Essays

Vijf redenen waarom Annie M.G. Schmidt de P.C. Hooft-prijs had moeten krijgen

Slechts 13 van de 74 winnaars van de P.C. Hooft-prijs zijn vrouw (18%). Waarbij in de categorie non-fictie – anders dan proza en poëzie – welgeteld 0 keer een vrouw won. Op verzoek van de Stichting P.C. Hooft-prijs stelde het Literatuurmuseum vorig jaar een jury samen rond de vraag: welke overleden vrouwelijke schrijvers hadden de prijs moeten krijgen? Dat leverde een lijst met de titel ‘Wel verdiend, niet ontvangen’ op, met 33 namen. Annie M.G. Schmidt is de bekendste naam op die lijst.

Vandaag is het dertig jaar geleden dat Annie M.G. Schmidt overleed. Een goed moment om te betogen dat Schmidt de P.C. Hooft-prijs toegekend had moeten krijgen, of zelfs nu nog postuum zou moeten krijgen. Daar zijn minstens vijf redenen voor.

Soep en karbonaadjes

Ten eerste heeft Annie M.G. Schmidt de jeugdliteratuur veranderd op een manier die niet te overschatten valt. Het is moeilijk om echt te doorgronden hoe groot de revolutie was die Schmidt voortbracht met haar jeugdliteratuur. Dat komt doordat als wij nu aan jeugdliteratuur denken, we aan Schmidts oeuvre denken. En dat is ondertussen alweer vernieuwd door jeugdschrijvers die na haar kwamen en allemaal door haar beïnvloed zijn. Maar wat er vóór Schmidt doorging als jeugdliteratuur is ongelofelijk anders: vaak belerend, christelijk, saai, voorspelbaar. In de woorden van Schmidt: ‘Ik kots ervan.’

Interessant is dat Schmidts vernieuwende stijl en toon onder andere voortkwamen uit de ontstaansgeschiedenis van haar verhalen en gedichten voor kinderen. Die las ze namelijk aan het begin van haar carrière voor in de Nutskinderleeszaal, net achter de Dam in Amsterdam, waar ze vanaf 1936 werkte. Daar merkte ze al gauw dat de honderd kinderen uit de Jordaan die vóór haar zaten, niet luisterden en zelfs begonnen te schreeuwen en te schoppen als ze het verhaal of gedicht niet interessant vonden. Daarom schakelde ze over naar zelfgeschreven, spannende, grappige, speelse en rebelse verhalen, waarmee ze ieder kind in de zaal stil kreeg.

‘Ik was een juffrouw die zelf in haar jeugd karton had gegeten,’ vertelde Schmidt later over de kinderliteratuur uit haar eigen jeugd, ‘en nu soep en karbonaadjes en iets toe mocht uitdelen.’ Net als de podiumdichters die in de jaren 90 buurthuizen vol jongeren stil moesten krijgen en daardoor poëzie voordroegen die de basis vormden voor wat we nu kennen als poetry slam en spoken word, hebben de kinderen uit de Jordaan in de jaren 30 er samen met Schmidt voor gezorgd dat jeugdliteratuur is geworden wat die nu is.

Ook in de decennia erna liet Schmidt zich inspireren door de kinderen voor wie ze schreef. De Baby Boom-generatie die tussen 1945 en 1950 werd geboren, was namelijk op de leeftijd gekomen dat ze leerde lezen en onder zowel die kinderen als hun ouders was een behoefte ontstaan aan frisse, eigentijdse kinderliteratuur. Abeltje, Jip en Janneke, Ik ben lekker stout, Floddertje, Ziezo, ‘De kat van ome Willem’ en de vele andere werken van Schmidt zijn dus te lezen als producten van hun tijd.

