Proza, Recensies

Dante revisited

Een schitterend wit

Een vertelling

Jon Fosse (vetr. Marianne Molenaar)

‘Ergens doet die opgang van een kunstenaar richting het licht een beetje denken aan De goddelijke komedie van Dante,’ schreef Thibault Coigniez in zijn recensie over de twee eerste delen, respectievelijk De andere naam (2019) en Ik is een ander (2021), van Jon Fosses hoofdwerk Septologie. In Een Schitterend wit, de eerste novelle die uitkomt nadat het oeuvre van Fosse bekroond werd met de Nobelprijs, krijgt dat ‘ergens’ een bestemming. Of liever een duidelijk vertrekpunt.

 

Midden in het donkere bos

 

Een man is verdwaald in het bos. Hij heeft zich met zijn auto vastgereden op een modderig bospad. Zomaar is hij thuis weggereden. Gegrepen door een gevoel van verveling is hij in zijn auto gestapt, heeft hij lukraak dan links, dan rechts een afslag genomen tot hij niet meer verder kon. Geografisch niet, psychologisch niet. De verveling heeft zich getransformeerd tot leegte, tot een gevoel van angst. Voor hem is er alleen maar duisternis, ijzige kou, overal sneeuw, de dichte duisternis van een donker bos:

 

Diep in het donkere bos, wat een idee, nee, maar dat kon je toch ook geen idee noemen, het was meer een inval of zoiets, iets wat me zomaar was ingevallen. Absurd was het. Pure dwaasheid. Domheid. Niets dan pure domheid. En waarom ik zulke dingen doe dat heb ik nooit begrepen. Maar ik heb toch nooit eerder, in mijn hele zondige leven, iets dergelijks gedaan, en hoe heb ik dat dan nu kunnen doen als ik nooit eerder laat in de herfst een bos ben ingelopen, tegen de avond nog wel, […] En nu zie ik al bijna niets meer, zo donker is het al geworden tussen de bomen. […] Midden in het donkere bos. En ik ben zo moe.

 

Geen huizen, geen mensen, geen terugkeer naar de auto mogelijk, sneeuw weegt op de doorgebogen takken, eenzame voetsporen blijven op de sneeuwlaag achter.

De vertrekpositie van het hoofdpersonage is inderdaad helemaal analoog aan die van de hoofdfiguur uit Dantes middeleeuwse epos, La Divina Commedia. Ook hij is verdwaald, voelt zich verlaten, weet niet meer waarheen. Ook hij bevindt zich midden in een donker woud. En is moe, leeg, angstig. Dante opent zijn epos al volgt: ‘Op het midden van ons aller levensweg werd ik mij door een donker bos bewust dat ik de juiste weg was kwijtgeraakt. Hoe moeilijk, ach, te zeggen hoe het was, dat wilde, dicht begroeide, ruige bos dat, als ik eraan denk, mijn angst hernieuwt!’

Wellicht is dat uitgangspunt van menselijke verlatenheid universeel herkenbaar, bevindt het zich op het midden van ons aller levensweg. Maar geldt dat ook voor het eindpunt? Tussen de veertiende eeuw (Dante voltooide zijn episch gedicht in 1321) en de eenentwintigste eeuw gaapt een culturele afgrond van zeven eeuwen, waarin het oude wereld- en Godsbeeld is verdwenen. En toch gaan Dante en Fosse op zoek naar licht in de duisternis. Is dat hetzelfde licht? Verloopt hun tocht ernaar heel verschillend? Of toch weer niet verschillend? Ik kom er straks uitvoerig op terug. Maar eerst luister ik naar Jon Fosse zelf. En naar zijn poging om het onzegbare in woorden te vatten.

 

Op zoek naar het licht.

 

Een schitterend wit is niet de eerste poging van Fosse om het licht te vatten. Qua thematiek is het een weergave in miniatuur van zijn magnum opus Septologie, dat in 2021 werd afgerond met de publicatie van het laatste deel Een nieuwe naam. Meer nog, wellicht vat deze korte novelle van nagenoeg zeventig bladzijden de centrale thematiek van zijn hele oeuvre samen, die voortborduurt op een bijna fataal ongeluk dat de auteur overkwam toen hij zeven was.

