Deel Facebook Twitter / X LinkedIn
Eerst even een opfrisser, voor wie ’m ondertussen wel gebruiken kan. Na een periode als publicist en redacteur van uitgeverijen en tijdschriften debuteerde Peter Buwalda (1971) in 2010 met de roman Bonita Avenue. Het boek werd een overdonderend succes, want bejubeld in de pers, geprezen door bekende vakgenoten, wereldwijd vertaald – in de lage landen zijn er ondertussen 400.000 exemplaren verkocht. Zijn eersteling maakte Buwalda plotsklaps tot een van de meest vooraanstaande Nederlandstalige schrijvers, een romancier met een wekelijkse column in de Volkskrant en fans die ongeduldig uitkeken naar een opvolger. Enkele jaren later werd bekendgemaakt dat Buwalda werkte aan een ‘roman fleuve’, die uiteindelijk drie delen moest gaan beslaan: Otmars zonen, De jaknikker en Hysteria Siberiana. Het eerste boek zou verschijnen in 2018, werd toch weer uitgesteld omdat Buwalda meer tijd nodig bleek te hebben voor de afwerking, en kwam uiteindelijk ruim een jaar later. Journalisten en boekbesprekers waren wederom dolenthousiast, om niet te zeggen uitzinnig.
De receptie van deze twee werken leek sterk te worden beïnvloed door het schrijversimago van Buwalda. In de media was hij neergezet als een bijna ongekend ambitieuze auteur die jarenlang obsessief kon sleutelen aan zijn on-Nederlands grote, want op Amerikaanse leest geschoeide romans; naar eigen zeggen werkte hij drie jaar voltijds aan Bonita Avenue, waarvan de laatste anderhalf uitsluitend werden besteed aan herschrijven. De aankondiging van een uitzonderlijk omvangrijk romanproject heeft deze literaire mythologie alleen maar versterkt; na de publicatie van Otmars zonen werd de schrijver jaarlijks in ‘zijn’ krant uitgehoord over de voortgang en gevraagd wanneer men het volgende boek kon verwachten. Deze interviews, op zichzelf bijna literaire kunstwerkjes door het in ironie gedrenkte toneelspel, gaven een opaak en soms zelfs precair toekomstbeeld: iedere keer zei Buwalda weer van alles te hebben omgegooid, dat er steeds meer herwerkt moest worden, en op het laatst zelfs dat de trilogie een tweeluik was geworden, met een derde boek dat daar ‘als een maan omheen kan cirkelen’. Na lezing van de slotaflevering leek het nog maar zeer de vraag of er überhaupt iets zou komen.
Nu is daar dan toch De jaknikker, in alles een vervolg, want spelend tegen dezelfde decors, met dezelfde personages, en aanvangend waar het eerste eindigde. Liefhebbers van weleer zullen Otmars zonen moeten herlezen om dit tweede deel echt te kunnen volgen, of anders genoegen nemen met de forse geprinte samenvatting die de uitgever heeft ingevoegd.
Tot dusver volgde het verhaal Ludwig Smit en Isabelle Orthel, twee oud-huisgenoten die elkaar ruim een decennium later tegenkomen op het Russische olie-eiland Sachalin. Ze draaien daar rondjes om de Nederlandse topman van het plaatselijke energiebedrijf, Johan Tromp; Ludwig voor zaken (hij werkt bij Shell) en omdat hij vermoedt dat Tromp zijn biologische vader is, onderzoeksjournalist Isabelle omdat zij dit moreel uiterst twijfelachtige sujet ten val wil brengen – eerdere pogingen om hem belastende informatie te ontfutselen leidden ertoe dat ze in een BDSM-relatie met Tromp belandde. Beiden hebben een nogal gecompliceerde verhouding met het fenomeen ‘familie’. Isabelle is geadopteerd door de dochter van een conservatieve politicus, kinderboekenschrijver en columnist, in die laatste hoedanigheid rabiaat anti-adoptie. Ludwig heet eigenlijk Dolf maar moest herdoopt worden toen zijn moeder hertrouwde met Otmar Smit, die reeds een zoon met diezelfde naam had. Omdat deze Dolf als pianowonderkind al flink aan de internationale weg timmerde, moest Ludwig zijn eigen naam inleveren en kreeg hij die van een andere muzikale virtuoos ervoor in de plaats.
‘Ontmaskering’
Hoewel een opsomming van de bestanddelen misschien anders doet vermoeden, is Otmars zonen geen uitgesproken spectaculaire vertelling. Het leek soms wel alsof Buwalda wat dat betreft de antipode van Bonita Avenue had willen schrijven: kon zijn eerste roman door Arnold Heumakers nog smalend getypeerd worden als ‘een verbale achtbaan vol spanning en sensatie’, waarin de inzet op vaart ten koste was gegaan van literaire of psychologische ‘diepte’, zijn tweede las juist als een tekst die vakkundig van iedere beweging was ontdaan. Vrijwel alle scènes hadden fysieke stilstand als uitgangspunt: de personages zaten achterin stationair draaiende taxi’s, treinen, vliegtuigen, bussen en hotelkamers of lagen in bed, tevergeefs pogend te slapen. Zonder dynamiek was de tekst niet, maar deze werd vrijwel geheel opgewekt door de stroom gedachtes en herinneringen waar de onbewogen personages aan ten prooi waren. Daarnaast deed Buwalda dit keer niet aan climaxen of cliffhangers: hij sprong regelmatig vooruit en glipte dan langs cruciale gebeurtenissen, die hij achteraf kort samenvatte; de in de kern lineaire vorm van de literaire thriller of noodlotstragedie was verruild voor de kronkelige verteltrant van barokke epiek.