Wijn drinken en vreemdgaan

Ten tweede heeft Annie M.G. Schmidt in de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis en cultuurgeschiedenis een impact gehad op zowat alle genres: jeugdpoëzie, jeugdverhalen (zowel kortverhalen en romans), volwassenpoëzie, cabaretliedjes, radiohoorspelen, televisieseries, columns, essays, nieuwsartikelen, opiniestukken, musicals en toneelstukken. Ze was een veelschrijver en haar gigantische oeuvre reikt in vertaling tot op de dag van vandaag ver buiten het Nederlands taalgebied.

Interessant is dat die genres vaak in elkaar overlopen in haar oeuvre. Niet altijd is er daarbij een helder onderscheid te maken tussen jeugdliteratuur en volwassenliteratuur, een onderscheid dat volgens de in 2025 overleden Britse schrijver en leesbevorderaar Aidan Chambers (1934-2025) ook helemaal niet zo interessant is. In sommige verzamelde werken van Schmidt wordt zo’n onderscheid gelukkig ook niet aangehouden, zoals in Die van die van u (2014), waarin de traditionele tweedeling van volwassenen- en jeugdliteratuur is losgelaten.

In alle genres die Schmidt beoefende, was ze ontnuchterend, creatief, scherp, vol spot, hilarisch en recalcitrant. Dat laatste was ze ook altijd in interviews, een tekstsoort die je in zekere zin ook tot haar oeuvre zou kunnen rekenen. Schmidt genoot ervan om alles een beetje op te schudden. Toen ze richting het einde van het leven werd gevraagd om levensadvies, zei ze: wijn drinken en vreemdgaan.

Pionier in mediavernieuwing

Ten derde was Annie M.G. Schmidt een pionier op het gebied van literatuur en mediavernieuwing. Ze heeft op een onnavolgbare manier de Nederlandse literaire cultuur gevormd die ontstond door nieuwe technologische en mediale ontwikkelingen. En met pionier bedoel ik: ze stond helemaal vooraan, als trekkende en scheppende kracht, altijd in samenwerkingen binnen teams, bij iedere nieuwe media-uitvinding die gedaan werd gedurende haar leven, oftewel zo ongeveer de hele 20e eeuw, want ze leefde van 1911 tot 1995.

Zo schreef ze het eerste grote succesvolle radiohoorspel. De familie Doorsnee uit 1952 werd ongelofelijk veel beluisterd, dwars door alle zuilen heen. Dankzij een speciaal bisschoppelijk mandement mochten zelfs katholieke Nederlanders luisteren. En zoals Annejet van der Zijl het treffend stelt in haar biografie Anna. Het leven van Annie M.G. Schmidt (2002): in 1958 markeerde de laatste uitzending van die radioserie het einde van de tijd van de radio als hét massamedium, net zoals de eerste aflevering van Schmidts Pension Hommels (1957-1959) het begin van het televisietijdperk inluidde.

Daarna schreef Schmidt de eerste grote televisieserie. Ja Zuster, Nee Zuster (1966-1968) heeft een ongekende status in de Nederlandstalige cultuurgeschiedenis. Gemiddeld keken per aflevering zo’n 2,5 miljoen mensen, terwijl er destijds nog geen 3 miljoen televisietoestellen in de Nederlandse huishoudens stonden. Bovendien stond Schmidt aan de wieg van de eerste musicals in Nederland. Heerlijk duurt het langst was in 1965 de eerste oorspronkelijke Nederlandstalige musical en daarna volgden er nog veel.

Door haar pioniersrol zal ik altijd benieuwd blijven naar wat er was gebeurd als Schmidt langer had geleefd. Misschien hadden we dan wel meegemaakt hoe ze helemaal vooraan de ontwikkelingen rond literaire cultuur en het internet had gestaan, en daarna de literaire cultuur op streamingdiensten.

