Geschiedenis, Recensies

Een zwakke apologie voor een grijze premier

Op zoek naar stabiliteit

Nederland tijdens de Balkenendejaren 2002-2010

Friso Wielenga

In de herfst van 2005 stond het nummer ‘Het land van…’ van Lange Frans en Baas B enkele weken op de eerste plaats in de Nederlandse Top 40. De songtekst is een aaneenrijging van clichés over Nederland op het niveau ‘klompen, kaas en tulpen’. Zo rapt Frans Frederiks over een land waar je doorheen rijdt in drie uurtjes, ‘met een ander dialect elke tien minuutjes’, en memoreert Bart Zeilstra de laatste Klassieker Feyenoord-Ajax waarbij uitpubliek welkom was en de tradities rond het Nederlands elftal: ‘Het land van rellen tussen Ajax en Feyenoord, maar wanneer Oranje speelt, iedereen erbij hoort.’ Hoewel het duo nooit in aanmerking zal komen voor een Pulitzerprijs, en ondanks het feit dat hun rijmschema’s en woordenschat overeenkomen met dat van een vlug in elkaar geflanst sinterklaasgedicht, is ‘Het land van…’ een hit die velen van mijn generatie (geboren in 1992) subiet herkennen en zelfs (gedeeltelijk) mee kunnen zingen.

Een tweede voorbeeld. Voor een kruisverhoor op een spijkerbed lag Hans Teeuwen er opvallend ontspannen bij. ‘Alles wat enige status heeft, heeft ook een vorm van macht en macht corrumpeert altijd. Het moet geridiculiseerd kunnen worden. Als dat niet meer kan, krijg je enge toestanden’, zei hij in het televisieprogramma Bimbo’s en Boerka’s, tegenstellingen in multicultureel Nederland. Naast hem zaten de gezusters Alariachi, bekend van hun programma De meiden van Halal. Dit interview, verkozen tot het tv-fragment van het jaar 2007, toont een maatschappelijk debat dat op het scherpst van de snede werd gevoerd. ‘Ik vind dat je het recht hebt om te beledigen’, stelt de cabaretier. Zijn nihilistische gedachtegoed komt ook duidelijk naar voren in zijn visie op religie. ‘Gelovigen hebben de neiging te denken een monopolie op de waarheid te hebben’, waarmee hij een haast nietzscheaanse aanval doet op religieuzen. In dit fragment (en in de gehele uitzending) komen vele discussies terug die het publieke debat toentertijd domineerden: over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting, hoe mensen met verschillende waarden en culturen met elkaar omgaan in één land, botsingen van grondrechten. Het gesprek bood vermaak en had een hoge doorloopsnelheid, maar toonde ook fundamentele botsingen tussen verschillende wereldbeelden op een laagdrempelige manier.

Waarom doen deze anekdotes en voorbeelden ertoe? Wie meegaat in Teeuwens betoog ziet al een aanzet tot een antwoord. Ze gaan over representatie van ideeën en groepen, over een strijd om een ‘wij’ en een ‘zij’, over het agenderen van onderwerpen waarover burgers in een publiek debat discussiëren. Kort gezegd: ze gaan over macht en macht is politiek. Wie nadenkt of schrijft over politiek en machtsvraagstukken komt vaak uit bij parlementen, politieke partijen en presidenten. Niemand zal ontkennen dat deze instituties politiek van aard zijn; ze zijn essentiële onderdelen van de moderne staat, die ook het ultieme machtsmiddel bezit: het geweldsmonopolie. Op de een of andere vreemde manier verdwijnt tijdens discussies over politiek het idee uit het zicht dat het politieke zoveel meer is dan de nauwe interpretatie, als een schip dat de haven verlaat in de mist, waardoor de eerdere gedachtes over alle verschillende facetten van macht (hoe wordt nationale identiteit gerepresenteerd in een populair lied?) weer verdwijnen. Politiek is parlement, partij en premier, basta! Dat deze visie zelf het resultaat is van een machtsstrijd hebben veel politicologen, sociologen en filosofen laten zien: Femke Kaulingsfreks bespreekt die bijvoorbeeld in Straatpolitiek (2017). Wie – als wetenschapper, intellectueel, burger – de ogen sluit voor macht en strijd in de wereld om zich heen, krijgt een gemankeerd beeld voorgeschoteld. Het is de verbeelding dat macht op andere plekken kan rusten dan de voor de hand liggende (eigenlijk rust macht niet, want daar is geen tijd voor in een constante strijd) waarmee wordt aangezet tot denken voorbij gemakzuchtige aannames of naar binnen gekeerde discussies. José Saramago’s roman De stad der zienden (2004) is daarvan een perfect voorbeeld: burgers stemmen en masse blanco, de hoogmis van politieke participatie wordt gesaboteerd, de regering is in rep en roer. Saramago laat zien dat politiek buiten de gebaande paden bestaat.

