Als je lezers vraagt naar hun lievelingsgenre, antwoorden ze vaak: ik heb niet echt een voorkeur, in elk genre vind je goede en minder goede boeken. Dit antwoord relativeert het belang van het genre en legt de nadruk op de literaire kwaliteit van het boek. Ook ik was tot nu toe deze mening toegedaan en heb me dan ook nooit veel van de genreaanduiding aangetrokken in mijn leeskeuze: ik vind zowel mijn gading in fantasy (Harry Potter), dystopische sciencefiction (The Handmaid’s Tale), historische romans (De herinnerde soldaat), literaire non-fictie (Revolusi) psychologische thrillers (Gone girl), autobiografieën (Jij zegt het) en zogenaamde klassiekers (Lijmen), om maar een kleine greep uit het aanbod te nemen. Deze romans behoren allemaal tot verschillende genres, maar hebben wel met elkaar gemeen dat ze min of meer binnen de lijntjes van het genre kleuren en zo aan de verwachtingen van hun lezers voldoen.
Dit is niet het geval in Maria Kagers voor de Bronzen Uil genomineerde debuutroman De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf, die erg verschillende genres met elkaar lijkt te mengen en daardoor een destabiliserend leeseffect heeft. Nu eens lezen de avonturen van het olijke vader-dochter duo Frida en Thimofey als een schelmenroman vol fratsen (zoals de diefstal van satijnen ondergoed), waarbij ze moeder en echtgenote Connie te slim af moeten zien te blijven: ‘“Volgende keer wel je harses houden kind,” zegt je vader nadat hij de kalender heeft teruggebracht. “Mama kan niet tegen een geintje.”’ Dan weer leest de roman als een non-fictionele documentaire over de architectuur van gevangenissen, zoals het hoofdstuk ‘de gang van Metzelaar en Metzelaar’, waarin de jonge Frida een huistaak maakt over gevangenissen en de informatieve voettekst meer ruimte inneemt dan de lopende tekst.
Na de dood van Frida’s moeder komen we vervolgens terecht in een soort coming-of-age verhaal, waarin Frida tegelijkertijd zichzelf moet opvoeden en haar intussen zwaar alcoholverslaafde vader voor zelfmoord moet behoeden. In een volgend deel gaat Frida op zoek naar zichzelf in Israël, waar ze, alsof haar leven nog niet moeilijk genoeg was, tegelijkertijd op een Palestijnse en een Israëlische jongen verliefd wordt, wat ze zelf ‘erg romantisch’ vindt. Het hoofdstuk eindigt net zoals de andere hoofdstukken erg abrupt, en lezers moeten hun verwachtingen alweer bijstellen, want het volgende deel is een veeleer filosofisch relaas waarin een volwassen Frida na de dood van haar vader over haar jeugd en opvoeding nadenkt. Ook het daaropvolgende hoofdstuk blijft filosofisch, al reflecteert Frida nu meer over taal dan over haar opvoeding. Dit deel speelt zich dan ook af in Mexico, waar ze een taalcursus Spaans volgt. Het boek sluit af waar het begon, in de gevangenis van Haarlem, die nu gerenoveerd wordt en waarin een zwangere Frida haar memoires neerpent.
De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf is niet alleen een allegaartje van genres, maar ook van vertelvormen, die voortdurend afwisselen tussen de eerste, tweede en derde persoon. Deze experimentele vorm heeft ongetwijfeld een en ander te maken met Kagers achtergrond als literatuurwetenschapper, die goed schijnt te weten dat ze het haar lezers niet te makkelijk mag maken. De enige regel waar ze zich aan blijkt te houden is dat regels er zijn om doorbroken te worden, waardoor de roman soms de vorm van een ‘lyric essay’ lijkt aan te nemen, een ‘genre-mixing’ genre dat Deborah Tall en John D’Agata in The Seneca Review omschrijven als poëtische essays die ‘forsake narrative line, discursive logic, and the art of persuasion in favor of idiosyncratic meditation’ [‘die verhaallijn, discursieve logica en de kunst van het overtuigen opgeven ten voordele van idiosyncratische meditatie’ – eigen vertaling].
De al te vervreemdende schrijfstijl resulteert soms in ergernis wanneer je je bij de zoveelste absurde wending afvraagt waar de roman nu eigenlijk om gaat. Elke lezer zal op deze vraag natuurlijk een uiterst individueel antwoord geven, maar Kagers debuutroman bevat zoveel verschillende thema’s dat het ‘hoofdthema’ moeilijk te onderscheiden valt. Als ik toch een poging waag, zou ik zeggen dat de roman vooral draait om het belang dat de laatste generaties hechten aan de concepten van generationeel trauma en aan de impact van het verleden – en dan voornamelijk de opvoeding – op het heden. Welke zichzelf respecterende xennial (tussen generatie x en y), millennial (generatie y) of zoomer (generatie z) is immers nog nooit in de verleiding gekomen om zijn of haar onhebbelijkheden toe te schrijven aan de genen van de verwekkers en/of aan hun niet bijzonder geslaagde opvoeding?
Hoewel de meeste mensen hun ouders allicht veel kunnen verwijten, hoop ik dat hun opvoeders het niet zo bont gemaakt hebben als die van het personage Frida Wolf. Als dochter van twee psychologen (haar moeder is wetenschapper en haar vader gevangenisdirecteur) groeit Frida op in de schaduw van de Koepelgevangenis van Haarlem. Ze valt in slaap met het geluid van getik op tralies en groeit op met verhalen van ontsnapte psychopaten die door de tuin dwalen. Van haar moeder krijgt ze weinig aandacht, ook niet wanneer ze een met post-its voorzien naslagwerk met als titel Zelfmoord bij kinderen en jeugdigen op haar nachtkastje legt. De weinige energie die haar moeder nog over heeft, gaat integraal naar haar patiënten (eigenlijk studieobjecten), onder wie het ‘Schreeuwmeisje’, een kind dat tijdens haar therapiesessies de boel kort en klein slaat en het hele huis bij elkaar schreeuwt.
