‘Het enige echte schrijven
is het noteren van de grafie
van Berckmans Jean-Marie’
(uit Het onderzoek begint, 2002)
Zo gaat dat met cultauteurs: tijdens je leven leest geen hond je werk, maar tien jaar na je overlijden kan het niet op. De literaire goegemeente reanimeert zichzelf en zet een reeks activiteiten op poten, gaande van een gedenkplaat op de gevel van je voormalige stamkroeg De Raaf en een aan je oeuvre gewijde minifocus in het magazine Deus Ex Machina tot de publicatie van een bloemlezing en jawel, een heuse biografie. Benieuwd wat Jean-Marie Henri Berckmans (1953-2008), de enige echte chroniqueur van Barakstad, Biotoop Zero en de Grauwzone, zelf zou vinden van al de herdenkingen die hem postuum te beurt vallen. Voor alle duidelijkheid: de gelijktijdige publicatie van een biografie en een best of is zeker prijzenswaardig — Berckmans mag én zal niet vergeten worden — maar roept ook vragen op: wat met het ongepubliceerde, nagelaten materiaal bijvoorbeeld? Of waar blijft die uitgave van het verzameld werk? Het gevaar bestaat dat de tiende overlijdensverjaardag van Berckmans alias ‘Pafke, het meest conkrete Mafke’, ‘Kromsky’, ‘Pierlala’ of ‘De Man Van Staal’ een verhaal wordt van gemiste kansen.
Chris Ceustermans’ (1969) biografie Schrijven in de Grauwzone start niet met de eerste levensjaren van Berckmans, maar met een korte ‘Prelude’, die zich afspeelt op een weekavond ergens in augustus 2008, enkele dagen voor de dood van de schrijver. Berckmans heeft net een manuscript af en wil dat uitgever Rudy Vanschoonbeek het publiceert. Samen met een vriend valt hij holderdebolder bij Vanschoonbeek binnen, thuis in Merksem. Het is een gezellige boel, maar uiteindelijk wil Berckmans het manuscript niet uit handen geven. Zijn kameraad moet meteen op zoek gaan naar een winkel om de tekst te fotokopiëren, wat gezien het uur en de locatie weinig verrassend niet lukt. Berckmans keert dan maar huiswaarts, mét zijn manuscript. De dag nadien bezorgt hij Vanschoonbeek alsnog een kopie. Wanneer die laatste Berckmans op maandag 1 september wil contacteren met het nieuws dat hij het boek wil uitgeven, is het te laat: de avond ervoor wordt Berckmans dood aangetroffen in zijn sofa. De weigering om zijn manuscript achter te laten, toont hoe belangrijk zijn schrijverschap voor hem was. Voor Berckmans, die zijn leven lang af te rekenen had met psychische problemen en verslavingen, was schrijven vaak het enige dat hem rechthield.
In de volgende zeventien hoofdstukken schetst Ceustermans een ontluisterend beeld van Berckmans’ levensloop. De eigenlijke levensbeschrijving zelf begint met een bezoek dat Berckmans in 2000 samen met zijn boezemvrienden Geert Breës (in het oeuvre beter bekend als Goedertier, Hannes Kolemainen of Lorm) en Dirk Smits (alias Raimundo van Bedaf) bracht aan zijn geboorteplaats Leopoldsburg. De biograaf heeft zich duidelijk goed gedocumenteerd en sprokkelde wijd en zijd heel wat verhalen, observaties en anekdotes. De lezer krijgt vanaf de beginpagina’s dan ook een coherent en leerrijk beeld van Berckmans’ moeilijke en liefdeloze jeugd: van de manisch-depressieve vader, de hoogbegaafde maar emotioneel geblokkeerde broer Paul, de lijdzame moeder, de gevoelige zussen en het jong gestorven broertje Serge, over de gezinsverhuis naar Antwerpen, de mooie resultaten op school (Jean-Marie was de eeuwige primus inter pares) en de inschrijving aan de universiteit tot de eerste tekenen van ernstige psychische problemen vanaf Berckmans’ negentiende, de talloze opnames in psychiatrische instellingen, de toediening van elektroshocks en de zelfmoordpoging in 1978.
