In de top 100-lijsten van de beste romans prijken ze vaak allebei: de satirische fabel Animal Farm (1945) en de dystopische roman 1984 (1949) – en dat is uitzonderlijk, want weinig auteurs zijn twee keer geselecteerd. Deze verhalen stoelen op ervaringen die George Orwell (1903-1950) opdeed tijdens de Spaanse Burgeroorlog, waaraan hij deelnam als verslaggever en socialistisch sympathisant. Toen hij in Spanje gewond raakte, werd hij voor verzorging gehuisvest in Barcelona, waar hij van dichtbij meemaakte hoe de antifascistische beweging van anarchisten, marxisten en trotskisten met leugens en valse beschuldigingen door de stalinistische geheime dienst van de Sovjet-Unie werd verraden. Van dan af stond het voor Orwell vast dat de sociaaldemocratie zich niet alleen diende te verzetten tegen extreemrechts, maar ook tegen extreemlinks, of liever dat zowel extreemrechts als extreemlinks uitmonden in totalitarisme en dat er wat ideologische leugenachtigheid betreft weinig verschil is tussen de regimes van Hitler en Stalin.
Deze overtuiging loopt als een rode draad door de bundel Tegen totalitarisme (2021), die essays bevat, maar ook radiotoespraken, columns, recensies – alle geschreven in de jaren veertig tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Telkens opnieuw wijst Orwell de Britse intellectuelen, van wie velen het marxisme aanhangen, op de onbetrouwbaarheid van Stalin. In dat verband is voor hem het Molotov-Ribbentroppact van doorslaggevend belang: de twee zogenaamde aartsvijanden sluiten in augustus 1939 een niet-aanvalsverdrag. Van meet af aan steekt Orwell er zijn hand voor in het vuur dat het geen jaren zal standhouden.
Orwell komt – vroeger dan vele anderen – tot het inzicht dat het totalitarisme op twee pijlers steunt: moorddadige terreur en leugenachtige ideologie. In tegenstelling tot wat wel eens geloofd wordt, biedt een ideologie geen zicht op de werkelijkheid; integendeel, ze blokkeert elke toegang tot de werkelijkheid en ze sluit al wie de ideologie omarmt, op in een kunstmatige wereld die het onderscheid tussen feit en fictie of tussen normaal en abnormaal uitwist. Het meest geestdodende aan de totalitaire ideologie is echter niet de onfeilbaarheid die ze zichzelf aanmeet, maar wel dat ze de zogenaamd onbetwijfelbare dogma’s die ze opstelt en oplegt, aan de lopende band verandert. Het totalitaire regime eist van zijn onderdanen een absolute gehoorzaamheid, maar ondergraaft tegelijk elke objectieve of feitelijke waarheid. Een bruut voorbeeld hiervan vindt Orwell in het al vermelde Molotov-Ribbentroppact: voor augustus ‘39 moest iedere Duitser een afschuw voelen voor het bolsjewisme – in het concentratiekamp van Dachau werden in eerste instantie communisten gevangengezet – maar vanaf september ‘39 werd het bolsjewisme als een bondgenoot voorgesteld. Orwell weet dat een dergelijke onverklaarbare verandering in denken en voelen opnieuw zal worden verwacht op het moment dat nazi-Duitsland de oorlog verklaart aan stalinistisch Rusland. Dat die oorlogsverklaring er zal komen, staat voor hem vast; hij voorspelt die in april 1941, twee maanden voor het begin van Operatie Barbarossa.
De ontkenning van wat feitelijk gebeurd is, tast eveneens de geschiedschrijving aan. Totalitaire regimes herschrijven de geschiedenis, ook al zijn miljoenen mensen er getuige van geweest: in de Sovjet-Unie wordt het gerucht verspreid dat Trotski, de populaire maarschalk uit het Rode Leger, geen rol gespeeld heeft in de Russische Revolutie. Een dergelijke brutale verdraaiing van de feiten kenmerkt volgens Orwell elke vorm van nationalisme. Tot dat nationalisme rekent hij ook ‘bewegingen als het communisme, politiek katholicisme, zionisme, antisemitisme, trotskisme en pacifisme’. Nationalisten, aldus Orwell, staan onverschillig ten aanzien van feitelijke waarheid: het verleden kan naar eigen goeddunken worden gewijzigd en de wandaden die de eigen partij begaat, worden niet onder ogen gezien, laat staan afgekeurd. ‘Zes jaar lang waren de Engelse bewonderaars van Hitler in staat om niets te horen over het bestaan van Dachau en Buchenwald. En degenen die de Duitse concentratiekampen het hardst afkeurden, zijn er vaak niet of slechts vagelijk bewust van dat er ook in Rusland zulke kampen bestaan’, aldus Orwell in een tekst uit oktober 1945.
De taal wordt het hardst getroffen door de leugenachtigheid van de ideologie, zowel de dagelijkse spreektaal als de literaire taal. Het hoeft dan ook niet te verbazen, zegt Orwell, dat de literatuur na 1930 zowel in Duitsland als in Rusland ter ziele gegaan is: de nazi’s doen aan boekenverbranding, in de Sovjet-Unie plegen schrijvers zelfmoord.
De kracht van Orwells kritieken ligt niet in zijn conceptueel apparaat, noch in zijn analytisch vermogen, maar zijn rake observaties snijden je de adem af en zijn verpletterend actueel. Hoe men zich leugens permitteert aangaande dingen die miljarden mensen met eigen ogen hebben gezien (‘Nooit hebben meer mensen de inauguratie van een president bijgewoond’); hoe men feiten à la carte beoordeelt, met meer dan twee maten en twee gewichten (‘Black lives matter’); hoe men woorden uitholt (‘een historisch moment’, ‘een kippenvelmoment’, ‘om nooit te vergeten’). Zo voegt Orwell zich bij andere politiek analisten, zoals Hannah Arendt en Noam Chomsky, die eveneens waarschuwen voor de aanwezigheid van totalitaire tendensen in onze samenleving.
In de laatste teksten uit deze bundel richt Orwell zijn blik op de toekomst. Hij ziet die weinig rooskleurig in, omdat er een ‘enorme geestelijke herijking nodig is’ en hij nergens de macht en de verbeeldingskracht aantreft om die te bewerkstelligen. Overigens is hij van oordeel dat het merendeel van de mensen minder zou moeten consumeren. Hij durft dit oordeel nauwelijks uit te spreken, en begeleidt het met de vraag ‘Of overdrijf ik nu met wat voor puinhoop we zitten?’. Dat George Orwell al voor 1950 verontrust werd door de op til zijnde consumptiemaatschappij zegt eens temeer iets over zijn uitzonderlijke zienersgaven.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.