je van tevoren zelf niet bedacht had. Het is wonderlijk, je verbaast jezelf.
Zo goed als dagelijks ben ik bezig met stukken van anderen te redigeren. Ik zit de hele dag in het maakproces. Ik weet dus ook goed dat schrijven gewoon ploeteren is om dat Word-document juist te krijgen en ervoor te zorgen dat het er allemaal op een begrijpelijke manier staat. Dat is een veel groter deel van het proces dan dat de tekst gepubliceerd en gelezen wordt.
Af en toe gebeurt het dat het op de een of andere manier meer is geworden dan wat ik van tevoren had bedacht. Dat klinkt vast ijdel, maar soms verras je jezelf. Bij twee verhalen uit Rustig aan tijger heb ik bijvoorbeeld dat gevoel: het tweedelige ‘Brief uit Menorca’ en ‘Smile’. Wanneer ik die verhalen nu teruglees, zie ik op zinsniveau misschien nog een paar dingetjes die ik anders zou willen, maar soms merk ik dat er meer blijkt in te zitten dan ik dacht dat ik erin had gestopt.
Maar ja, dan lees je Harry Mulisch, Cees Nooteboom of Hilary Mantel en denk je: kut, het is toch niet De aanslag. Het is niet Rituelen. Het is nooit Wolf Hall. Daar ben ik me altijd wel heel bewust van. Ik troost mezelf met het idee dat het voor iedereen zo is. Waarschijnlijk dacht Tolstoj ook: dit is geen Voltaire. En als je dat niet denkt, word je daar vast geen betere schrijver of een leuker mens van.
De Vries: Ik schrijf het liefst fictie, maar met essays heb ik vaker het gevoel precies gedaan te hebben wat ik wilde doen. Bij romans heb ik dat gevoel minder. Maar misschien is het een kwestie van oefening. Ik heb inmiddels wel honderd essays gemaakt, maar nog geen twintig romans geschreven. Dat is ook nog wat anders. Een roman schrijven beslaat het geheel. Het is zo’n evenwichtsoefening. Je kan het bij vele boeken ook zien wanneer het niet gelukt is, ook de mijne overigens. Er zitten enkele geweldige hoofdstukken in, maar als roman werkt het nog niet perfect. Maar vooralsnog blijft fictie schrijven voor mij het hoogste plezier. Op dit moment is dat ook de prioriteit. Essays schrijf ik ook heel graag, maar bij een roman ervaar je soms een gevoel van totale vrijheid dat je op geen enkele andere manier kan krijgen.
De Vries: Ben ik bereid mijn moeder heel ongelukkig te maken door bepaalde dingen te vertellen? Ben ik bereid om vriendschappen op te offeren voor een boek? (denkt na) Als ik naar mijn eigen werk kijk, merk ik dat ik daar weinig behoefte aan heb. Ik ben niet iemand die mensen graag kwetst. Ik heb weleens essays en recensies geschreven waar mensen boos om zijn geworden, maar dan wist ik ook van tevoren dat sommige mensen het niet leuk zouden vinden en had ik toch het gevoel dat ik het moest opschrijven. Toch heb ik daar nooit een trots gevoel aan overgehouden.
Waarschijnlijk heb ik in mijn fictie ook zelden voor zo’n dilemma gestaan, omdat ik nooit een-op-een autobiografisch schrijf. Ik schrijf wel vaker zaken van me af dan naar me toe, dus ik heb heel veel verhalen geschreven waarin aanvankelijk gewoon de namen van vrienden stonden. Zeker in Rustig aan tijger, mijn meest autobiografische werk. Je ziet iemand voor je en vervolgens pas je het aan totdat het niet noodzakelijk meer herkenbaar is. Bovendien schrijf ik over zaken die me interesseren, over personages van wie ik houd. Ik heb geen behoefte om over mensen en dingen te schrijven waaraan ik een hekel heb – daarvoor is het leven te kort. Provocatie is daarnaast het makkelijkste genre.
De Vries: Daar zitten hele leuke, maar ook hele gênante, slechte dingen bij. Toch zou ik niet beschaamd zijn. Aan elk hoofdstuk dat iemand van me leest, zijn er al minstens vijf versies voorafgegaan. Als je die allemaal naast elkaar zou leggen, dan merk je dat je als schrijver de hele tijd in gevecht bent met jezelf. Voor mij is schrijven voortdurend op de rem staan. Ik ben eindeloos dingen aan het wegstrepen en heb steeds zo veel in mijn hoofd zitten: gedachten, ideeën, mooie citaten die ik ergens in kwijt wil, flauwe grappen die ik wil maken, enzovoort. Het is altijd een veelheid en het is zaak die veelheid in te dammen.
