Filosofie, Recensies

De verborgen hand van Mattheus

Tijdgeest

Een perspectief op mens en tijd

Rik Torfs

Wie een tekst van Rik Torfs, kerkjurist en oud-rector van de KULeuven, leest, hoort hem meteen spreken. In Vlaanderen is hij een mediafiguur die in praatprogramma’s allerhande ernstige gedachten onmiddellijk laat volgen door een ironisch bedoelde kwinkslag. Ernst en ironische humor omarmen elkaar in een soms moeilijk evenwicht. Moeilijk, omdat de ontwikkeling van de diepgravende gedachte in een studiogesprek doorgaans wordt onderbroken vooraleer ze kan worden uitgediept en de daarop volgende kwinkslag de eerder gesuggereerde betekenis weer onderuit haalt.

 

Die opeenvolging van ernst en luim zit dus ook in dit nieuwe boek van Torfs. Maar een in parlando-stijl geschreven boek van ongeveer tweehonderd bladzijden is gelukkig geen praatprogramma. Het geeft ruimte aan de uitwerking van ideeën, zonder door een onder tijdsdruk geconditioneerde moderator in de rede te worden gevallen. Wel is het wachten op het allerlaatste hoofdstuk om de zoektocht naar een evenwicht tussen ernst en luim in een breder perspectief gepresenteerd te krijgen. Onder de titel ‘omgaan met de tijdsgeest’ geeft Torfs daarin drie manieren om ontspannen en zonder complexen in onze tijdgeest te staan. Humor is er daar een van.

 

Geen voortschrijdend inzicht

 

Dit boek valt uiteen en wordt tegelijk samengehouden in drie onderling sterk vervlochten delen, zonder dat dit onderscheid expliciet wordt gemaakt. In de vier eerste hoofdstukken schetst Torfs het theoretische kader van waaruit hij vertrekt, de vooronderstellingen die hij hanteert om het huidige tijdsgewricht tegen het licht te houden. In het eerste hoofdstuk karakteriseert hij onze tijd als ‘reactionair’, in de zin van reagerend op een vroegere tijd. Dat geldt zowel voor de kwaadheid op de kerk als voor de afwijzing van het kolonialisme. Torfs brengt hier de ‘theorie van het uitgesteld leed’ in stelling: pas nu de macht van de kerk is verdwenen en de politieke kolonisering is afgebouwd, vraagt de tijdgeest om reactie. Verbonden met dit reactionaire karakter van de geschiedenis, duiken als vanzelf nieuwe taboes op die oude taboes komen aflossen. Net zomin als vroeger, leven we vandaag in een taboeloze tijd. Alleen is de inhoud ervan gewijzigd.

 

In het verlengde van die analyse laat hij zijn scepsis tegenover het geloof in ‘voortschrijdend inzicht’ de vrije loop. Dat geloof in vooruitgang is voor hem niet meer of niet minder dan het ‘omarmen  van een nieuw moreel paradigma’. Wanneer Torfs het in een meer filosofische terminologie giet, tekent hij bezwaar aan tegen het geloof in de Hegeliaanse triade van een these die gevolgd wordt door een antithese om tenslotte uit te monden in een overkoepelende synthese. Veeleer keert men na de antithese terug naar de oorspronkelijke these, meent hij, ditmaal ‘onder een lichtjes gewijzigde vorm, gewapend tegen de kritieken die de antithese formuleerde, maar zonder dat van een waarachtige synthese sprake kan zijn, integendeel zelfs, die wordt verworpen’.

 

Voorbeelden van die terugkeer naar een lichtjes gewijzigde vorm van de oorspronkelijke these acht hij legio. Zo merkt hij in het boek op dat de stichtende literatuur van zijn jeugd, die de lezer in de juiste godsdienstige stemming moest brengen, in een nieuwe gedaante is teruggekeerd, zij het niet langer in religieuze maar in ideologische zin: ‘Vandaag komt de moralistische invulling […] niet langer van de Kerk, maar van progressieve krachten in de samenleving die haar een generatie voordien terecht bestreden.’ Andere voorbeelden van die terugtocht vanuit de antithese naar de these kom je tegen in de volgende hoofdstukken. Daarin komt de tijdgeest aan bod, mooi opgesplitst in tijd  (het derde) en geest (het vierde hoofdstuk). Meer dan een eeuw geleden, onder invloed van het neopositivisme, beleefden we de tijd veeleer als een objectief gegeven. In de tweede helft van de vorige eeuw werden we gevoeliger voor het subjectieve aspect ervan; vandaag keren we terug naar een objectieve, meetbare benadering van de tijd. En wat de geest betreft, die wordt gewantrouwd, ‘net zoals het bezield verband tussen alle dingen. In de plaats daarvan biedt onze tijd verbrokkeling, met naast een optelsom van wetenschappelijke expertises een afzonderlijk kanaal voor soms heftige gevoelens die, als het erop aankomt, primeren op de rede.’

