Met een scheermes de huid van de toppen van je vingers eraf snijden. Handen onderdompelen in lijm zodat een effectieve scan onmogelijk is, met het risico dat bijtende chemicaliën worden gebruikt om de substantie hardhandig te verwijderen. Twee simpele doch pijnlijke voorbeelden hoe individuen hun vingerafdrukken kunnen laten verdwijnen. Maar waarom zou iemand tot deze vormen van automutilatie overgaan? Nu de horrorverhalen over Griekse detentiekampen voor migranten steeds bekender worden, is het niet meer dan begrijpelijk dat vluchtelingen er bijna alles aan doen om niet in Moria of andere kampen in de Egeïsche archipel opgesloten te worden. Dankzij de beschreven verminkingen kunnen geen vingerafdrukken worden genomen, waardoor de migrant de kans heeft om in een ander Schengenland asiel aan te vragen, met een minder grote kans om naar Athene te worden gezonden – de Dublinrichtlijn vereist dat asielaanvragen moeten worden gedaan in het land van aankomst binnen de zone.
Vingerafdrukken zijn als bureaucratie: overal aanwezig, meestal onopvallend, en zodra ze in het oog springen is dat een aankondiging van problemen. Dat realiseerde Geertjan de Vugt (1985) zich op het vliegveld van Chicago in de zomer van 2015. Toen hij zijn hand op commando van de douanier op de scanner legde, verscheen er geen resultaat. Computer says no. In een separate wachtkamer, te midden van enkele vrouwen in nikab, keek hij naar zijn klamme handen en overpeinsde de betekenis van die vierkante centimeters huid. Sinds wanneer worden personen aan de hand van hun vingertoppen geïdentificeerd? Zijn de vingerafdrukken van ieder individu uniek? Hoe komt het dat de kleine groeven aan het einde van de vingers ervoor kunnen zorgen dat je een land niet in mag?
In minder dan één uur mocht De Vugt de wachtkamer verlaten, de vragen bleven echter bij hem. Zijn gedachtestroom leidde tot een essaybundel, Fonkelrozen. Aan de hand van negen personen denkt De Vugt verder over de betekenis van vingerafdrukken, waar ze vandaan komen en wat ze betekenen. Hij vaart de lezer langs verschillende personages: van de Tsjechische medicus Jan Purkinje (1787-1869) tot aan schrijver Virginia Woolf (1882-1941), een eclectische verzameling individuen die De Vugt opvoert in zijn denkproces over vingerafdrukken. Purkinje nuttigt het hallucinogene vingerhoedkruid, waarna hij in een trip de groeven en lijnen op de hand voor ‘fonkelrozen’ aanziet. En in Orlando (1928) en The Waves (1931) van Woolf duiken enkele malen vingerafdrukken op. Niet alleen blijkt ze interesse te hebben in dactyloscopie (de techniek rond het zichtbaar maken en identificeren van vingerafdrukken), maar ook in chiromantie (de kunst van het handlezen). Eind 1935 had Woolf enkele seances met de Duitse handlezeres Charlotte Wolff, die ook in contact stond met andere grote schrijvers uit die tijd, zoals André Breton en Thomas Mann. Zwierig schrijft De Vugt over de ontmoetingen tussen Woolf en Wolff, waarin hij zijn eigen vermoedens combineert met citaten uit de oeuvres van beide vrouwen.
De interessantste essays in Fonkelrozen zijn die waarin De Vugt ingaat op de koloniale uitdoktering van vingerafdrukken. William James Herschel (1833-1917) was een Britse koloniale ambtenaar die in Bengalen verantwoordelijk was voor het uitrollen van infrastructuur in het door Groot-Brittannië bezet India. Hij stond op het punt om met de Indiër Rajyadhar Konai een contract af te sluiten over de levering van ijzer voor wegenbouw en greep hem bij zijn arm. In plaats van een gebruikelijke krabbel, dwong hij Konai zijn hand onder te dompelen in inkt en zijn lichaamsdeel als bewijs op het stuk papier te drukken. Herschels belangrijkste motivatie, volgens De Vugt? Zijn ervaringen met het afsluiten van contracten in dat deel van het Britse Rijk waren ‘op zijn zachtst gezegd niet best’. Dit gevoel voor understatement dient echter als schaamlap waarachter een deel van de geschiedenis van kolonisatie verdwijnt. De Vugt vraagt zich af:
Wat moet Konai hebben gedacht toen zijn arm werd beetgepakt? Zodra hij zijn hand had gedoopt in de olieachtige inkt en op het papier had gedrukt, en dat, omdat volgens Herschel het resultaat zo bevredigend was, nog eens herhaalde, werd hij alweer achtergelaten in de geschiedenis.
Het zou De Vugt hebben gesierd als hij de geschiedenis van Konai, dan wel die van een andere onderdaan van de Britse kroon, uit de vergetelheid had gehaald – achterlaten is immers een actieve handeling. Hij had daarvoor bijvoorbeeld kunnen putten uit verschillende wetenschappelijke publicaties over de ontwikkeling van vingerafdrukkentechnieken in India, zoals Imprint of the Raj. How fingerprinting was born in colonial India (2003) van historicus Chandak Sengoopta.