Wie denkt een van bovenstaande voorbeelden van populaire cultuur aan te treffen in Friso Wielenga’s Op zoek naar stabiliteit. Nederland tijdens de Balkenendejaren 2002-2010 komt bedrogen uit. Wielenga geeft een beperkte en naar binnen gekeerde analyse van de kabinetten-Balkenende, waarin de premier – in ‘Het land van…’ weggezet als Harry Potter-lookalike – het heliocentrische middelpunt is. Het gebruik van het woord ‘analyse’ is hier ruimhartig, want qua toon en inhoud zit Wielenga onnodig veel op de schoot van zijn studieobject, waarmee hij de gedegenheid van zijn onderzoek tekortdoet. Op zoek naar stabiliteit is vooral een rehabilitatie van Jan Peter Balkenende, die in de publieke herinnering vooral wordt herinnerend als klunzig en een grijze muis, de Nederlandse premier die een schouderklopje kreeg van president Bush toen hij op bezoek was in het Witte Huis. Of zoals Wielenga zelf concludeert: ‘Daarbij dient nogmaals op te worden gewezen dat een groot deel van de negatieve beeldvorming meer op framing van clichés over Balkenende berustte dan op zijn werkelijke rol.’ Hoewel hij veel pagina’s nodig heeft om deze conclusie te trekken, is zijn bewijsvoering uiterst mager. Zo stelt hij dat Balkenende naar aanleiding van het rapport van de commissie-Davids ‘hard werd aangepakt door parlement en pers’ en verwijt hij GroenLinks-fractievoorzitter Femke Halsema dat zij in een Kamerdebat ‘goedkoop uithaalt’ naar Balkenende. Dat de premier in 2003 politieke steun aan een illegale invasie van Irak had gegeven deert Wielenga minder. Daarbij valt het vanuit een genderperspectief op dat de auteur het optreden van Halsema als ‘emotioneel geladen’ wegzet en het over haar ‘felheid’ heeft, terwijl hij Balkenende juist als ‘nuchter’ beoordeelt. Wie zich van dergelijke clichés bedient, moet zich afvragen of hij wel de geschikte persoon is om frames te analyseren.

Gebrekkig kader

Waar is het Wielenga in dit boek om te doen? Hij stelt dat het noodzakelijk is om de ‘vele crisismomenten in de binnenlandse en buitenlandse politiek uit de jaren 2002-2010 in een breder, samenhangend kader te plaatsen’, maar slaagt daarin helaas niet in zijn ruim 500 pagina’s tellend boek. Hij behandelt voornamelijk bekende onderwerpen: het einde van de Paarse kabinetten en de moord op Pim Fortuyn in 2002, de daaropvolgende kiezersrevolte, de strijd tussen Balkenende en Wouter Bos, de besluitvorming rondom de politieke steun voor de oorlog in Irak in 2003, de moord op Theo van Gogh in 2004, de affaire-Ayaan Hirsi Ali en het vroegtijdige aftreden van ieder kabinet waaraan Balkenende leiding gaf. Wielenga remt zijn verhaal af door het gebruik van ambtelijk en archaïsch taalgebruik, en het leesplezier neemt na de zoveelste ‘voorts’ verder af. Op zoek naar stabiliteit is een lange opsomming van quotes uit kranten- en tijdschriftenartikelen die vooral inzicht geeft in de beperkte biotoop rondom het Binnenhof. Veel delen volgen de structuur van ‘de politiek redacteur van NRC zegt dit, het hoofdredactioneel commentaar van Trouw sluit daarbij aan’. Daardoor heeft het boek meer weg van een overzicht van de belangrijkste dagbladen dan van een historisch overzichtswerk dat ‘een breder en samenhangend kader’ biedt, zoals Wielenga het zelf verwoordde. Hij negeert daarbij ook het medium televisie – een keuze die hij niet verantwoordt.

Wielenga heeft, buiten het krantenoverzicht, weinig primair bronnenonderzoek gedaan: waar hij dat wel heeft gedaan, zoals rondom de gekozen strategie van het kabinet-Balkenende II bij het referendum over de Europese Grondwet, overstijgt zijn tekst niet het niveau van ambtelijke futiliteiten:

In de laatste twee weken voor het referendum zou ten slotte de aarzelende kiezer door het thema ‘veiligheid’ op de positieve aspecten van Europa dienen te worden gewezen. ‘Zelfbewust en concrete boodschappen’ die aansloten bij het emotionele niveau van de kiezers, moesten worden verspreid, waarbij ook rekening moest worden gehouden met de onder de bevolking gevoelde nadelen van ‘Europa’.