 

De huidige tijdgeest

 

In het tweede deel (hoofdstuk vijf tot en met negen) analyseert Torfs vanuit zijn theoretisch kader een aantal deelgebieden van de huidige tijdgeest. Hij ziet het speelveld van de vrijheid van meningsuiting verkleinen en dat heeft in het door hem gehanteerde kader vooral te maken met een groeiende gevoeligheid voor het slachtofferschap. Maar de grotere waardering voor die gevoeligheid leidt niet ‘tot meer open debat in de samenleving. Paradoxaal genoeg versterkt ze de polarisering […] Gevoelens zijn uitstekend geschikt om het open gesprek op elk moment af te blokken.’

 

Evenmin verwondert het hem dat het type van de breed gevormde intellectueel niet langer een baan ambieert aan de universiteit, die zich meer en meer tot een ‘cash hunting machine’ ontwikkelt en haar statuut van vrijplaats grotendeels heeft prijsgegeven. Vervolgens wikt en weegt hij de nieuwe invulling van de zeven hoofdzonden van weleer, een invulling waaraan je het eigene van de tijdgeest makkelijk kan aflezen en waarvan een analyse je kan helpen het dwangmatige karakter van die tijdgeest te doorprikken. In het hoofdstuk over de verhouding tussen geloof en wetenschap, een kwestie die volgens Torfs steevast wordt besproken vanuit de foute premisse dat beide afgeronde systemen zouden zijn, verdedigt hij een zelden verwoorde stelling. We zijn niet overgegaan van geloof naar ongeloof, maar het merendeel, surfend op een veranderende tijdgeest, heeft nagenoeg onbewust en geruisloos de stap gezet van een ‘ondiep geloof’ naar een ‘ondiep ongeloof’. Daarmee suggereert hij dat er vandaag even weinig wordt nagedacht over de betekenis van ongeloof als eertijds over de kern van het geloof.

 

Omgaan met de tijdgeest

 

In de twee afsluitende hoofdstukken zet Torfs opnieuw een stap terug om nog beter zijn verhouding tot de tijdgeest te kunnen bepalen. Er is momenteel geen sprake van een echte paradigmashift – hij maakt zich vrolijk over het overvloedig gebruik van termen als ‘keerpunt’, ‘breuklijn’ of ‘einde van de geschiedenis’. Zo een vaart loopt het allemaal niet, schrijft hij in het voorlaatste hoofdstuk. Liever spreekt hij van drie impliciete rasters die de laatste decennia het uitgangspunt zijn gaan vormen van ons doen en laten: het geloof in de suprematie van de wetenschap over geloof en spiritualiteit; het op de spits gedreven gelijkheidsdenken dat, ondanks alle lippendienst aan diversiteit, de ontplooiing van inhoudelijke diversiteit net erg belemmert en het moralistisch conformisme in de culturele en academische wereld dat echte creativiteit blokkeert: ‘wetenschappelijk onderzoek kan verrassend conservatief zijn, ook als het “innovatief” is. Dat zal nooit openlijk worden toegegeven.’

 

Hoe omgaan met de tijdgeest, waarin je je niet helemaal of zelfs helemaal niet herkent, maar waarin je nu eenmaal leeft en waaraan je niet kan ontsnappen? In plaats van de tijdgeest te bestrijden – een strijd die je naar zijn mening bij voorbaat verliest –, stelt Torfs voor haar te verruimen en te verbreden. Drie wegen daartoe wil hij bewandelen: allereerst humor, want ‘verruimende humor gaat de strijd niet aan met de tijdgeest en zijn ideeën maar plaatst ze in een ruimer perspectief’. Vervolgens niet achterom kijken naar een tijd die definitief voorbij is, niet opzij kijken om krampachtig de tijdgeest te volgen, maar vooruitkijken. Want ‘de waarheden van gisteren zijn de leugens van vandaag, de waarheden van vandaag zijn de leugens van morgen.’ Ten slotte houdt hij een pleidooi voor de weg van verstilling en onthechting. En daarbij helpt de verborgen rechterhand van Mattheus, naar diens uitspraak in het evangelie dat, als je iets uit barmhartigheid doet, de linkerhand niet hoeft te weten wat je rechterhand doet: ‘Ze stimuleert bescheidenheid en verhindert publiek tentoongespreide zelfoverschatting. Als dat gepaard gaat met innerlijke kracht die tot de ontwikkeling van de gekregen talenten leidt, zonder zulks als een eigen verdienste te beschouwen, is in het leven veel mogelijk, ondanks of dankzij de tijdgeest.’