Ceustermans leerde het werk van de Grauwzone-schrijver kennen in zijn studententijd: ‘Bijna een kwarteeuw later is nog niets van mijn fascinatie voor J.M.H. Berckmans verdwenen.’ Berckmans is voor zijn biograaf de ‘ultieme Vlaamse poète maudit’. Wat ‘de woordenspuwende Charlie Parker’ zo intrigerend maakt is ‘dat unieke taaluniversum. Een taaluniversum dat, zoals het leven, bleef evolueren of imploderen.’ Je vergeet Berckmans nooit meer nadat je een pagina van hem hebt gelezen, aldus Ceustermans. De schrijver probeerde als groot vernieuwer van de Vlaamse letteren ‘zijn existentie in taal om te zetten’. Het is net die wisselwerking tussen leven en schrijven die Ceustermans in kaart wil brengen: dat is de essentie waarnaar deze biografie wil peilen.
Ceustermans houdt zich systematisch aan zijn voornemen uit de inleiding om de wisselwerking tussen leven en werk in kaart te brengen. Iedereen die in Berckmans’ buurt kwam, riskeerde vroeg of laat op te duiken in een verhaal. De lezer leert bijvoorbeeld dat het personage Zysmilch uit Berckmans’ eerste en enige roman Geschiedenis van de revolutie (1977) gebaseerd is op een psycholoog van het Sint-Lievenscollege waar de schrijver naar school ging én — terloops — dat de roman Beautiful Losers (1966) van Leonard Cohen een belangrijke inspiratiebron was voor datzelfde boek. Zo zijn er nog talrijke instructieve voorbeelden, waardoor deze biografie met recht ‘rijk gestoffeerd’ genoemd kan worden.
Naast het tonen van de wisselwerking tussen leven en werk is het essentieel voor de biograaf om zijn Berckmans-verhaal ‘in diens eigen woorden te laten weerklinken’ door uitvoerig te citeren uit het oeuvre. Ceustermans kent het werk door en door en vindt geregeld het juiste citaat op het juiste moment. De keuze om veel te citeren verhoogt de vlotte leesbaarheid en de literaire densiteit van deze biografie, maar aan de andere kant versterkt deze aanpak ook de mythevorming rond het ‘personage’ Berckmans. Al diens verhalen zijn niet alleen sterk autobiografisch, maar ook intens hyperbolisch. Dat de fictie de werkelijkheid versterkt gaat bij Berckmans meer op dan voor wie ook. Zelf gecreëerde pendanten van de auteur als ‘Kromsky’, ‘Pafke’, ‘De Man van Staal’ bekrachtigen de mythe van de ‘Vlaamse Bukowski’ (wie deze bijnaam heeft verzonnen, slaat de bal volledig mis). Anders gezegd, de mythische Berckmans leer je kennen in de verhalen; in de biografie wil je net voorbij die mythe kunnen kijken.
Ceustermans toont zich een begeesterend verteller en dist enkele memorabele passages uit het compromisloze leven van Berckmans op. Enkele hoogtepunten zijn de fragmenten over het luxeleven dat Berckmans leidde als schoenenverkoper in Italië en de organisatie van het concert van The Mekons in de Paradox in de tweede helft van de jaren tachtig (wat uiteindelijk uitmondde in een compleet fiasco). De uitgebreide uiteenzettingen over de ontstaans- en publicatiegeschiedenis van alle boeken die Berckmans publiceerde — inclusief een vermelding van de tijdschriften waarin de aparte verhalen oorspronkelijk verschenen — zijn een absoluut pluspunt voor literatuurvorsers en nieuwsgierige fans. Even positief is dat de receptie van de boeken in de pers uitvoerig aan bod komt (Berckmans, voor wie lezersreacties heel belangrijk waren, bewaarde levenslang alle recensies over zijn boeken in groene mapjes), alsook de sleutelrol van het tijdschrift De Brakke Hond voor het vestigen van Berckmans’ naam en faam.