Progressief

Ten vierde was Annie M.G. Schmidt op een eigenzinnige manier progressief, een manier die afweek van vele andere progressieve stemmen in de 20e eeuw, omdat ze zich heel bewust en expliciet distantieerde van georganiseerde groepen. Ze schreef kritisch over de wooncrisis, de werkloosheidscijfers, de positie van de vrouw, de oorlog en de manier waarop mensen omgingen met de Duitse censuur. Vooral de jaren 60 paste haar recalcitrante ‘lekker stout’-mentaliteit helemaal bij de tijdsgeest en werd ze terugblikkend op haar oeuvre omarmd als een ‘provo avant la lettre’.

Daarnaast was haar werk al vroeg ecokritisch. Veel van haar personages kunnen met dieren praten, zijn zelf half-mens-half-dier en vooral: ze zijn uitgesproken begaan met het klimaat. Denk aan Ibbeltje, Minoes, Otje, Pluk van de Petteflet, de heen- en weerwolf, de spin Sebastiaan, het schaap Veronica, Dikkertje Dap, het beertje Pippeloentje en vele andere personages.

Voor haar derde musical, Wat een planeet!, liet Schmidt zich bovendien inspireren door het in 1972 gepubliceerde Rapport van de Club van Rome, dat waarschuwde voor de overbevolking, milieuvervuiling en uitputting van de aarde die we nu ervaren. De teksten van die musical zijn direct en urgent, wat extra opvallend is als je weet dat haar partner voor Shell werkte. Een voorbeeld (geciteerd door Geert Buelens):

We gaan d’r an

Zeggen de computers

Wij

En onze tegenvoeters

De olie uitgeput

Het gas fini

Allemaal op

De energie

En ook de kringloop

Is verstoord

Het is voorbij

Met de menselijke soort

Een ramp

Op wereldschaal

En ’t is ook nog mijn schuld allemaal

Politiek gezien zijn haar teksten vaak implicieter dan bovenstaand voorbeeld, maar bijna altijd vooruitstrevend. Ze schreef vroeg over homoseksualiteit (winkelbediende Fred in De familie Doorsnee was in 1957 het eerste homoseksuele personage in de Nederlandse omroepgeschiedenis), over euthanasie (het toneelstuk Er valt een traan op de tompoes uit 1978 gaat helemaal over dat thema) en veel van haar teksten kenmerken zich als feministisch.

Toch was ze nooit een vanzelfsprekende woordvoerder van de homobeweging of het feminisme. Die dubbele kant van haar opstandigheid is in haar gehele oeuvre en carrière te vinden. In 1967 antwoordde de domineesdochter op de vraag van Mies Bouwman wat ze op een spandoek zou willen zetten: ‘Lachen mag van God!’, maar tegelijkertijd was Ja Zuster, Nee Zuster in die tijd juist heel geruststellend burgerlijk en veilig. ‘Eindelijk eens een programma […] waarin geen enkele bevolkingsgroep wordt beledigd, en waardoor niemand zich gekwetst hoeft te voelen’, schreef Het Vrije Volk. Grote kans dat de latere cultstatus van de serie ook nog te maken heeft met het feit dat de VARA de ampexbanden uit zuinigheidsoverwegingen wiste, waardoor de opnames van de afleveringen – anders dan de liedjes – niet bewaard zijn gebleven. Zo groeide de serie in de woorden van biograaf Van der Zijl in het collectief geheugen uit ‘tot legendarische proporties’.

Schmidt schreef feministische pleidooien in vrouwenbladen, vond dat meisjes en vrouwen een beroep moesten kiezen en voorspelde in 1950 al dat er veel aandacht zou komen voor het inzicht dat de vrouw niet ‘krachtens haar wezen niet tot grote schepende daden in staat’ is, maar dat ‘haar maatschappelijke positie haar zodanig geremd [heeft], door de eeuwen, dat zij nog steeds vleugellam is’. Haar feminisme dook soms op hele onverwachte plekken op. In 1960 schreef ze bijvoorbeeld in een relatiegeschenk van Shell:

Kleine meisjes huilen minder dan ze zouden moeten doen. Ze huilen als ze ergens tegen aan lopen, maar hoeveel heviger en smartelijker zouden ze huilen als ze beseften waar ze later nog eens tegen aan zullen lopen.