 

We kunnen niet zonder rasters leven

 

Tijdgeest is een tegendraadse, bij momenten grappige maar doorgaans ernstige en gevatte analyse van onze tijd, die tegelijk weloverwogen en evenwichtig is. Ze stoelt op (kerk)juridische expertise maar minstens evenzeer op cultuurhistorische en cultuurfilosofische kennis en argumentatie. Torfs laat zien dat geijkte termen als ‘conservatief’ of ‘progressief’ voor een analyse van de tijdgeest alleen maar verhullend werken – ‘velen werpen gespannen hun blik op onze tijd, daarbij vergetend dat de sterren al lichtjaren verder zijn’. Het gaat eerder om een houding van vrijheid of onvrijheid tegenover de steeds veranderende tijdgeest.

 

Niemand kan onbevooroordeeld kijken naar de eigen tijd. Iedereen is nu eenmaal ondergedompeld in een tijdgeest, waarvoor trouwens niemand heeft gekozen. Daarom is het in academische milieus veel gehoorde pleidooi voor het volledig wegwerken van ‘implicit biases’ (impliciete vooroordelen) illusoir. Meer nog, ‘wanneer een overkoepelende ideologie of levensbeschouwing afwezig is, worden de ‘kleine rasters’ belangrijker. En tegelijk verraderlijker’. Wel kan men proberen die impliciete veronderstellingen of rasters zo goed als mogelijk te onderscheiden en te begrijpen, vooraleer een alternatief raster voor te stellen. Want zonder rasters kan niemand leven.

 

Twee centrale vaststellingen ondersteunen zijn scepsis tegenover de huidige tijdgeest: wanneer de moraal en het recht zich te sterk met elkaar vereenzelvigen en tegelijk het domein van de emoties en dat van de rede te ver uit elkaar gaan, krijg je als vanzelf de uitwassen die onze periode kenmerken. Talloze voorbeelden in dit boek illustreren die dubbele vaststelling, vaak in de vorm van snedige oneliners, die Torfs als een fervent twitteraar te hooi en te gras debiteert, maar die hier gelukkig een omkadering krijgen en daardoor hun gelaagde betekenis laten uitkomen.

 

Humor en ernst

 

Tweets komen onherroepelijk op je weg, ook als je ze tegen elke prijs wil vermijden. Wellicht koestert elke auteur het moment van de eerste drukproef. Het werk is gedaan en het eerste resultaat verschijnt. Zo ook Rik Torfs, ditmaal op Twitter: ‘Zopas de eerste drukproef ontvangen van mijn boek ‘Tijdgeest’ dat begin februari verschijnt. Ik beveel iedereen nu al de lectuur van dit – en dan blijf ik nog overdreven bescheiden – absolute meesterwerk van harte aan’. Zelfrelativerend ongetwijfeld, een al dan niet gelukte poging in de zoektocht naar het moeilijke evenwicht tussen ernst en luim.

 

In het laatste, meest persoonlijke hoofdstuk van dit boek thematiseert hij net die spanning tussen humor en ernst. De ironische humor – zijn handelsmerk – die hij de lezer aanraadt als verweermiddel om met de tijdgeest om te gaan, onderscheidt hij daarin niet alleen van de carnavaleske humor van de ventielzeden maar ook van cynisme en sarcasme. Hier krijgen we niet alleen een ongewoon boeiende aanzet tot een universeel thema dat wat meer vlees had mogen krijgen, maar ook een inkijk in de persoon van Torfs zelf. Want de zoektocht naar de juiste omgang met humor, door een erudiete man die niet alleen grappig maar vooral ook ernstig wil zijn en daardoor invloed wenst uit te oefenen, krijgt naar het einde van dit boek de lading van een existentiële vraag. Wanneer verlamt humor de ernst van je boodschap, wanneer versterkt ze die? Wanneer snijdt ironische humor eerlijke verontwaardiging, zelfs moedig verzet de pas af? Wanneer versterkt emotie redelijk handelen, wanneer wordt redelijkheid erdoor gedwarsboomd?