De Vries: Het probleem is dat de literatuur voor mij nooit een religie is geweest. De gelovige gelooft in het hogere. Maar literatuur is gewoon precies dít, het leven zelf. Het gaat over hoe je over straat loopt, de mensen met wie je omgaat en de krant die je leest. Voor mij is het juist iets dat met me meeloopt door het leven. Wat voor mij doorslaggevend was, is dat schrijvers niet als goden op een wolkje aan de hemel zitten. Het zijn juist mensen die door dezelfde straat lopen als jij en ik. Je weet dat het zich in dezelfde dimensie afspeelt en dat je in dezelfde geschiedenis en maatschappij leeft. Dat geeft me een gevoel van verbondenheid.
Als je Philip Roth leest, heb je niet voortdurend het idee dat er iemand van de Olympus tot je spreekt. Het voelt alsof je een gesprek hebt met iemand die naast je zit in het café. Er zijn boeken die me dat hebben laten zien. Rond mijn vijftiende begon ik literatuur te lezen. Eerst las ik alles wat ik toevallig in handen kreeg. Ik wilde ook graag de klassieken leren kennen. Maar algauw kwamen er boeken op mijn pad waarbij ik dacht: hè, dit heb ik ook. De buitenvrouw van Joost Zwagerman of Gif van Roland Giphart, bijvoorbeeld. Ten eerste omdat ik zelf uit Noord-Holland kom en die verhalen zich daar afspelen, maar ook omdat je op je zestiende met meisjes bezig bent en Giphart daar zo goed over schrijft. Het was voor mij de ontdekking dat schrijvers bezig zijn met dezelfde dingen waar ik mee bezig ben, maar dan veel slimmer, mooier en bijzonderder. Ze weten meer, ze kunnen meer, maar ze bevinden zich tegelijk ook op mijn niveau.
De Vries: Dit antwoord zou elk jaar anders kunnen zijn, maar de vijfdelige Patrick Melrose-reeks van Edward St. Aubyn zou ik echt eindeloos kunnen herlezen. Het is zo’n boek dat meerdere generaties van eenzelfde familie beslaat, waarbij je ziet hoe de fouten van de zoon op de kleinzoon worden doorgegeven en hoe die laatste zich daartegen verweert. Dat is altijd indrukwekkend. Een andere mogelijkheid is de trilogie van de Britse schrijfster Hilary Mantel over Oliver Cromwell. Je leest deze boeken niet alleen vanwege het verhaal, maar ook omdat het zo fijn is om bij die personages in de buurt te zijn. Je voelt je met hen verwant.
De Vries: Het gekke is dat je inderdaad schrijvers hebt die er notoir goed in zijn, maar ook schrijvers die er notoir slecht in zijn. De kunst is volgens mij: hoe minder handelingen je beschrijft, hoe indrukwekkender. Paginalange seksscènes worden al gauw idioot. Ik denk dat je gewoon één detail moet uitkiezen, één beeld of één handeling en daar moet je op verdergaan. In literatuur draait alles om het idee dat je de lezer iets geeft, waarna hij het in zijn hoofd verder afmaakt.
Idealiter zegt alles wat je schrijft iets over de personages en zegt het tegelijk iets over de onderlinge relatie tussen die personages. Een seksscène is daar niet anders in. De scène gaat niet om de seks, maar om het menselijke gedrag.
De Vries: Vast wel. Je vindt iets waarvan je denkt: hier kan ik al mijn eigen dingen in kwijt. Het kortverhaal ‘Brief uit Menorca’ uit Rustig aan tijger is een variatie op een verhaal van Cees Nooteboom. Ik heb het skelet ervan genomen en er een ander beest van gemaakt. Zo begint het vaak. Maar echt een andere zin stelen, bijvoorbeeld, dat zou ik niet aankunnen. Een verhaalmodel, fair enough, ik heb nooit zo’n moeite gehad met het idee dat je iets baseert op het werk van iemand anders. Als je maar gewoon je eigen obsessies, passies en idioom erin stopt. Dat maakt voor mij de originaliteit.