Schmidt uitte echter ook geregeld kritiek op het feminisme, met gebroken vriendschappen tot gevolg, bijvoorbeeld met jarenlange vriendin Hora Adema. In Opzij – het feministische tijdschrift waarvan de redactie heel blij was dat ze zo’n grote naam hadden weten te strikken – eindigde Schmidt in 1975 een stuk over het instituut huwelijk met de woorden: ‘O lieve Jezus, geef ons toch een nieuwe Marx. Maar zoiets mag je natuurlijk niet zeggen in een feministisch blad. Weer twee mannen, zeggen ze dan bitter.’ De samenwerking tussen het feministische blad en Schmidt was dan ook maar van zeer korte duur.

Haar progressieve status was dus niet constant. Vooral begin jaren 70 verschoof haar imago als voortrekker bij het ter discussie stellen van gezagsdragers naar een imago als juist onderdeel van de gevestigde orde. Biograaf Van der Zijl schrijft hierover:

Het verwarrende was dat vooral de progressieve intellectuele pers, die Annie als haar natuurlijke habitat beschouwde, het op haar had voorzien, terwijl haar uit rechtse hoek nog steeds alleen maar lof en lauwerkransen ten deel vielen. [In de jaren 80] was het onder progressieve ouders, die hun kinderen de avonturen van het nog steeds bijzonder populaire kleuterduo toch ook niet wilden onthouden, gewoonte de verhaaltjes voor te lezen met ‘Jip’ op de plaats van ‘Janneke’ en omgekeerd.

Misschien zijn de progressiefste delen van Schmidts oeuvre te vinden in haar liedteksten. Alleen al haar musical Foxtrot uit 1977 bevat meerdere liedjes die collectief gezongen zouden moeten worden tijdens protesten. Het nummer ‘Sorry dat ik besta’ schetst bijvoorbeeld de problematiek van een heteronormatieve samenleving:

Al die honderdduizend liedjes

Waar je mee wordt overspoeld

Songs en hits en melodietjes

Die zijn nooit voor hen bedoeld

Elke schlager ieder wijsje

Altijd jongen, altijd meisje

I love you, en ik hou van jou

Altijd man en altijd vrouw

Ieder vers en elke aria

Romeo en Julia

 

Want zo is het toch m’n jongen

Nooit wordt er een lied gezongen

Over de verboden kus

Van Romeo en Julius

En het nummer ‘Over tijd’ zou het lijflied kunnen zijn van de huidige abortusbeweging:

Ik weet ergens een adres

in een zijstraat van de Nes

die het met de zeepspuit doet

Ja, dat mens is reuze goed

maar je weet hoe ze het doet

en je weet wat ze d’r haalt:

de breinaald

de breinaald op de keukentafel

de breinaald

 

Je hebt geen keus,

want geen dokter die het doet,

dus het móét

Zulke teksten zijn gedurfd in hun directheid en confronterend in hun expliciteit, wat versterkt wordt door het contrast tussen zware liedtekst en vrolijke melodie. Wat mij betreft precies wat we nu nodig hebben, in een tijd waarin mensenrechten worden teruggedraaid en de risico’s van vroeger weer op tafel liggen. Niet voor niets tourt de musical Foxtrot in 2025 door heel Nederland, in het teken van het dertigjarig overlijden van Schmidt.

Hollandse Humoristen

Ten slotte: het werk van Annie M.G. Schmidt is hilarisch. Ik ken geen andere schrijver die zo veel, zo vaak, zo uitgebreid, zo slim, zo divers, zo verspreid over genres en zo origineel grappig is als Annie M.G. Schmidt. In alle aanbevelingsbrieven die Annejet van der Zijl aanhaalt in haar biografie over Schmidt staat naast de vaardigheden en ervaringen van de bibliothecaris en journalist vermeld hoe haar humor het nog prettiger maakt om met haar te werken.