Ook Frida’s vader is voornamelijk bezig met zijn werk en hij vertoont dan ook meer empathie voor veroordeelde criminelen dan voor zijn dochter, zoals blijkt uit de volgende discussie, waarin Frida vraagt waarom Thimofey de (familie van) de moordenaar van haar leeftijdsgenoot Frédérique beschermt:
‘Maar waarom […] help je die lui? Waarom zou je moeite voor ze doen?’
’Waarom niet?’
‘Omdat hun zoon een moordenaar is!’
‘Daar kunnen die ouders toch niks aan doen? Dat hun zoon zo’n gruweldaad begaan heeft? […] Het is al erg genoeg, om zo je kind kwijt te raken.’
‘Zíj zijn hun kind niet kwijtgeraakt, de ouders van Fréderique zijn hun kind kwijtgeraakt. Die is dood en komt nooit meer terug. Nooit meer! Dat is veel erger!’
‘Onderschat niet hoe vreselijk dit is voor de ouders van deze jongen. Die mensen moeten accepteren dat hun zoon een moordenaar is, dat hun eigen kind het kind van iemand anders van het leven heeft beroofd. Ze zijn hun zoon, zoals ze die dachten te kennen, voor altijd kwijt, maar ze kunnen niet om hem rouwen want hij leeft nog. En niemand heeft medelijden met hen want hun zoon is een moordenaar, en de komende jaren moeten ze iedere zaterdagmiddag naar de gevangenis om hem op te zoeken. Dat is één grote misère kind, één grote misère.’
Zowel Thimofey als Frida schrijven de ‘misère’ in hun leven voornamelijk toe aan hun ouders, en Thimofey citeert tijdens de vaat dan ook graag verzen uit ‘This Be The Verse’ (1971) van Philippe Larkin:
They fuck you up, your mum and dad.
They may not mean to, but they do,
They will fill you with the faults they had,
And add some extra, just for you.
Daarnaast is volgens Thimofey heel wat ellende te wijten aan het hebben van kinderen, en hij geeft zijn dochter dan ook vaak minder vriendelijke koosnaampjes als ‘domme gans’, ‘domme uil’ of ‘lui varken’. Thimofey schijnt vaak te vergeten dat hij zelf een kind is geweest, maar gedraagt zich ironisch genoeg als een kleuter, waardoor Frida geen andere keuze heeft dan de ouderrol op zich te nemen: ze kookt, zet haar vaders medicijnen klaar en zorgt ervoor dat hij op tijd naar bed gaat. Ondanks zijn praktische hulpeloosheid, verwacht de intellectuele Thimofey van zijn jonge dochter dat ze Nietzsche, Dickens en Dostojevski in de originele taal gelezen heeft: ‘Mijn god kind, je zou er niks van krijgen als je eens een boek zou openslaan.’
Als De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf één iets duidelijk maakt, dan is het wel dat we allemaal gevangenen zijn van onze genen en onze opvoeding. Het is dan ook geen wonder dat de gevangenistrap die op de kaft van de roman prijkt, iets weg heeft van een gestileerde DNA-streng. Laten we hopen dat het kind dat Frida draagt dan ook niet àl te erfelijk belast is. Frida’s ouders zijn immers niet haar enige familieleden bij wie waanzin in het bloed zit en na het lezen van de roman ben ik niet optimistisch over het lot van Frida’s dochter. Het kind vertoont immers al op jonge leeftijd wrede trekken, want ze doet niets liever dan ‘gevangenisje’ spelen:
‘Van de metalen stangen in de keuken waarop de handdoek en de theedoek hangen maakt ze een gevangenis, daar zet ze haar knuffels in en roept: ‘Jullie krijgen straf! Ik ga jullie opsluiten in mijn gevangenis.’ Soms sluit ze ook de oppas op tussen de handdoeken; jou [Frida] wil ze eveneens insluiten maar je weigert je medewerking. Je wilt niemands gevangene zijn.’
Ook al wil Frida ‘niemands gevangene’ zijn, zal ze de komende jaren ongetwijfeld gegijzeld worden door het moederschap, dat haar tijd zal opeisen en haar levenskeuzes zal bepalen. Wie eenmaal een kind heeft gebaard is bovendien nooit meer vrij van zorgen. Frida is bijvoorbeeld bang dat ‘de koepel’ in de genen van haar kind zit en ze piekert voortdurend over de trauma’s die haar dochter mogelijk heeft overgeërfd: ‘Je hebt gelezen over kinderen die de trauma’s van hun ouders en grootouders overerven in hun DNA. Kan je ook een gevangenis in je DNA hebben?’
Ondanks alle fatalisme is De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf geen al te zware lectuur. Integendeel, de door en door gestoorde personages en het bijzondere grappige taalgebruik plaatsen alle ellende in perspectief. Het contrast tussen de lichtvoetige toon en de zwaarmoedige inhoud zorgt er bovendien voor dat lezers afstand kunnen nemen wanneer thema’s als psychopathie, moord, zelfmoord en geassisteerde zelfdoding te dicht bij huis dreigen te komen. Kagers debuutroman leest dan ook een beetje zoals het leven zelf: een ‘misère’ waar je niet aan kunt ontkomen, maar waar met wat humor best doorheen te komen valt.
Een recensie van De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf van Maria Kager door Saskia Vandenbussche in samenwerking met het Algemeen-Nederlands Verbond en het Willemsfonds in het kader van De Bronzen Uil.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.