De biografie wordt meerdere keren onderbroken door grijze kaders, die een soort samenvatting, nabeschouwing of actualisering vormen van wat vooraf werd besproken. Zo weidt Ceustermans uit over Berckmans’ broer Paul, die nu in New York advocaat is, of laat hij Frieda Matthys aan het woord, de psychiater die in het oeuvre voorkomt als Frieda Vindevogel – zie Rock & roll met Frieda Vindevogel (1991). In andere grijze kaders geeft de bipolaire muzikant en zanger van de punkrockgroep Cromanions Stef Driezen zijn visie op de psyche van Berckmans of gaat Ceustermans dieper in op spilfiguur Kamiel Vanhole en diens vriendin Lut Van Dijck, die later met Berckmans trouwde en met hem naar Italië verhuisde. Een wrang stukje over Nadine (alias Baba Malade of Babie Maladie), een Franstalige Brusselse fan met wie Berckmans in de jaren 1996-1997 een soort van ‘relatie’ had, toont een minder frisse kant van de auteur. Volledig in de geest van Berckmans — een fanatiek muziekliefhebber die niet alleen zijn buren hoorndol maakte door midden in de nacht loeihard plaatjes te draaien, maar ook zijn literaire werk volstouwde met citaten uit rocksongs en menig free jazz-principe introduceerde in de Vlaamse letteren — wordt elk hoofdstuk afgesloten met een opsomming van enkele favoriete nummers van de auteur. Dat is best een leuke toevoeging, maar soms is de oogst wel wat mager, zeker in verhouding tot de honderden songs die in het verzameld oeuvre verweven zitten.
Ceustermans citeert uitvoerig uit ‘honderden brieven’, interviews, gepubliceerd en onuitgegeven materiaal: stukken die hij als een niet aflatende speurhond opzocht en verzamelde, versnipperd en verspreid als het was over de vele Berckmans-intimi. Achterin Schrijven in de Grauwzone komt in de bibliografie, onder de rubriek ‘Secundaire literatuur’, een ‘overzicht van de belangrijkste brievencollecties’: ‘De privébriefwisseling van Berckmans is het hart van deze biografie en maakte het mogelijk om Berckmans’ innerlijke strijd in kaart te brengen. De meeste van Berckmans’ brievencollecties zijn in handen van privépersonen.’ Een overzicht van de ongepubliceerde teksten ontbreekt helaas in de bibliografie. Een lijst moet de lezer als het ware distilleren uit de biografie, waarin toch een tiental onuitgegeven teksten aan bod komt, zij het zonder bronvermelding. Dat is behoorlijk frustrerend, want je vraagt je dan af waar die teksten in godsnaam te lezen zijn?
In zijn dankwoord hoopt Ceustermans ‘niemand te vergeten’. Bekende intimi van Berckmans, die met andere woorden prominent aanwezig zijn in diens biografie, staan uiteraard op de lijst: Lut van Dijck, Kristien De Proost, Geert Breës, Dirk Smits, Pieter Bouwman, Dimitri Van Zeebroeck, Vital Baeken, Wim Jammaer, Jakke Hellemans, om er maar enkele te noemen. Een opvallende afwezige in het dankwoord is antiquaar Leon Lemahieu (alias Zachaar, Leonski Leon of Maks Motseklet), hoewel nota bene hij de vriend was die – zoals in de prelude beschreven staat – met Berckmans meeging naar uitgever Vanschoonbeek. Lemahieu behoorde de laatste twaalf jaar van Berckmans’ leven immers tot diens beste vrienden. Bovendien is Lemahieu de eigenaar van enkele unieke Berckmansiana.