Fosse werd in 1959 geboren in een Noors boerengezin. Bij het ongeluk in 1966 verloor hij veel bloed en had hij een bijna-doodervaring. In nagenoeg elk interview waarin de vraagsteller naar die ervaring peilt, vertelt hij over een glinsterend licht, een schitterend wit dat hij toen heeft gezien en dat vrede en schoonheid uitstraalde. Die ervaring heeft hem fundamenteel veranderd en wellicht heeft ze hem tot de schrijver gemaakt die hij geworden is.

Een analoge ervaring overkomt Asle, Fosses alter ego, die regelmatig opduikt in zijn werk, bijvoorbeeld in zijn verhalenbundel Scènes uit een kindertijd (1994), en in Septologie zelfs de hoofdrol speelt. Wat die ervaring net inhoudt blijft enigmatisch, het is de beleving van een soort lichtend donker, een nagenoeg onzichtbaar licht. Fosse probeert, net zoals de schilder Asle dat in beelden doet, het licht in woorden te vatten. Maar woorden schieten telkens tekort; het licht verschijnt slechts in een dimensie die tussen de regels door spreekt. Dat inherente tekort van de menselijke taal weerhoudt hem echter niet datgene ter sprake te brengen, waarover hij niet kan spreken. Met een omkering van het beroemde adagium van de Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein (‘Waarover wij niet kunnen spreken, daarover moeten we dan maar zwijgen’), wil hij datgene waarover we niet kunnen spreken in woorden evoceren.

Dat is een paradoxale, wezenlijk onmogelijke opdracht die hij door Asle in Septologie in al haar breekbare subtiliteit laat verwoorden:

 

ook al is het schilderij in de ogen van anderen misschien mislukt, is het toch een schilderij waarop ik eerlijk gezegd iets heb weten weer te geven van wat ik op al mijn schilderijen probeer weer te geven, denk ik, dat iets, dat, ja, dat wat niet gezegd kan worden, maar wat misschien gezien kan worden, of bijna gezien, ja, dat wat áls het al op een op andere manier kan worden weergegeven eerder gezien dan gezegd kan worden, maar niet alleen in een schilderij, want het kan minstens net zo goed in een goed boek, in literatuur, gezien worden, denk ik.

 

Moeder, vader, man in het zwarte pak en de lichtende gedaante

 

Ik keer terug naar Een schitterend wit. Een man is dus verdwaald in een donker bos. Er is alleen maar duisternis, ijzige kou, overal sneeuw, de dichte donkerte van een duister bos. Maar ongeveer halfweg het verhaal – in het midden van het leven – ontwaart hij een lichtende gestalte. Wie is ze, vraagt hij zich af:

 

de gedaante zegt: ik ben die ik ben – en ik denk bij mezelf dat ik dat antwoord al eerder heb gehoord, maar ik kan me niet herinneren waar ik dat heb gehoord, of misschien heb ik het ergens gelezen.

 

‘Ik ben die ik ben’. Toen Jahweh Mozes riep bij de berg Horeb, vroeg Mozes naar Zijn Naam. Wat moest hij aan het Joodse volk zeggen? God antwoordde: ‘Zeg hun: Ik ben die Ik ben’. De reminiscentie aan het antwoord van Jahweh op de vraag van Mozes in het Bijbelse boek Exodus brengt de aanwezigheid van de witte gedaante in een religieuze en zelfs mystieke context. Soms spreekt de witte gedaante; meestal spreekt ze door te zwijgen. Fosse probeert de aanwezigheid ervan te grijpen door diverse lagen van het bestaan af te pellen. Zo laat hij het subtiele verschil tussen betekenis en bestaan oplichten en tegelijk hun gelijkenis: ‘en woorden als glanzend, als wit, als stralend lijken geen betekenis meer te hebben, ja, het is alsof alles zonder betekenis is, en betekenis, ja, de betekenis lijkt niet meer te bestaan, want alles is er als het ware gewoon, alles is betekenis.’