Schmidt was het enige bekende vrouwelijke lid van wat de ‘Hollandse Humoristen’ werd genoemd, een beweging op het snijvlak van cabaret, kleinkunst, poëzie en theater die beantwoordde aan de naoorlogse behoefte aan humor en vermaak. In die groep was Simon Carmiggelt de tweede veelschrijver naast Schmidt. Beiden waren ze ook deel van een cabaretgroep met de naam De Inktvis, die ontstond uit de groep rond Het Parool, waar Schmidt werkzaam was. Onder anderen Conny Stuart, Wim Sonneveld en Wim Kan waren bij die groepen betrokken. Die laatste twee vochten decennia lang bij iedere nieuwe liedteksten van Schmidt om het recht om die te mogen zingen.

Misschien liggen de onbekendste delen van Schmidts humor wel in de gedichten die ze voor volwassenen schreef. Dat zijn er niet veel, maar er zitten echt een paar parels tussen. Zo nam ze de Vijftigers op de hak door in het gedicht ‘De dichter’ Piet op te voeren, die het liefste verzen wilde schrijven ‘over wat late rozen in de zon’, maar dat mag niet van de andere dichters, want rijm en metrum  zijn ‘uit de mode’. Dus schrijft Piet ‘zijn eerste echte vers’:

ik drijf spelden van wanhoop
in de huis van je
grutten wezenloos
woezie woezie 17 en
klaan uit je klukhaar

[…]
En Paul Rodenko schreef een heel lang stuk

In “Maatstaf” om te laten zien hoe prachtig

het was. Vooral dat “woezie” en dat “kluk”.

Koningin van Nederland

Het is dus op z’n zachts gezegd wonderlijk dat de veelzijdige, geëngageerde en geestige schrijver Annie M.G. Smidt, die de Nederlandstalige letteren zo ingrijpend heeft veranderd, nooit de P.C. Hooft-prijs kreeg. Toch zat Schmidt niet om prijzen verlegen. Ze heeft de Constantijn Huygensprijs toegekend gekregen, de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur, de Gouden Griffel, de Hans Christian Andersenprijs, postuum de Prijs van de Nederlandse Kinderjury, en bij leven werd ze genomineerd voor de jeugdvariant van de Nobelprijs voor Literatuur. Vanaf eind jaren 80 stond ze veelzeggend bekend als ‘de werkelijke Koningin van Nederland’. Een verhaal over haar als ‘miskende’ schrijver zou dus zeer onterecht zijn. Ze heeft uniek veel boeken verkocht en al vroeg in haar carrière was ze miljonair. Maar dat is ’t ’m juist: succes is in het literaire veld verdacht.

Jan Greshoff is een van de weinig literair erkende schrijvers die heeft gesteld dat Schmidt tot ‘de Hoge Gewaarborgde Nederlandse Letterkunde (alles met bovenkast vanwege de eerbied)’ behoorde en hij deed dat ook al vroeg in haar carrière, namelijk in 1951. Kort daarna werd ze tot lid verkozen van de Maatschappij van Letterkunde. In 1985 nam Geert van Oorschot enkele gedichten van haar op in een bundel ter gelegenheid van het veertigjarige bestaan van zijn uitgeverij, waarin hij ‘de zeven Nederlandse dichteressen die er toe doen’ samenbracht: zo stond Schmidt tussen M. Vasalis en Judith Herzberg.

Zelf vond Schmidt dat ze nooit het literaire niveau haalde dat ze nastreefde. ‘Had ik maar één gedicht zoals Vasalis geschreven…’ jammerde ze volgens vrienden richting het einde van haar leven. In het openbaar zei ze echter veel vaker dat ze niet bij de elitaire club wilde horen, zoals in 1987:

Ik kan dat elitaire ivoren-torengezelschap niet uitstaan. […] Het is zo verschrikkelijk intellectualistisch. Goddank ben ik nog niet bij de literatuur ingedeeld. Het dreigt te gebeuren. Ze willen me inlijven. Maar als ik daar bij moet horen bij dat ploegje pendanten dan bedank ik er voor. Om dat te verhinderen zou ik de meest ordinaire rotliedjes gaan schrijven, zodat ze me meteen weer uitsluiten.