 

Torfs is terecht gevoelig voor de sluimering van hypocrisie onder het mom van het etaleren van gevoeligheid: ‘De buitenwereld, met inbegrip van de media, stelt nultolerantie op prijs, terwijl een genuanceerde, meer menselijke aanpak als zwakheid doorgaat. Dat leidt tot de vreemde paradox dat wie een imago van deugdzaamheid wil behouden, niet anders kan dan er uiteindelijk aan verzaken.’ En ‘[i]n onze tijd toont een geëmancipeerde man zijn gevoelens, zelfs als hij ze niet heeft.’

 

Maar is het tonen van gevoelens noodzakelijk hypocriet? Smoren woede en verontwaardiging noodzakelijk elke mogelijkheid tot gesprek in de kiem? Of kunnen ze de uitdrukking zijn van een gemeend en diep doorvoeld rechtvaardigheidsgevoel en dat zelfs stimuleren? Wanneer zijn taboes verstikkend? Wanneer kunnen ze bevrijdend werken? Is elk beroep op waarheid per definitie dogmatisch? Is het waar, zoals hij Schumpeter instemmend citeert, dat ‘het toppunt van beschaving is je volledig in te zetten voor iets waarvan je tegelijk de relativiteit inziet’? Of haalt hier de speelvogel zichzelf te graag en te gretig onderuit?

 

Op die vragen komt nooit een duidelijk antwoord. Dat hoeft ook niet per se, maar Torfs hanteert bij momenten zijn ironische humor als alibi om zelf de vraag te omzeilen. Spits geformuleerde humor als een vluchtheuvel waarop je je terugtrekt bij heftige tegenwind. En dan kan ook ironie verstorend werken; hij geeft dat één keer zelfs monkelend toe: ‘De lege plek is vaak moordender dan het vlammende woord.’

 

Maar het ultieme pleidooi voor een houding van verstilling en onthechting lijkt die ironische afstandelijkheid achter zich te laten. Een houding die Rik Torfs hand in hand laat gaan met een voorkeur voor de betekenis van het christendom en zijn gevoel voor transcendentie. Die religieuze gevoeligheid voor verstilling en onthechting kan volgens hem helpen om de onmiskenbare werking van de tijdgeest te relativeren en het krampachtige pathos te doorprikken waaraan velen zich willen conformeren. Door de tijdgeest tegen het licht te houden, wil hij ons ervan bevrijden. Vooral het laatste hoofdstuk is een gedreven oproep om de intellectuele vrijheid te heroveren op tendensen die haar de laatste decennia hebben verzwakt.

 

De tijdgeest komt en gaat, zoals dat ook geldt voor ieder mens. Net het spirituele besef dat je niet het centrum van het heelal bent, kan je bevrijden van de pathetiek van de door de grillige tijdgeest aangereikte voorkeuren. Dat betekent niet dat je passief het alledaagse gekrakeel moet ondergaan, wel dat je onthecht je eigen talenten dient te gebruiken zonder ze als eigen verdiensten op te hemelen. Een dergelijk evenwicht vinden in de luwte van de vaak triviale commotie is geen sinecure voor iemand die al minstens drie decennia een van de toonaangevende mediafiguren in Vlaanderen is, niet weg te branden is uit actuele debatten en zich zelden schroomt om – met gesproken en geschreven woorden – ons een geweten en zo tegen de schenen te schoppen.

 

Maar dat een mens een complex wezen is en blijft, vooral als hij de tijdgeest zonder complexen  wenst tegemoet te treden, heeft Rik Torfs ook nooit ontkend. In dit boek plaatst hij de complexiteit ervan nog eens extra in reliëf via zijn geliefde stijlfiguur, die van de tegelijk verhullende en onthullende paradox: ‘Maar wat we echt denken weet niemand en zal ook niemand weten wanneer we de kunst van de stilte verstaan, vooral succesvol beoefend door mensen die voldoende vlot kunnen spreken om de juiste dingen te verzwijgen.’

 

 

Recensie: Tijdgeest van Rik Torfs door Guido Vanheeswijck


Geplaatst op 08/05/2023

Categorie: Filosofie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.