De Vries: Ik heb door de jaren heen een aantal uitmuntende redacteurs gehad, maar het meeste heb ik eigenlijk gehad aan de meelezers die mij persoonlijk goed kenden, die snapten wat ik wilde maken en begrepen waar ik heen wilde. Soms heb je iemand nodig die je een beetje tegen jezelf in bescherming neemt en zegt: oké, nu vind je jezelf te leuk. Dat is de lof die een goede meelezer of redacteur verdient: dat hij af en toe op de rem drukt en jezelf even in de spiegel laat kijken. Maar uiteindelijk maak je een boek nog altijd zelf. Het is aan jou.
De Vries: In Amerika hebben ze een flauw gezegde, zo’n managementterm: luck is when preparation meets opportunity. Je hebt de voorbereiding in je hoofd zitten, maar je moet natuurlijk wel de kans opzoeken. Dat doe je door achter je laptop te gaan zitten en dat Word-documentje te openen. De voorbereiding is het nadenkwerk over wat je wil schrijven: de boeken die je zou willen maken en de verhalen die je wil vertellen. Maar het is ook alles wat je al geschreven hebt, de stijl die je jezelf eigen hebt gemaakt. Dat is ook voorbereiding.
Schrijven is vooralsnog als een hond die nog even rond zijn mand loopt, voordat hij echt gaat liggen. Je gaat er nooit rechtstreeks op af. Elke dag moet je weer even door je rituelen heen, de rest van de dag van je afschudden. Ik kan zelden gewoon mijn computer openen en beginnen. Maar uiteindelijk heb ik wel genoeg dingen gemaakt om te weten dat wanneer ik met een stuk begin het ook afgeraakt. Dat zelfvertrouwen heb ik wel verworven. Doordat je veel schrijft, kweek je zitvlees en lukt het je steeds beter om productief te zijn. Je kan niet zitten wachten en je afvragen waar dat boek blijft. Inspiratie heb je niet opeens als je wakker wordt. Je dwingt het af door te gaan zitten, ook als je niet per se in de beste bui bent. Je kijkt wat je al geschreven hebt en vanzelf ga je er dingen aan toevoegen.
De Vries: In Nederland zijn er zo’n twaalftal mensen die echt van de verkoop van hun boeken kunnen leven. Misschien zijn het er elf. Ze hebben vast een geheime WhatsApp-groep. Alle anderen leven van een beurs, het Letterenfonds en allerlei lezingen, optredens en gelegenheidsstukken. In het Nederlandstalige gebied is het gewoon erg moeilijk om alleen van je boeken te leven. Maar dat wil ik eigenlijk ook niet, dus dat scheelt. Mijn werk bij De Groene betaalt de hypotheek. En bovendien zou ik het werk niet willen missen, ik zou het vreselijk vinden om niet op maandagochtend ergens naartoe te moeten.
Maar stel, je verkoopt tien miljoen exemplaren en je kan lezingen geven van Buenos Aires tot New York. Dan ben je ook wel een lul-de-behanger als je geen gebruik maakt van die mogelijkheid. Zo kom je nog eens ergens.
De Vries: Mijn personages zijn vaak intelligente, hoogopgeleide mensen die hun intellectuele bagage op een rijtje hebben. Ze hebben allerlei theorieën over zichzelf, de wereld en de rol die ze daarin kunnen spelen en vervolgens komen ze erachter dat die theorieën over het leven niets waard zijn op het moment dat het leven op de deur bonst. Het is de ijzeren wet: geen militaire strategie blijft overeind bij het eerste contact met de vijand. Dat onderwerp interesseert me bij uitstek. Ik ervaar het ook in mijn eigen leven: je hoort iemand iets zeggen, je leest iets en je denkt te weten hoe het leven in elkaar zit, maar dan gebeurt er iets waaruit blijkt dat je toch steeds weer anders op de dingen reageert dan je dacht.
Het dilemma tussen hoofd en hart, tussen alle dingen die je weet en wat er in werkelijkheid toe doet, zit er voor mijn personages altijd in. Ik denk dat het ook mijn eigen dilemma is. Het leven is altijd veel moeilijker en veel mooier dan je verwacht. Het wisselt af op momenten die je niet in de gaten hebt.