Liet Ceustermans na nog andere personen te vermelden? De lezer heeft er het gissen naar en kan zich moeilijk van het gevoel ontdoen dat de biograaf nogal willekeurig te werk is gegaan, alsof hij een soort van bronneneugenetica aanhangt. Een ander voorbeeld is Jean-Louis Cornille, een jeugdvriend van Berckmans, met wie hij samen aan de universiteit zat én in een psychiatrische instelling. Cornille verschijnt in het werk als ‘Jeanloe uit Kaapstad’, waar hij thans lesgeeft aan de universiteit, maar hij wordt helaas nergens vermeld in de biografie. In de bibliografie ontbreekt daarenboven Cornilles Franse vertaling van ‘Polonaise voor het voetvolk’, een verhaal uit de bundel Het zomert in Barakstad (gepubliceerd in het tijdschrift Archipel, n°15, 2000). Volgens Ceustermans’ bibliografie werd enkel Berckmans’ beste vertaald, namelijk in het Sloveens.Het is een vreemde ondertoon in de gehele biografie: enerzijds manifesteert Ceustermans zich als een gedreven biograaf en krijg je omstandige, onderbouwde informatie vanuit de intieme vrienden- en familiekring van Berckmans, anderzijds vraag je je als lezer soms af waarom iemand niet aan bod komt of net uit het niets zomaar een bepaalde mening of anekdote mag opdissen. Zo blijft Willem Van Zadelhoffs bijdrage tot de biografie beperkt tot het vermelden van Berckmans’ mening over de borsten van Kristien Hemmerechts. Wat is hiervan de meerwaarde, behalve wat flauwe anekdotiek?
Gevoel voor stijl kan Ceustermans niet ontzegd worden: hij schrijft over het algemeen helder en vlot. Toch zou een strengere redactie Schrijven in de Grauwzone ten goede gekomen zijn: het substantief ‘implosie’ of de werkwoordvariant ‘imploderen’ wordt tot vervelens toe gebruikt om het ‘bestaan’ van Berckmans te kwalificeren. Het woord ‘bestaan’ wordt trouwens vier keer in combinatie met het woord ‘radiografie’ gebruikt. Deze herhalingen zijn ronduit ergerlijk en konden makkelijk worden vermeden. Ook was het niet nodig meerdere keren te herhalen dat Marcel Vanthilt eveneens uit Leopoldsburg afkomstig is.
Gelijktijdig met Berckmans’ biografie publiceert uitgeverij Vrijdag een bundeling van twintig van zijn verhalen, samengesteld door biograaf Ceustermans. Op de cover van Verhalen uit de Grauwzone J.M.H. Berckmans’ beste prijkt een explosief schilderij van Berckmans zelf, getiteld ‘Mijn vrienden de deurwaarders’. Het is een werk dat de lezers van de biografie herkennen als een cadeau van de schrijver aan Bo De Laere, de oudste dochter van vriend Frederik Lucien De Laere, ter gelegenheid van haar geboorte. Ceustermans selecteerde verhalen uit elf verschillende bundels, van Vergeet niet wat de zevenslaper zei (1989) tot het postuum uitgegeven 4 laatste verhalen: en enige nagelaten brieven (2009). Het boek sluit af met een verantwoording, waarin de samensteller er prat op gaat dat Verhalen uit de Grauwzone de eerste heruitgave is van Berckmans’ werk na 4 laatste verhalen uit 2009. Ceustermans ondertekent de verantwoording alleen, maar gebruikt toch enkele keren de eerste persoon meervoud: wie bedoeld wordt met de ‘we’ is niet meteen duidelijk, maar de lezer gaat ervan uit dat het over de samensteller en de uitgever gaat.
De samenstellers concentreerden zich op de periode na Berckmans’ terugkeer uit Italië in 1986. Geschiedenis van de revolutie (1977) en Tranen voor Coltrane. Fundamenten (1977) vallen dus uit de boot. Hoewel de eerste titel een roman is, was het perfect mogelijk geweest een van de korte hoofdstukken eruit te lichten – bijvoorbeeld het prachtige stuk ‘De woorden uit mijn hoofd’, dat zonder problemen los van het geheel kan worden gelezen. Dat er niets uit Berckmans’ enige dichtbundel Tranen voor Coltrane werd geselecteerd is eveneens te betreuren. De bundel met ‘bittere aforismen’ van ongeveer vijftig pagina’s is opgedeeld in korte deeltjes, waarvan er makkelijk eentje had kunnen worden opgenomen. Bovendien is Tranen voor Coltrane vandaag zo goed als onvindbaar, wat ook al geldt voor de herdruk uit 2015, een heruitgave in beperkte oplage ter gelegenheid van ‘De Nacht van Pafke’.