Het ambtenarenjargon waarvan Wielenga zich bedient, smoort iedere zin om verder te lezen, terwijl het onderwerp, naar de beruchte campagneslogan van die tijd, best belangrijk en boeiend is. Voor Op zoek naar stabiliteit interviewde Wielenga ook dertien voormalige politici. Op één na (VVD-partijmastodont Tjibbe Joustra) waren dit allemaal ministers in een van de kabinetten-Balkenende. Balkenende werd vier maal geïnterviewd, Maxime Verhagen (CDA-fractievoorzitter en minister van Buitenlandse Zaken) twee maal en alle anderen één maal. Wie een volledige geschiedenis wil schrijven, moet echter ook spreken met de politieke opponenten van Balkenende, en door dat niet te doen versterkt Wielenga het vergoelijkende karakter van het boek, waardoor er een sterke CDA-hagiografiegeur omheen hangt. Hoe kijkt Femke Halsema bijvoorbeeld terug op haar tijd als leider van GroenLinks? En Jan Marijnissen op zijn tijd bij de SP? Bij Wielenga wordt de lezer niet wijzer.

Deze onbalans komt ook op andere wijze naar voren. In 2008 bracht PVV-leider Geert Wilders zijn islamfilm Fitna uit. Vele politici maakten zich er zorgen over: Bedreigt de productie de veiligheid van Nederlandse burgers? Gaat Wilders moslims provoceren? Het is goed dat Wielenga bij dit onderwerp stilstaat – maar twintig pagina’s eraan besteden? En daarin vooral beleidsnotities en krantenartikelen opsommen? Je leert weinig over wat er rondom de film gebeurde buiten de officiële papieren bronnen. Dat is teleurstellend, want miljoenen mensen hadden een mening over Fitna. Dit is niet het enige voorbeeld waarbij gesnoeid had moeten worden. Wielenga besteedt bijvoorbeeld bijna zeventig pagina’s aan de thema’s ‘normen en waarden’ en ‘democratisering’. Belangrijkste conclusies? Beide onderwerpen zijn uiteindelijk zonder al te veel noemenswaardige resultaten op de begraafplaats van grote ambities en weinig beleid beland. Ruimhartig concludeert Wielenga dat er geen ‘sprake was van algehele stilstand’: het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had een heus programma ‘Burgerparticipatie’ opgezet, om op lokaal niveau burgerinitiatieven te ondersteunen. Helaas richt hij zich in de pagina’s ervoor op Haags gekissebis, hij had ook deze initiatieven kunnen uitlichten – nu blijft de lezer grotendeels in het ongewisse over deze initiatieven. In de dertig pagina’s die gaan over het referendum over de Europese Grondwet in 2005 pluist hij ieder verschil in inzicht tussen de verschillende ministers uit, maar negeert in zijn onderzoek dat er ook een nee-campagne werd gevoerd. Naar de motivaties, ideeën en strategieën van de tegenstanders mag de lezer voornamelijk gissen.

Liever clichés dan wetenschappelijk debat

Af en toe duiken in Op zoek naar stabiliteit ook clichématige en kortzichtige opmerkingen op die afdoen aan het gedegen en precieze onderzoek (want dat is het wel, tot op het irrelevante af). Hiermee doel ik niet enkel op het gebruik van de opiniepeilingen van Maurice de Hond als een betrouwbare bron, wat politicologen in hoge mate afraden, of het opvoeren van columns als onderbouwing van zijn beweringen. Wielenga noemt oud-premier Ruud Lubbers ‘pragmatisch, nuchter en op het compromis gericht’ en stelt dat het Akkoord van Wassenaar in 1982 een compromis was tussen werkgevers en werknemers onder het motto werk boven inkomen. Maar Lubbers was helemaal niet pragmatisch, dat is een frame dat over zijn no-nonsense-politiek is gelegd. ‘Mr. Lubbers, are you really intending to cut the salaries of your public employees by more than 3%? That’s a disaster. I am supposed to be the toughest in Europe. You are going to ruin my reputation as the Iron Lady.’ Was getekend: Margaret Thatcher. En zij staat niet alleen in haar opvatting: historici en politicologen wijzer erop dat de kabinetten-Lubbers gekenmerkt werden door neoliberaal beleid en dat dit beleid werd bestreden door vakbonden en sociaaldemocratische partijen. Bram Mellink en Merijn Oudenampsen gebruiken Thatchers citaat in hun recent uitgekomen (en zeer prijzenswaardig) Neoliberalisme: een Nederlandse geschiedenis (2022) om aan te tonen dat er grote discrepantie bestaat tussen hoe beleid wordt herinnerd en wat er daadwerkelijk gebeurde. Wielenga kan qua geschiedschrijving op dit vlak veel leren van zijn jongere collega’s.