Al deze principes zijn in De jaknikker gehandhaafd: er wordt wederom vooral gewacht of gezeten en ondertussen teruggeblikt of nagedacht. De vertelstructuur blijft ondertussen onverminderd grillig. Zo eindige Buwalda Otmars zonen met de opmaat naar de confrontatie tussen Isabelle en Tromp, maar begint hij De jaknikker ná de ontsporing van dit gesprek om zich in eerste instantie te richten op Tromps verwerking van het voorval.
Daarmee komt wel meteen een opvallende verschuiving aan het licht. In deel een was de figuur Tromp even intimiderend als ondoordringbaar. Hij werd omschreven als ‘een archetype’ van de patriarchale slechterik: machtsbelust, manipulatief, ‘pervers’, misogyn, gewelddadig – al met al zo’n beetje het schoolboekvoorbeeld van ‘toxic masculinity’. Toch werd hij ook consequent beschreven als aantrekkelijk en charmant, een ronduit magnetische verschijning – ondanks alles leek de vertelstem deze belichaming van het kwaad bijkans te verheerlijken. Dit tamelijk eendimensionale personage wordt in De jaknikker van psychologische diepgang voorzien, een ontwikkeling die bij nader inzien al blijkt te zijn ingezet met het slot van Otmars zonen, waarin de focalisatie van Ludwig en Isabelle naar Tromp zelf verspringt. De voorheen onkreukbare potentaat wordt dan opeens getoond als een bom van angstigheid en nervositeit, in afwachting van de meedogenloze journaliste die, naar hij niet ten onrechte vreest, zijn leven zal ruïneren.
De ontsluiering van het innerlijk leven van de gewezen schurk zet door in de eerste hoofdstukken van het tweede deel. De verteller leert daar dat Tromp voortdurend aan het ‘acteren’ is, dat ook hij – zelfs hij! – sociaal ongemakkelijk was voordat hij zijn hoge positie verkreeg: ‘Hij was ervan afgekomen door op te klimmen, door zichzelf te pantseren met aanzien en macht. Tot ze bang van hem werden.’ Hij blijkt niet superieur en onaangedaan te zijn, maar huiverig, vreesachtig. ‘Erger dan straf is schaamte. Erger dan vervolging is ontmaskering,’ gaat er op een gegeven moment door zijn hoofd. Daarnaast verzet hij zich expliciet tegen de manier waarop andere personages hem wensen te zien: ‘Wat ze zullen concluderen, klopt niet, hij is niet wat Orthel van hem probeert te maken.’ Tromp blijkt ook een heel ander soort man te kunnen zijn, menselijker en kwetsbaarder dan zijn oorspronkelijke pantser had doen vermoeden.
Verborgen schaduwkant
Ambivalentie wordt met De jaknikker een fundamenteel gegeven van dit romanproject: niemand is hier zoals die zich voordoet, achter ieder oppervlak gaan meerdere identiteiten, gedaanten en verhalen schuil. Niet langer is dit alleen een noodzakelijk gevolg van familiebanden, of het ontbreken daarvan; de personages blijken zich steeds vaker aan te passen uit opportunisme, om er iets mee gedaan te krijgen of een paar sporten hoger op de maatschappelijke ladder te geraken. Deze staat van zijn wordt daarmee allengs existentieel: de mens moet in deze romans nu eenmaal meervoudig zijn om zich in bepaalde competitieve segmenten van de maatschappij te kunnen handhaven, misschien zelfs in de wereld tout court. Bij Buwalda is niets stabiel of ontegenzeglijk, iedere mens of gebeurtenis heeft een verborgen schaduwkant die, eenmaal opgerakeld, alles in een heel ander licht kan plaatsen.
Op verschillende plaatsen wordt de verhaalruimte ingezet om dit grondbesef tot uitdrukking te brengen. Zo blijkt Tromps weelderige villa een ‘plantagewoning’ te zijn, door Amerikaanse zakenlui gemodelleerd op een origineel in Louisiana, waar het huisvesting bood aan ‘houders van tot slaaf gemaakten’ aldus de plotseling politiek bewuste Tromp. De wrange ironie hiervan gaat niet aan zijn Afro-Amerikaanse vrouw Barbara voorbij, en Tromps eigen neiging om vrouwen letterlijk aan de ketting te leggen en af te ranselen krijgt hierdoor ook voor hem een ongure symbolische laag. Het historische Beethoven-Haus te Bonn, waar onder leiding van Dolf cultuur wordt geconserveerd, staat lijnrecht tegenover de kille, uit glas en staal opgetrokken burelen van Sakhalin Energy, waar kapitaal wordt geaccumuleerd – maar anderzijds vloeit een deel van het oliegeld weer naar orkesten, en doen klassieke musici van alles onoorbaars om het nodige culturele én economische kapitaal te vergaren.