De verantwoording voor een tweede selectiecriterium luidt als volgt: ‘We lieten ons in de eerste plaats leiden door de verhalen die de auteur als persoonlijke favorieten naar voren schoof bij lezingen of interviews.’ Volgens Ceustermans zijn dat teksten die ‘drijven op de hartslag van de taal en de poëtica van het leven’. Dat is een meer dan valabel argument. Verhalen als ‘Met Jan in de metropool of De Ballade van Wasted Youth’ en ‘Ray & Cecilia, hoogzomer 1985’ beantwoorden volgens de samenstellers aan deze vrij gezwollen omschrijving.
Dat uit Slecht nieuws voor Doctor Paf de Pierennaaier, pandemonium in de Grauwzone (1998) en As op jazzwoensdag (2003) niets werd geselecteerd, komt doordat deze ‘twee literaire jazzopera’s’ geen ‘aparte verhalen’ bevatten, maar ‘wel repetitieve, muzikale motieven en beelden die pas in hun geheel tot hun recht komen’. Dat laatste kan je bij nader inzien eigenlijk zeggen over het gehele oeuvre van Berckmans! Wat jammer dat er geen enkel verhaal — want dat zijn het naar mijn gevoel toch echt — opgenomen is uit As op jazzwoensdag, waarin Berckmans op bijzonder beklemmende wijze schreef over de dood van zijn moeder.
Uit zeven van de achttien boeken die Berckmans schreef, werd geen tekst geselecteerd voor Verhalen uit de Grauwzone. Dat is meer dan een derde. Hierdoor lijkt de keuze in eerste instantie gebaseerd op persoonlijke smaken. Dat mag zeker, maar een meer overtuigende argumentatie zou welkom zijn geweest. Is deze bloemlezing dan wel representatief? En waarom beperkt ze zich tot slechts twintig verhalen, goed voor iets meer dan tweehonderd pagina’s? De ondertitel van Verhalen uit de Grauwzone is J.M.H. Berckmans’ beste, een titel die direct verwijst naar de bundeling die meer dan twintig jaar geleden uitkwam bij Dedalus/Nijgh & Van Ditmar, Berckmans’ beste. In die bundel staan negentien verhalen, waarvan er tien ook in Verhalen uit de Grauwzone staan. De nieuwe verzameling mocht beslist wat lijviger zijn: er is materiaal te over en aan kwaliteit ontbreekt het ook al niet.
Consequent is dat Ceustermans alle verhalen die in de bloemlezing zijn opgenomen ook aan bod laat komen in de biografie — niet voor niks verschijnen beide gelijktijdig en het maakt de twee publicaties zonder meer complementair. Dat is een plus, want je krijgt heel wat randinformatie mee over het ontstaan en de publicatiegeschiedenis van het verhaal in kwestie. Zo kom je bijvoorbeeld te weten dat ‘Met Jan in de metropool of de Ballade van Wasted Youth’ aanvankelijk een roman zou worden geïnspireerd door Litouwse klavieren (1966) van Johannes Bobrowski. Je leert eveneens dat Berckmans het absurdistische verhaal ‘Binnendoor naar Beverlo’ bevangen door een schrijfroes in amper vier uur tijd schreef. Daarnaast lees je dat de titel ‘Doem doem doem Dodeskaden’ niet alleen afgeleid was van Akira Kurosawa’s film Dodes’ka-den (1970), maar ook een kreet was waarmee Pafke zijn vaste monologen bij Circus Bulderdrang afsloot: ‘Doem doem Dodeskaden! Halve mens!’