Het is alsof de witte gedaante er is en tegelijk niet is; alsof het contrast tussen zijn en niet zijn in het licht ervan oplost; alsof het onmogelijke toch mogelijk wordt in het ‘onzichtbaar licht dat de waarheid spreekt’ en ‘spreekt door te zwijgen’. Fosse, die zich tot het katholicisme heeft bekeerd, – in het van oudsher Lutheraans maar nu overwegend geseculariseerd Noorwegen een piepkleine minderheid – suggereert daarmee een mystieke ervaring van God, of een soort van eenwording met God die tegelijk mogelijk en onmogelijk is, werkelijk en onwerkelijk.

In het schitterende licht van de witte gedaante verschijnt vervolgens een koppel. Zijn zij zijn vader en moeder? Er duikt een man met het zwarte pak op, hij is zonder gezicht. Is hij de dood die zijn opwachting maakt aan de uiterste grens van het leven? Stap voor stap, voetje voor voetje, naderen ze elkaar. ‘en ja, daar staat opeens die glanzende gedaante voor ons, ja, de gedaante die schitterend straalt in haar wit, en ze zegt kom mee … en opeens is er geen enkele ademtocht meer, maar alleen die glanzend, schitterende gedaante die een ademend niets verlicht, wat wij nu inademen, uit haar wit.’ Betreden we hier het gebied waar eindigheid in oneindigheid overgaat, waar sterfelijkheid aan onsterfelijkheid raakt?

 

De dubbelganger en het spel met interpunctie.

 

Kan iemand het onzegbare zeggen? De novelle Een schitterend wit is één lang uitgesponnen innerlijke monoloog, in een poging om via die stream of consciousness met een uiterste inspanning de Godservaring in al haar complexe contradicties en aarzelingen een stem te geven. Wie zich eraan waagt om het grensgebied van de mystiek te betreden, loopt makkelijk het risico in religieuze kitsch te verzeilen, schrijft de Vlaamse schrijver Christophe Vekeman. Een schitterend wit is inderdaad een waagstuk, waarin Fosse het terrein van de mystiek betreedt, maar de valkuil van kitsch vermijdt. Daarvoor staat zijn eigenzinnige omgang met taal garant.

De novelle is de herwerkte versie in proza van een oorspronkelijk theaterstuk, In het zwarte bos, dat in september 2023 in Oslo in première ging. De taal van het toneel is het meest aangewezen instrument om recht te doen aan het meanderende karakter van een innerlijke monoloog. Die taal kenmerkt ook de onophoudelijke stream of consciousness in Een schitterend wit. De hoofdfiguur herhaalt voortdurend zichzelf, breekt plots een gedachte af die hij pas veel later weer opneemt of die in tegenspraak is met een vorige, hij dwaalt af naar vroeger en dan weer naar later of naar helemaal nergens. Van een echte plot is nooit sprake, slechts bij herlezing geeft Fosses proza haar geheim langzaam maar nooit volledig prijs.

Het is al zo vaak herhaald: qua vorm, qua ritmiek en qua muzikaliteit houdt Fosses eigenzinnige taalgebruik de aandacht van de lezer vast. Septologie is een turf van honderden bladzijden die uit één eindeloos lange zin bestaat: geen enkel punt onderbreekt de gedachtestroom. In Een schitterend wit ontbreekt elk vraagteken. Terwijl de hoofdfiguur ongeveer alles en iedereen in vraag lijkt te stellen – Wat is werkelijk en wat niet –, ontbreekt na elke vraag het teken dat die vraag moet weergeven. Alsof er tussen een indicatieve zin die feiten beschrijft en een vraagzin geen tussenschotten bestaan. Er is een naamgenoot die een dubbelleven leidt – Asle en Asle in Septologie; er is de titel van het tweede deel – ‘Ik ben een ander’ – met een knipoog naar Arthur Rimbaud; er is de afwezigheid van interpunctie in de onophoudelijke gedachtestroom; er is de ontvankelijkheid voor de mengeling van het mogelijke en het werkelijke, van het zichtbare en het onzichtbare: die vloeibare werkelijkheid weerspiegelt zich in Een schitterend wit in de afwezigheid van het vraagteken.