Buwalda is in De jaknikker alleen dusdanig druk in de weer met alle zaken van twee kanten te laten zien dat hij zijn eigen verhaal uit het oog verliest. Uit Otmars zonen was op te maken dat de roman fleuve zou worden voortgestuwd door een drievoudige MacGuffin. Eén: zal Ludwig weten te achterhalen of Tromp inderdaad zijn vader is en zich als zoon kenbaar durven maken? Twee: wie gaat de psychologische strijd winnen, Isabelle of Tromp? En drie: zijn de door Dolf teruggevonden Beethoven-manuscripten, die het verloren gewaande middenstuk van diens tweeëndertigste Pianosonate (Op. 111) zouden bevatten, vals of toch echt? Op bladzijde 450 van De jaknikker aangekomen, en dus voorbij nummer 1000 van het project als geheel, zijn deze verhaallijnen nog altijd onvolledig uitgerold; Buwalda blijft maar contrasten aanbrengen en beschrijvingen invoegen, maar werkt niet naar een ontknoping toe.
Vlees noch vis
Wel haalt hij kort daarna nogal een stunt uit. Op het moment dat Ludwig, die het tot assistent van Tromp heeft geschopt zonder zijn geheim prijs te geven, het manuscript van ‘een nogal lijvige’ autobiografische roman van Tromps echtgenote onder ogen krijgt, wordt de vertelling plotseling onderbroken. In een ander lettertype neemt een andere verteller het woord, gewoon in de ik-vorm. Het is Hein Bakker, de persoon waarop Ludwig Smit is gebaseerd. Al het tot dusver vertelde blijkt een roman-in-een-roman te zijn, waarin weer een andere verhaalwerkelijkheid werd gefictionaliseerd. Tot die ontdekking komt Hein tijdens het doorwerken van het romanmanuscript van de vrouw van zijn baas; hij ziet zichzelf volledig gespiegeld in de lezende Ludwig. Vervolgens begint hij het manuscript op waarheidsgetrouwheid te beoordelen en te becommentariëren, waardoor er vetgedrukte opmerkingen en uitweidingen in de verhaaltekst opduiken: ‘Einde hoofdstuk. Halleluja.’ Tussen het verhaal van Ludwig door begint Hein uiteen te zetten wat er allemaal wel en niet klopt en op welke manieren er wordt afgeweken van zijn ‘werkelijkheid’, waarmee allengs een nieuwe verhaalrealiteit geschetst wordt en de ‘oorspronkelijke versies’ van de eerdere personages geïntroduceerd worden: Tromp blijkt te zijn gebaseerd op Richard Clock of Dik de Cock, Dolf op de pianist Heintje, Barbara op de schrijfster Diamond, et cetera. Bent u er nog?
Zo is een roman die begon als een bijna provocatief gemaniëreerde thriller annex familieroman uitgemond in onversneden literaire metafictie, herinnerend aan de zichzelf doorlichtende werken van hardcore postmodernisten als John Barth. Dat mag ronduit een waagstuk genoemd worden; dergelijke technische ingrepen, die veel van de lezer vragen, zijn in de hedendaagse Nederlandstalige literatuur een zeldzaamheid geworden, áls je ze überhaupt nog tegenkomt. Maar als de letterkundige typologie achter de rug is, moet er nog een andere vraag beantwoord worden: werkt het? Betaalt de investering zich ook uit?
Dat is lastiger te beamen. Met de laatste tweehonderd pagina’s van De jaknikker wordt in ieder geval duidelijk dat Buwalda het domein van de klassieke verhalende roman achter zich heeft gelaten en een ander type schrijven is gaan beoefenen: het bouwen en onuitputtelijk herscheppen van een hoogsteigen universum, eerder gedemonstreerd door A.F.Th. van der Heijden, waarbij iedere inval of vondst een nieuwe vertakking van de tekststroom teweeg kan brengen. Dat mag in theorie de ultieme bevrijding van de auteur betekenen, voor de lezer is het in dit geval vlees noch vis. Wie op zoek is naar literair vuurwerk en woordkunst mag krullen rapen, en hoewel er ook in dit boek weer fenomenale beschrijvingen te vinden zijn, is het niveau daarvan en de essayistische dichtheid lager dan in Otmars zonen. Wie op zoek is naar een plot zal nu mogelijk definitief het spoor bijster raken; de schrijver wil evident niet aan deze leesverwachting tegemoetkomen, of kan dat binnen de door hemzelf opgezette parameters niet meer. Natuurlijk, er is altijd nog een derde deel dat alles mogelijk op zijn plaats laat vallen en het verhaal rond kan maken, en anders een vierde of vijfde of zesde, maar na 1300 bladzijden gaat zo’n gulle belofte steeds meer als een voorgehouden wortel voelen.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.