Wat zijn dat eigenlijk, vinexwijken? Naima El Bezaz weet het antwoord al op de eerste pagina van haar boek Vinexvrouwen: ‘Het zijn woonplekken met fantasieloze, razendsnel gebouwde huizen die gemaakt lijken van karton. Als de buurman tien deuren verderop boort, is het net alsof de tandarts met mijn verstandskies bezig is.’ Eigenlijk is de rest van haar boek niets anders dan een herformulering van dit antwoord. De vinexwijk is dodelijk saai, de mensen zijn er onbeschoft, racistisch en promiscu; ze geloven nergens meer in en zijn heel erg ongelukkig, de schrijfster niet uitgezonderd.
Dat El Bezaz haar beschrijving van het uitzichtloze bestaan in de vinexwijk uitsmeert over bijna tweehonderd pagina’s, roept natuurlijk een tweede vraag op: wat bezielt iemand om in een vinexwijk te gaan wonen? Wie het antwoord op die vraag in Vinexvrouwen zoekt, vindt alleen maar vaagheden. Het is er ‘goed voor de kinderen’ – dat althans zegt El Bezaz tegen zichzelf en tegen haar man, ze zegt het tegen andere vinexbewoners, die het op hun beurt ook weer bekrachtigen. Waarom precies blijft onduidelijk. Ook wordt er steeds weer gezegd dat het ‘rustig’ in de wijk is. Erg overtuigend is dat niet, want El Bezaz beschrijft aan de lopende band burenruzies, uit de hand lopende feestjes, geschreeuw uit de achtertuin en het gehij dat de komst van nog meer vinexwijk aankondigt.
Hoe zit dat met die vinexwijken? Een opvallend belerend artikel op Wikipedia voert de oorsprong van het begrip terug op de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra uit het begin van de jaren negentig – en Wikipedia heeft gelijk. De nota beoogde door grootschalige nieuwbouw aan de rand van grote en middelgrote steden de verstedelijking van het platteland tegen te gaan, het gebruik van de auto als vervoersmiddel voor woon-werkverkeer te reduceren, de doorstroom van sociale huurwoningen naar betaalbare koopwoningen te stimuleren en de internationale concurrentiepositie van de Randstad te verstevigen. Wie in de vinexwijk woont, hoeft geen huis meer in een dorp of een natuurgebied te bouwen, kan met het openbaar vervoer naar zijn werk, draagt elke maand een beetje van de hypotheek af en werkt in een kantoor dat ergens in de buurt van Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht staat omdat bedrijven daar gemakkelijk goed opgeleid personeel kunnen recruteren.
Het is geen toeval dat de vinex-nota werd aangenomen onder een regering van CDA en PvdA. De ambities achter de vinexwijk zijn overduidelijk op waarden van de middenklasse geënt: veiligheid, mobiliteit, natuurbehoud en vooral economische zekerheid. Dat de vinexwijk de wijk van de middenklasse is, wordt ook duidelijk in de architectuur: de eenvormigheid zorgt ervoor dat noch succes, noch maatschappelijk ongeluk aan de huisvesting af te lezen is. Integendeel: de huizen maken iedereen gelijk. Dat maakt de vinexwijk veilig, overzichtelijk en af: als je er geboren wordt, staan je kamer, je klimrek en je schooltje klaar; als je er doodgaat, wordt je plek opgevuld, zonder dat er een spoor van je achterblijft. Vermoedelijk is de vinexwijk de omvangrijkste poging ooit om de geschiedenis stop te zetten.
In Vinexvrouwen wordt duidelijk welke prijs de middenklasse voor de realisering van die ambities betaalt. De vinexbewoners zijn weliswaar veilig opgeborgen in een overzichtelijk landschap, maar ze kunnen aan dat landschap geen eigen betekenis meer toevoegen. De voorgevormde wereld waarin ze leven is im Grunde onveranderlijk, hooguit kan het meubilair worden ingewisseld. Maar ook daarbij is de speelruimte uitermate beperkt: bij El Bezaz gaan twee buurvrouwen elkaar te lijf omdat de één haar huis opnieuw heeft ingericht met de meubels die de ander beweert als eerste in de shopping-mall gezien te hebben. In hun prefab wereld raken de vinexbewoners hun singulariteit kwijt. Met alle gevolgen van dien.