Omdat Wielenga zijn boek niet op tijd afkreeg, heeft hij twee hoofdstukken uitbesteed: Mark Wilp schreef het hoofdstuk over het integratiebeleid en Kees van Paridon dat over economie. De bijdrage van Wilp leest alsof hij weinig weet heeft van het wetenschappelijke debat over het Nederlandse integratiebeleid. Hij negeert bijvoorbeeld de werken van twee belangrijke academici op dit gebied: Jan Willem Duyvendak en Willem Schinkel. Zij hebben met hun onderzoek en dat van directe collega’s (onder wie Eveline Tonkens, Peter Scholten, Rogier van Reekum en Paul Mepschen) tientallen publicaties geschreven waarin ze de dominante vertogen over integratie en nationale identiteit in deze tijd onder de loep nemen. In één voetnoot verwijst Wilp naar werk van Duyvendak, die stelt dat het gebruik van de term multiculturalisme een strategische taalhandeling is in een politieke discussie, waarna hij de discussie negeert en de ene na de andere columnist als bron opvoert, zonder acht te slaan op Duyvendaks visie. Wilps bijdrage zet de klok van ruim vijftien jaar sociologisch onderzoek terug. Hij stelt dat de maatschappij ‘steeds individualistischer en heterogener werd’ (waarbij bronvermelding ontbreekt), een bewering die linea recta ingaat tegen jarenlang sociologisch onderzoek van Duyvendak: hij concludeert juist dat de ‘autochtone’ bevolking steeds homogener is geworden (denk aan Staphorstklederdracht als curiositeit) en dat migranten ook steeds meer op de ‘autochtone’ bevolking zijn gaan lijken. Voor mij is het duidelijk bij wie ik mijn oor te luisteren leg als ik hierover meer wil weten.

Wielenga bewijst liefhebbers van geschiedenis met Op zoek naar stabiliteit een slechte zaak. Het boek leest als een stoptrein van Maastricht naar Groningen: weinig vaart en stilstaand bij ieder leeg station. De inzittenden van de trein zien wel wat van het land waar ze doorheen reizen, de lezer van Op zoek naar stabiliteit daarentegen kent enkel de Haagse kaasstolp, want Wielenga zoomt grotendeels in op de beperkte politieke strijd op het Binnenhof. Niet iedere politiek historicus hoeft in de vreemdste uithoeken te kijken om te zien hoe daar machtsstrijd plaatsvindt, al zullen diegenen die dat op goede wijze doen bij mij sneller de handen op elkaar krijgen. Dennis Bos’ Waarachtige volksvrienden (2001) (over de Amsterdamse socialisten vóór de oprichting van de SDAP) laat zien dat een historicus met antropologische blik meer ziet dan partij en parlement, en richt zo de schijnwerper op politieke actoren die in een engere benadering ongezien zouden blijven. De eerder aangehaalde Mellink en Oudenampsen laten zien dat het kan, ‘klassieke’ politieke geschiedenis schrijven die swingt en rijdt als een TGV. Zij tonen aan de hand van een van de meest technocratische onderwerpen (modelontwikkeling van het Centraal Planbureau) hoe ingrijpende politieke debatten over bezuinigingen en investeringen worden beslecht. Maar zij zijn niet alleen: James Kennedy’s klassieker Nieuw Babylon in aanbouw (1995) gaat over de maatschappelijke omwenteling van de jaren zestig en hij doet precies wat Wielinga wel beloofde maar niet waarmaakte: een breder en samenhangend kader bieden om de veranderingen in politieke cultuur te begrijpen. Politiek is geen aquarium waarbij de buitenstaanders naar de vissen kijken, maar een zee waarin iedereen zwemt. Geschiedschrijvers die dit erkennen en goed op papier krijgen, kunnen bij mij op een jubelrecensie rekenen.

 

Een recensie door Teun Dominicus van Op zoek naar stabiliteit. Nederland tijdens de Balkenendejaren 2002-2010 van Friso Wielenga.

Boom, Meppel, 2022
ISBN 9789024443888
536p.

Geplaatst op 17/08/2022

Tags: Jan-Peter Balkenende, Politiek

Categorie: Geschiedenis, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Noud Lubbers

    Uitstekende recensie. Had ik dit maar gelezen voor ik het boek kocht. Langdradig, beperkte blik en Balkenende koppig verdedigend waartoe noch beleid noch resultaten enige grond bieden. Mijn advies: niet kopen dat boek. Luister naar Teun; dat had ik ook moeten doen.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.