‘Je had allang de P.C. Hooft-prijs moeten hebben,’ zei interviewer Bibeb in 1982 in Vrij Nederland tegen Schmidt. Simon Carmiggelt had die prijs in 1974 al wel ontvangen. Het verhaal ging dat een P.C. Hooft-prijsjury in die jaren serieus had overwogen Schmidt de prijs voor poëzie toe te kennen voor haar liedjes. Biograaf Van der Zijl: ‘Juist vanuit de hoek van waaruit Annie in 1968 werkelijk onbarmhartig onder vuur genomen was, de progressieve intellectuele goegemeente, klonk nu het hardst de roep om haar literaire rehabilitatie.’

Rudy Kousbroek, Nico Scheepmaker, Martin van Amerongen en Theodor Holman namen het in de jaren 80 voor haar op. Ook Karel van het Reve deed dat, volgens Schmidt zelf. Later voegden ook Jacques Klöters en Renate Rubinstein zich toe aan die groep ‘supporters’. Adriaan Morriën werd daarbij standaard als boosdoener neergezet; de ‘schurk’ die destijds een minder juichende recensie over haar gedichten had gepubliceerd. Schmidt deed zelf actief mee aan die beeldvorming. Ze bleef dat verhaal over hem herhalen.

Gender en genre

Hoogleraar Kees Fens schreef een van de weinige letterkundige analyses van haar werk. Hij noemde haar daarin ‘superieur’ en uitte hij kritiek op zijn letterkundige collega’s die ‘er nog niet in geslaagd [zijn] Annie M.G. Schmidt een hoge literaire onderscheiding te geven’. Ook noemde hij haar een ‘Vijftiger in de kinderliteratuur’. En in die laatste uitspraak ligt denk ik de crux.

Schmidt is altijd beschouwd als geweldig, maar niet als onderdeel van de zogenaamde ‘hoge literatuur’. Ze viel met haar omvangrijke oeuvre tóch tussen de drie genres van de P.C. Hooft in: poëzie (maar daar bedoelen we geen jeugdpoëzie of liedteksten mee), proza (maar daar bedoelen we geen kinderboeken of musicals mee) en non-fictie (maar daar bedoelen we geen columns of tijdschriftartikelen mee).

Dat betekent dat Schmidt niet alleen de dupe is geweest van haar gender, maar ook van haar genre. Een realisatie die mij veel heeft doen nadenken over mijn eigen ‘genrechauvinisme’ als letterkundige, criticus, docent en redacteur. In 1968 werd aan Schmidt gevraagd wat ze vond van de wijze waarop ze was uitgesloten uit veel domeinen van de literatuur. Haar antwoord wil ik inzetten in mijn eigen letterkundige praktijk: ‘Kat, waarom vlieg je niet. Nou omdat een kat geen vogel is.’

 

Een verkorte versie van dit essay verscheen op 21 mei 2025 in het Nederlandse dagblad Trouw. Op 18 september 2024 gaf Kila van der Starre in opdracht van Bibliotheek Utrecht, Literatuurmuseum en Universiteit Utrecht een lezing die gebaseerd was op dit essay.

 Alle citaten in dit essay zijn afkomstig uit:

Annejet van der Zijl

Anna. Het leven van Annie M.G. Schmidt

2002

Querido

480 pagina’s

ISBN: 9789021421636

Geplaatst op 21/05/2025

Tags: Annie M.G. Schmidt, Gender, kinderliteratuur, literaire prijzen, P.C. Hooft

Categorie: Essays

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.