Diezelfde ontvankelijkheid voor het mysterie van de werkelijkheid spruit ten diepste voort uit het loslaten van zichzelf, uit de weigering een eigen identiteit voor eens en altijd vast te leggen. Fosse thematiseert die vloeibaarheid van donker in licht, van leven in dood, van dood in leven, van eindigheid in oneindigheid, van zelf in de ander, van begin- in eindpunt in talloze variaties. Wie is Asle nu eigenlijk? Wie is Fosse? Wie ben ik als lezer? Wat kenmerkt het tijdsgewricht waarin wij leven? Indien het uitgangspunt van menselijke verlatenheid universeel herkenbaar is, zich op het midden van ons aller levensweg bevindt, hoe kunnen we dan het eindpunt opvatten?

 

Dante en Fosse

 

Ik draai de tijd terug en blader, op suggestie van Thibault Coigniez, in De goddelijke komedie van Dante. Ook Dantes vertrekpunt is een donker bos. Ook Dantes zoektocht naar het licht in La Divina Commedia is als een nooit eindigend op weg zijn. Op eigen kracht kan hij zich niet bevrijden uit zijn diepste ellende. Op zijn tocht door hel en vagevuur laat hij zich, naast zijn scherpe observatievermogen, leiden door de wijsheid van zijn tijd: de ptolemeische kosmologie, de klassieke literatuur van Vergilius, de metafysische wijsbegeerte van Thomas van Aquino. Slechts met behulp van die traditionele wijsheid kan hij uit de depressie komen waarin het verraad van Firenze hem had gestort.

Voor Dante verloopt die tocht door een reeds geordende wereld, het werk van Gods scheppende almacht. Dante weet dat het goddelijke doel slechts in het verschiet ligt, maar nooit volkomen afwezig kan zijn. De orde van de werkelijkheid is immers van dien aard dat een ontmoeting met God tot de mogelijkheden behoort. Wie Dante op zijn tocht volgt, leest in de tekens van de wereld de hand van God en is vervuld van hoop om uiteindelijk te kunnen genieten van de gelukzalige aanschouwing.

In de tweeëntwintigste zang van het derde deel van La Divina Commedia begeleidt Beatrice Dante op weg naar de hoogste hemelsfeer, waar hij God van aangezicht tot aangezicht zal mogen aanschouwen. In de verwachting daarvan kijkt hij achterom en heeft hij zijn leven in kaart gebracht. Nu neemt hij afstand van zichzelf en van de omgeving waarin hij zich van nature gesitueerd weet. In de terminologie van het oude ptolemeische wereldbeeld geeft hij deze afstandname letterlijk, dit is geografisch, weer. Omgeven door het heelal is er het besef van de onnoemelijke kleinheid van onze vreugde, onze verlangens en onze pijn. In het aangezicht van de eeuwigheid stemt dit inzicht tot geluk:

 

Ik blikte omlaag door alle zeven sferen en toen ik de aardbol
zag heel in de diepte, zo klein en zo gering, glimlachte ik even.

(Paradiso, Canto XXII)

 

Anders dan Dante en zijn middeleeuwse tijdgenoten, ervaart de hedendaagse westerling depressie en ellende in louter psychologische termen en veel minder in een religieuze en kosmologische context. Jon Fosses keuze voor de innerlijke monoloog illustreert die verandering. In vergelijking met Dante, laat Fosse zich leiden door heel andere gidsen op zijn zoektocht naar het licht in het duister. Formeel is er de invloed van het minimalistische proza van Samuel Beckett; spiritueel is er de invloed van de Duitse laatmiddeleeuwse mysticus Meister Eckhart. Anders dan bij Dante, is er bij Fosse geen Beatrice die hem begeleidt op weg naar het licht, waar hij God kan aanschouwen van aangezicht tot aangezicht, maar een man in het zwarte pak zonder gezicht.

Die verschillen illustreren onmiskenbaar de gewijzigde culturele context waarin de Godzoeker zich vandaag bevindt. Hij kent het vruchteloze van de menselijke zoektocht naar zin en betekenis, zoals Beckett die evoceert in het eindeloze wachten op een antwoord dat toch nooit komt. Hij herkent zich makkelijker in de negatieve theologie van Eckhart dan in de positieve metafysica van Thomas van Aquino. Voor Eckhart kan Gods woord slechts in stilte en zwijgen gehoord worden. Het onzegbare kan slechts oplichten in de stilte tussen de ritualistische, repetitieve regels.