Het is hoe dan ook toe te juichen dat de bloemlezing er is, ook al valt die wat mager uit. Een hele nieuwe generatie lezers kan nu met Berckmans’ onovertroffen oeuvre kennismaken. Het merendeel van zijn boeken is immers al geruime tijd niet meer in druk. Zelfs in bibliotheken staan de meeste van zijn boeken niet meer op de planken: ze vangen stof in het archief, werden afgedankt of koudweg vernietigd. De bibliofiele uitgaves die werden uitgegeven bij Dirk Smits’ boekbindatelier Pampiere Werelt, bij Jef Meert en vzw De Lezer, zijn al helemaal niet te vinden. Op de reguliere markt is enkel van Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel (2006) nog een paperback bestelbaar. Zeven klassiekers zijn daarentegen wel nog te downloaden als e-boek. Op de tweedehandsmarkt zijn de overige titels heel zelden verkrijgbaar en wanneer er al eens iets uitzonderlijks dagzoomt wordt het aangeboden tegen woekerprijzen (tot 180 euro voor Tranen voor Coltrane of 130 euro voor Boodschap in een fles, de tekst over The Mekons). Het is cynisch dat het werk van een auteur die bekendstond voor zijn desastreuze verkoopcijfers tien jaar na zijn dood zó gewild is. Berckmans is opnieuw hot.
‘Wat ik nog altijd niet begrijp is waarom niet iedereen het verzamelde werk van Jean-Marie Berckmans in huis heeft staan’, schreef Tom Lanoye ooit op de achterflap van Taxi naar de Boerhavestraat (1995). Het is een legendarische blurb, die na het lezen van Verhalen uit de Grauwzone en Schrijven in de Grauwzone blijft hangen. Uit de biografie blijkt dat er heel wat ongepubliceerd materiaal bestaat, wachtend op ontsluiting, verspreid over vrienden en familie. Verschillende citaten doen vermoeden dat tussen dat onontgonnen materiaal enkele zeer lezenswaardige stukken zitten. Zo citeert Ceustermans uit ‘De autografie van Henry Molloy’, een autobiografisch stuk uit de periode na de publicatie van Berckmans’ eerste twee boeken, en uit Snotvogel dood, een ongepubliceerde novelle uit 1988. Het zijn twee citaten die indruk maken en die smaken naar meer. Iets verder vermeldt de biograaf zonder eruit te citeren ‘enkele ongepubliceerde verhalen’, zoals ‘De droom van Riemann’ uit de tweede helft van de jaren zeventig. Die ongepubliceerde verhalen doen iedere rechtgeaarde Berckmansiaan uiteraard dromen van een ‘Verzameld werk’ of ‘Nagelaten verhalen’.
Idem voor de brieven. Berckmans was een verwoed en bevlogen brievenschrijver: epistels die vaak integraal werden opgenomen in de verhalenbundels en veelal op hetzelfde literaire niveau staan als de kortverhalen. Ceustermans, die in zijn inleiding spreekt over ‘honderden brieven’, kon de brieven uit privécollecties inkijken. Hoe mooi zou het zijn om deze brieven te bundelen in een kloek deel ‘Verzamelde brieven’?
Tijdens zijn leven verkocht Berckmans om aan geld te geraken soms oude typoscripten of manuscripten. In de biografie spreekt Ceustermans eveneens over teksten op een oude IBM-computer ‘die voorgoed de geest gaf’. De kwaliteit van deze ‘verspreide’ teksten kan niet anders dan wisselvallig zijn (Berckmans schreef vaak onder invloed, werkte teksten niet af, verloor of vergat materiaal waar hij aan bezig was, etc.), maar het zou goed zijn mocht hier een gedegen academisch onderzoek op gebeuren. En als die naarstige vorser annex uitgever dan toch bezig is, kan hij of zij meteen ook aandacht besteden aan Berckmans’ tekeningen en schilderijen.
Een verzameld werk of nagelaten verhalen zullen er op korte termijn wellicht niet komen. De biografie en de bloemlezing vormen — ondanks enkele onmiskenbare minpunten — de solide hoekstenen van een verdiend eerbetoon. De essentie is dat de twee publicaties hun doel niet voorbijschieten, namelijk Berckmans’ literaire nalatenschap levendig houden.
Recensie: Schrijven in de Grauwzone. J.M.H. Berckmans, de biografie van Chris Ceustermans door Laurent De Maertelaer.
Reacties
De Reactor
Hier een kleine reactie op het Reactor-werk over ‘Verhalen uit de
Grauwzone’ en mijn Berckmans-biografie. Recensent Laurent is grondig tewerk
gegaan met een doorleefde kijk op Berckmans’ oeuvre. Jammer dat in de
reguliere media geen plaats meer lijkt te zijn voor zo’n degelijke
literaire kritiek! Net omdat de tekst zo goed onderbouwd blijkt, is het een
beetje jammer dat die op enkele puntjes nogal kort door de bocht gaat.