Evenwel maakt de grap over de kijvende buurvrouwen ook duidelijk dat El Bezaz zich niet van de door haar beschreven voorgevormde hel kan bevrijden. Zeer terecht hebben Pieter Hoexum en Pieter Steinz El Bezaz’ manier van schrijven in verband gebracht met cabaret. Nadat de preek zijn autoriteit had verloren, werd cabaret het middel waarmee een aanzienlijk deel van Nederland, en met name Jan Modaal, zijn verhouding tot de werkelijkheid is gaan begrijpen. Maar waar de preek nog tot reflectie en verandering aan probeerde te zetten, is cabaret bij uitstek behoudend. Hoe moralistisch Youp, Freek en hun navolgers ook van wal mogen steken, uiteindelijk verzoenen ze hun publiek met de wereld zoals die is door het er om te laten lachen. Om het nog iets duidelijker te formuleren: cabaret is voor slaven.
Een goed voorbeeld van de manier waarop El Bezaz zich het cabaret inschrijft is te vinden in haar vijfde hoofdstuk. Daarover moet allereerst opgemerkt worden dat er eigenlijk niet meer van hoofdstukken gesproken kan worden als die gemiddeld niet langer dan vijf pagina’s duren, met bovendien een stevig opgerekte bladspiegel. Eerder zijn het stukjes, die de spanningsboog van een cabaretesk nummertje hebben. In stukje nummer vijf maakt El Bezaz zich er in gesprek met haar vriendin Maartje kwaad over dat de supermarkt een traditionele Marokkaanse soep, harira, in pakjes verkoopt. Dat is ‘heiligschennis’, want harira is voor haar een ‘symbool’, een ‘mysterie’, ‘iets bijzonders’ – ‘Als je het maakt, voel je allerlei wonderlijke emoties door je heen stromen. Je ziel, je hart, je liefde gaat erin zitten.’ Maartje reageert lakoniek – ‘Nou, een lekker soepie gaat er wel in.’ – tot walging van El Bezaz.
Die walging is de walging van de cabaretier, die zich over het Hollandse provincialisme in extase brult. Vergelijk het met Van ’t Heks sarcastische gebrul over broekpakken, Tiel en caravans. Evenzeer des Youps is ook het holle pathos dat El Bezaz tegenover Maartjes provincialiteit stelt: symbool, mysterie, heilig, ziel, hart en liefde – geen begrip is zwaar genoeg om El Bezaz’ verlangen naar authenticiteit te evoceren, dat daarmee volkomen vaag en vrijblijvend wordt. En haar woede leidt niet tot verzet, niet tot inzicht, maar wordt omgezet in agressie richting iemand ten opzichte waarvan ze zich superieur kan voelen. Ooit werd dat klasserancune genoemd, en misschien zijn we dat woord vergeten omdat het fenomeen zo alomtegenwoordig geworden is.
Waarover El Bezaz ook schrijft, haar cabareteske vertoog ontdekt meteen de ontluistering. In seksualiteit kan ze alleen maar het vulgaire, het desolate ontdekken. Waar het er niet is, legt El Bezaz het er in: zo kan ze er maar niet over uit hoe vies ze haar naakt in de tuin zonnende buurmeisjes vindt. Contact met anderen loopt continu uit op misverstanden, onbegrip en ruzie en wordt consequent beschreven op een manier die het grappig moet doen laten lijken, om je het vervolgens als onontkoombaar te laten slikken. Zelfs een bezoek aan Egypte – toch wel iets anders dan de vinexwijk – wordt onder de schrijvende hand van El Bezaz een domme grap: haar foto verschijnt op de voorpagina van alle kranten omdat de naam El Bezaz in het Egyptische dialect ‘de tiet’ betekent. En dat was het dan, met Egypte.
Haar dromen, haar woede, haar verdriet, haar wanhoop – El Bezaz drukt het allemaal de kop in door het grappig te willen maken. Dat maakt Vinexvrouwen tot een affirmatief boek: El Bezaz sluit zich op in een manier van schrijven die even eenvorming, gemakzuchtig en uitzichtloos is als datgene wat ze probeert te beschrijven. Een erg wrang voorbeeld is te vinden in een stukje waarin ze terugkijkt op haar jeugd in Alphen aan den Rijn. Ze identificeert zich met de Marokkaanse hangjongeren die er zichzelf met drugs en criminaliteit de vernieling in probeerden te helpen en door iedereen met walging werden bezien, om dan te concluderen: ‘Er is niets veranderd. Die jongens zijn ouder geworden, vele zijn succesvol, gelukkig, hebben gezinnen en willen een mooi leven voor hun kinderen. Wij Marokkanen zijn de schreeuwers, daarom vallen wij ook op. Wij eisen opgemerkt te worden. Ik eis dat ook. Ik schreeuw: “Ik ben hier, zie mij, erken mij, accepteer mij!” En nu moet ik nog leren hoe ik mezelf kan accepteren.’ Wat even een geëngageerd en vlammend proza lijkt te worden, wordt onderuitgehaald door de laatste zin: grappig bedoeld, maar een dooddoener, in de meest letterlijke zin. En zo capituleert El Bezaz voor haar toestand.