 

Beckett, Eliot en Fosse

 

Wellicht is het geen toeval dat er een sterke verwantschap bestaat tussen drie Nobelprijswinnaars literatuur die in de taal van het toneel, de poëzie en de roman het terrein hebben durven betreden waarin eindigheid in oneindigheid overgaat. De Ier Samuel Beckett (1906-1989) evoceerde in minimalistische woorden de onmogelijkheid van die overgang. Het besef van die onmogelijkheid wordt door vele tijdgenoten ervaren als een culturele en spirituele cesuur, die een rechtstreekse toegang tot het licht hermetisch afsluit. Toch was de Brits-Amerikaanse dichter en toneelschrijver T.S. Eliot (1888-1965) blijven zoeken naar een opening op het oneindige in het besef dat de rechtstreekse zekerheid van een orgelpunt, zoals die bij Dante nog mogelijk was, ontbreekt. Eliot, zo schrijft Herman Servotte in zijn analyse van diens oeuvre ‘kan enkel maar raden en vermoeden, en wachten. Misschien is er een zin, een uiteindelijke verzoening, een vervulling van heel het wezen, maar de echo’s ervan zijn weinig talrijk, en zij worden maar gehoord door wie weet te luisteren.’

Aan de gelijkenis tussen Beckett en Eliot enerzijds en tussen Beckett en Fosse anderzijds is al heel wat inkt besteed. Mij treft vooral de gelijkenis tussen Fosse en Eliot. Beiden hebben zich bekeerd tot het katholicisme, voor allebei is die evolutie richting het christelijke geloof heel geleidelijk verlopen, werd die weg gebaand vanuit een groeiend ongenoegen met de wederwaardigheden van het leven als je daarvoor geen geestelijke verklaring kon vinden. Eliot zocht die weg uit het donkere bos naar een punt waarop tijd en eeuwigheid elkaar kruisen, in toneelstukken zoals The Family Reunion of The Cocktail Party, of in de gedichtencyclus The Four Quartets waarvoor hij de Nobelprijs ontving. Fosse zoekt diezelfde uitweg in de romancyclus Septologie, of in de novelle Een schitterend wit, een bewerking van een eerder toneelstuk.

 

Oneigentijds

 

Op de achterzijde van de Nederlandse vertaling van Een schitterend wit lezen we: ‘Jon Fosse heeft een klein meesterwerk over de dood geschreven.’ In het geseculariseerde Vlaanderen en Nederland raak je met een dergelijke karakterisering een snaar. In werkelijkheid schrijft Fosse in Een schitterend wit over wat de dood overstijgt. Het is een door en door oneigentijds, metafysisch, religieus boek. Het is zelfs zo oneigentijds dat ik me heb afgevraagd of een Vlaming of Nederlander die vandaag een dergelijke tekst zou schrijven nog onderdak zou vinden in een Vlaamse of Nederlandse literaire uitgeverij.

De bekeerde katholiek Fosse laat immers een heel eigenzinnige stem horen in het onttoverde, geseculariseerde West-Europa van vandaag. Zijn volgehouden aandacht voor ‘het mystieke’, voor wat ons overstijgt in onze zoektocht naar de plek waar tijd en eeuwigheid elkaar kruisen werkt als een verademing. Vooral in een samenleving waar de kerken leegstromen, de kennis en ervaring van religie nagenoeg onbestaande zijn en die ongevoeligheid voor het religieuze onnadenkend als een verworvenheid wordt gezien, als een vorm van ‘voortschrijdend inzicht’, werkt Fosses proza als een heilzaam tegengif. Net daarom heeft zijn door Eckhart geïnspireerde mystieke oeuvre niet alleen een existentiële zeggingskracht, maar tevens een cultuurkritische functie. De keuze van het vaak onder vuur liggende Nobelprijscomité kon ditmaal, in oktober 2023, geen meer gepaste keuze zijn.

 

Recensie: Een schitterend wit van Jon Fosse door Guido Vanheeswijck

Uitgeverij Oevers, 2023

Geplaatst op 06/04/2024

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.