De Vries: Als ik fictie aan het schrijven ben, lees ik altijd heel veel poëzie. Dat helpt, want in fictie ben je ook met de plot en de logistiek van het verhaal bezig. Dan helpt poëzie je om daarvan los te komen, omdat het zelf veel vrijer is. Wie zei dat ook alweer? Romanschrijvers werken op het land, maar dichters zijn onze aristocraten. Maar ik kan gemakkelijk maanden geen poëzie lezen, terwijl dat bij fictie een stuk moeilijker zou zijn.
De Vries: De vorm zorgt voor de originaliteit. Ze bepaalt vaak ook of je doorleest. Natuurlijk denk je als schrijver ook na over het verhaal en de thema’s, maar voor het grootste deel van de tijd ben je bezig met de techniek, de vormkant van het schrijven. Hoe maak ik een zin, een alinea of een gesprek? Hoe houd ik het juiste perspectief aan en hoe bouw ik het verhaal op? Daarin schuilt voor mij negentig procent van het denkwerk. Het verhaal verzin ik gewoon op de fiets of in de sportschool. Ik beleef aan de vorm ook het meeste plezier. Ik wil kunnen denken: dit is een zin zoals nog niemand die geschreven heeft.
Schrijven is telkens weer een soort van vertaalslag. Je hebt een bepaald beeld in je hoofd en dat moet je zien te vertalen naar woorden op een pagina. Door veel te lezen, leer je wat werkt en wat niet. Ook door recensies te schrijven heb ik veel geleerd. Eigenlijk is het een soort van begrijpend lezen. Je probeert na te denken over wat een boek wil vertellen, welke vorm de schrijver daarvoor koos en of die vorm in het voordeel of het nadeel werkt van het verhaal. Dat heeft me, zeker bij het schrijven van mijn eerste boeken, heel erg geholpen.
Er bestaat wel een gek verschil tussen mezelf als lezer en als schrijver. Als lezer wil ik liever niet op het maakwerk van het boek gewezen worden. Uiteindelijk is het toch de bedoeling dat de auteur het verhaal vertelt zonder zich er goedkoop van af te maken en zichzelf te veel in camouflages te wentelen. Als je me tien jaar geleden had geïnterviewd, had dat een ander gesprek opgeleverd. Ik was eindeloos geïnteresseerd in literaire kritiek en hoe een roman gedeconstrueerd kon worden. De boeken waarvan ik hield hadden vaak een soort meta-laag, waarbij je de hele tijd de auteur aan het werk ziet en het boek binnenstebuiten wordt gekeerd. Ik merk dat ik daar nu veel minder geïnteresseerd in ben, dat hele gedoe van hoe de worst gemaakt wordt. Geef me maar gewoon die worst en vertel het verhaal.
De Vries: Ik denk dat het een hele eenzame wereld zou zijn. Er is een reden waarom elke acteur, theatermaker en ik weet niet hoeveel popsterren uiteindelijk allemaal een keer een boek willen schrijven. Literatuur is een unieke kunstvorm omdat het zo’n bijzonder samenspel is tussen de schrijver en de lezer. Als je een popnummer speelt, dan is dat gewoon wat het is. Ook bij een film is het bijna evident. Maar als je een roman schrijft, dan geef je als schrijver de woorden en de lezer moet er zelf beelden bij maken. Twee hoofden werken samen. Als je dus zou zeggen dat er geen schrijvers meer zijn, dan is het voor mij alsof je zegt dat de wereld is gestopt met nadenken, alsof alles in de lucht is blijven hangen en er niets nog neerdaalt om betekenis te krijgen.
De Vries: Het enige waar ik nog over zat te denken, is dat ik tien jaar geleden gek was op dit soort interviews. Toen was ik altijd op zoek naar schrijvers die met mooie oneliners kwamen over wat literatuur is. Ik had zoveel theorieën over wat literatuur moest zijn. En wat het niet was. Ik las de Art of Fiction-interviews in The Paris Review meteen. Hoe schrijf je een boek, wat is kunst? Die vragen interesseren me steeds minder. Ik heb steeds minder theorieën en steeds meer praktijk, hoop ik.
Interview door William Roelant
Foto door Anton Roelant
Reacties
Robert Kruzdlo
De Vries: Ik heb steeds minder theorieën en steeds meer praktijk, hoop ik.
Hoop ik¿
Nu vraag ik mij af, wat gebeurt er als je helemaal géén theorieën meer hebt en nog meer praktijk¿ Wat gebeurt er met die IK.
Antwoord: Je bent een machine, een ongevallen boekenkast zonder ik.
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.