Het treffen met Konai zette Herschel op het spoor om verder te gaan met de systematische verzameling van vingerafdrukken in de Britse Raj. Na de opstand van 1857 ontstond er onder de koloniale bestuurders de wil om de bevolking van India nauwgezetter en preciezer te controleren. Gevangenen waren de proefkonijnen die met behulp van hun vingerafdrukken in een net werden gevangen: dankzij de registratie werden persoonsverwisselingen onmogelijk. Herschel was de belangrijkste pleitbezorger van dit controlesysteem. De verzamelde data bleven echter niet in India: via correspondentie met het moederland kwamen de vingerafdrukken ook bij Francis Galton (1822-1911) terecht, een van de aartsvaders van de moderne eugenetica. In 1892 verscheen van zijn hand Finger Prints, sterk beïnvloed door de bevindingen van Herschel. Ook in zijn werk klinken gedachtes over minderwaardigheid van gekoloniseerde volkeren duidelijk door:
In geciviliseerde landen hebben eerlijke burgers naar hun handtekening, foto’s en persoonlijke introducties, zelden behoefte aan additionele identificatiemiddelen. […] In India alsook in vele van onze andere Koloniën wordt de afwezigheid van een bevredigend middel om personen te identificeren sterk gevoeld. De lokale bevolking beschikt meestal niet over een handtekening; hun uiterlijke kenmerken zijn, zeker voor Europeanen, moeilijk te onderscheiden; en in al te veel gevallen wordt zij gekenmerkt door een opmerkelijk sterke neiging tot strijd, leugenachtigheid en onwaarachtigheid.
De Vugt laat duidelijk zien wat de, zoals hij het noemt, ‘duistere wortels’ van de dactyloscopie zijn en zet de lezer daarmee aan het denken over het hedendaags gebruik van de technologie.
Een gemis is echter dat hij ervoor kiest om geen stemmen naar voren te laten komen van slachtoffers van deze controlerende en disciplinerende praktijken. Wat voor nieuwe ideeën en andere perspectieven zouden Indiërs kunnen geven op de bestuurspraktijken van de Britten? Verderop in Fonkelrozen schrijft De Vugt dat Galton onder de indruk was van het werk van Alphons Bertillon, de Franse politieagent die met behulp van antropometrische kenmerken, zoals lengte van verschillende lichaamsdelen, arrestanten vastlegde, ‘niet in de laatste plaats vanwege diens tomeloze inzet voor het heil van de samenleving’. Het klakkeloos overnemen van Galtons positieve waardering van deze aanpak (ook wel bertillonnage genoemd, naar de bedenker ervan) zonder daarbij te reflecteren op de maatschappelijke context waarin deze technieken werden ontwikkeld – opkomst van de arbeidersbeweging, criminalisering van armoede – zorgt ervoor dat de gepresenteerde verhalen over de ontwikkeling van vingerafdrukken als disciplineringstechniek eenzijdig zijn.
Om het op De Vugt zelf te projecteren: hij voert zichzelf op als een Nederlander wiens toegangsbewijs hapert en die na enig oponthoud toch zijn weg kan vervolgen, terwijl hij het lot negeert van de vrouwen in nikab, door hem enkel opgevoerd als achtergrondpersonages bij zijn eigen onverwachtse ervaring. Dit kan een aanzet tot een ideeënspeurtocht zijn, maar dat denkproces hoeft zich niet tot de eigen belevingswereld te beperken. Het ik is onuitwisbaar in de essayistiek, maar inbeeldingsvermogen in anderen die niet op de auteur lijken, verrijkt het denken.
Hoewel Fonkelrozen een ambitieus werk is met onverwachtse en nieuwe inzichten, is het lezen ervan soms een beproefing. De Vugt, die in 2015 cum laude promoveerde aan de Universiteit van Tilburg op een proefschrift over politiek dandyisme, heeft een schrijfstijl die op zijn best pompeus genoemd kan worden. Die leidt af en stoort. Constant word je eraan herinnerd dat De Vugt zichzelf een groot schrijver vindt die zich kan meten met Oscar Wilde.
Achter een donkere deur, waaraan vele devote passanten nietsvermoedend voorbij zijn gegaan, moet zich een trap hebben bevonden die naar de eerste verdieping van het pand voerde, naar een ruimte waarin de geur van hout zich vermengde met die van nat papier en drogende inkt.
Het is dikdoenerij. De Vugt bedient zich van een pose, terwijl hij dat, gezien zijn rijke kennis, helemaal niet nodig heeft. En voor wie wel van een decadente schrijfstijl houdt – fans van Gerard Reve of Willem Melchior bijvoorbeeld – zijn opmerkingen als ‘zo donker als de nacht’, ‘het leven [dat] gewiegd wordt als een pasgeboren baby in de armen van een gelukzalige moeder’ of een ‘dorre, verlaten woestijn’ hooguit mislukte imitaties van hun geliefde auteurs.
Eenvoud omwille van de eenvoud leidt tot infantilisering. Gekunsteldheid, onder meer in de vorm van mooischrijverij, creëert kitsch. ‘Wie schoonheid wil scheppen, schept kitsch’, schreef Frans Kellendonk – een zeer accurate omschrijving van Fonkelrozen. Met vingerafdrukken als prisma weet De Vugt verrassende inzichten te combineren met ontmoetingen met bekende historische figuren als Galton of Mark Twain (1835-1910), over wie hij nieuwe verhalen weet te vertellen. Zijn ideeën zouden beter tot hun recht zijn gekomen als hij zijn pedante stijl achterwege had gelaten.
Een recensie door Teun Dominicus over Fonkelrozen. Over vingerafdrukken van Geertjan de Vugt.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.