Daarom eventjes for the record:
-De recensent stelt vast dat er uit zeven van de achttien Berckmans-boeken
geen fragmenten voor de bloemlezing ‘Verhalen uit de Grauwzone’ werden
gekozen. Daarbij gaat Laurent echter iets te gauw voorbij aan het feit dat
drie van die boeken (de ‘Berckmans’ biotopen’) dezelfde literaire teksten
bevatten dan die Berckmans publiceerde in ‘Jazz op Aswoensdag’ en ‘Na het
Baden bij Baxter en Ontluizing bij Miss Grace’. Berckmans heeft vijftien
‘verschillende’ boeken gepubliceerd, incluis zijn oude dichtbundel. Uit
elf boeken werden fragmenten gekozen. Inderdaad, meestal die verhalen
waarmee Berckmans in interviews of media-optredens hoog mee opliep.
-Opvallend (overdreven?) veel aandacht in de recensie gaat dan weer wel uit
naar de vraag waarom Léon Lemahieu niet bij het dankwoord is vermeld. Ik
vind het gewicht dat in de recensie aan dat feitje wordt gegeven een beetje
bizar: een dankwoord dient om mensen te bedanken die actief meewerkten. In
het geval van ‘Schrijven in de Grauwzone’ gaat het om heel veel mensen.
Mijn opzet was om iedereen die een rol in het leven van Berckmans heeft
gespeeld (en die nog in leven is) te spreken: schoolvrienden, compagnons de
route, familie, ex-geliefden… Daartoe zocht ik zelfs mensen in Italië
zoals Rosy Tondi. Zoals steeds, heb je als biograaf te maken met mensen die
niet willen meewerken – in dit geval maar een drietal personen. Léon
Lemahieu, waarmee Berckmans een erg dubbelzinnige verhouding had, probeerde
ik bij het biografie-project te betrekken, zoals ik dat met een heleboel
anderen deed. De man gaf echter zelf, op een nogal onhoffelijke wijze, te
kennen niet te willen meewerken en niet te geloven in dat biografieproject.
Dus helemaal geen sprake, zoals Laurent schrijft, van ‘bronneneugenetica’
– wat dit ook moge wezen -, maar louter van het feit dat men in een
verhalenstroom nu eenmaal moet roeien met de biografische riemen die men
heeft. Gelukkig waren dat vele riemen en werd de zoektocht naar scherven van
Berckmans een hartverwarmend proces waaraan veel mensen een steentje
bijdroegen zonder de tekst in een bepaalde richting te willen sturen – na de
dood van een mythische schrijver liggen er helaas vaak ook literaire
aalscholvers op de loer, soms zelfs met gestolen parafernalia, die zich
willen tooien met de veren van de aflijvige zonder dat ze veel kennis hebben
van diens oeuvre.
-In de bibliografie wordt inderdaad alleen de Slowaakse vertaling vermeld,
omdat dit de enige is die als vertaling werd gepubliceerd en as such aan
anderstalige lezers aangeboden. De vertalingen van J.L. Cornille verschenen
in de Berckmans-biotopen gericht op een voornamelijk Nederlandstalig
publiek.
Ik zou nog een aantal dingen kunnen schrijven over het gebruik van
Berckmans-citaten en de vraag van mythevorming. Dat is bij biografieën
steeds een gevoelig punt. Het één-op-één vertalen van proza naar
autobiografische feiten is meestal uit den boze, zo ook bij Berckmans. Al
beweerde die vaak volledig autobiografisch te schrijven, stijl en vorm
primeerden op de ‘juiste inhoud’. Dit lijkt echter stof voor een apart
artikel. Niet voor deze reactie, die slechts enkele inhoudelijke
aanvullingen wil geven op een voor het overige prima analyse. Ik zou zeggen:
‘Reactor blijf reageren’!
Groeten uit Barakstad
Chris Ceustermans
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.