Dat is des te wranger omdat de conflicten in Vinexvrouwen wel degelijk reële conflicten zijn. El Bezaz beschrijft een verjaardagsvisite en benadrukt daarin dat iemand met haar uiterlijk en afkomst bij haar blanke buren hooguit erkenning kan krijgen als ‘goed aangepaste Marokkaan’. Dat is een passage die voor het Nederland van 2011 realistisch genoemd kan worden. Evenzeer realistisch lijkt me de passage waarin een groepje moskeebestuurders voor haar deur maar gegeneerd blijft vragen naar haar vader, onwillig om met een vrouw te spreken, ook als ze die al twintig jaar kennen. Hier wordt een conflict zichtbaar dat voor veel kinderen van immigranten herkenbaar zal zijn: ze kunnen niet terug naar waar ze vandaan komen, maar waar ze zijn worden ze nooit voorbehoudsloos geaccepteerd.
Ook elders in Vinexvrouwen blijkt de wereld van het overvolle flatje van het immigrantengezin onverenigbaar met het leven tussen de autochtone middenklasse in de vinexwijk. De woede, het verdriet en de verwarring die dit conflict met zich meebrengt hadden van Vinexvrouwen niet alleen een maatschappelijk relevant boek kunnen maken, maar ook schitterende literatuur. De onmogelijkheid van het leven in twee onverenigbare contexten heeft namelijk vaak genoeg onvergetelijk werk geprovoceerd – een schitterend voorbeeld vond ik onlangs bij Melinda Nadj Abonji. Maar door zich vast te leggen op het maken van flauwe grappen verstikt El Bezaz de mogelijkheden die de literatuur haar biedt om op een creatieve manier vorm te geven de onmogelijkheid van haar situatie.
Ook met het eerder beschreven dilemma van de vinexbewoners weet El Bezaz uiteindelijk niets anders aan te vangen dan zich er met leedvermaak en zelfspot mee te appeasen. En dat, terwijl ze wel degelijk begrijpt wat er in de vinexwijk misgaat: ze wéét dat ze, net als haar buren, haar dromen en haar vrijheid heeft opgegeven voor stabiliteit, veiligheid en comfort; ze wéét dat ze samen met de hele buurt is geketend door hypotheek, werk en de laatste trend van de meubelboulevard; ze wéét waar haar ongeluk vandaan komt. Maar ze laat het erbij zitten en trakteert haar lezers op nog maar weer een lolletje over antidepressiva.
En daarom is Vinexvrouwen niet het woedende, verdrietige en verwarrende commentaar op de Nederlandse maatschappij dat het had kunnen zijn. Er gaat geen provocatie van uit, het is nergens confronterend. Goed, enkele buurvrouwen uit Zaanstad waren not amused, maar dat was niets anders dan gefnuikte ijdelheid. Tot slot nog dit: als El Bezaz aan het einde van haar boek ziet hoe er een nieuwe wijk naast de hare aan het verrijzen is, hoopt ze van harte dat die bevolkt gaat worden door ‘onaangepaste mensen’, want: ‘Dan kunnen we lachen.’ Precies, zou ik willen zeggen, dan wel.
Recensie: Vinexvrouwen van Nadia El Bezaz door Gijsbert Pols
Reacties
Rovers
Niet zonder bewondering deze recensie gelezen!
Gefascineerd door dat begrip ‘klasserancune’, dat ik inderdaad maar gegoogled heb, en, gefrustreerd door het ontbreken van een Wiki-lemma, uitkwam bijbovenstaande tekst + een interessante tekst van Anja Meulenbelt over homohaat, die het begrip onder meer duidt als een ressentiment dat niet kan worden doorgedacht omdat het eigenlijk berust op een gebrek aan eigenwaarde. Verder googlen: vertaling naar ‘class resentment’ en – ik moest even denken (toegegeven: ook gegoogled) wat ‘klasse’ en ‘ressentiment’ in het Duits ook al weer betekenden – ‘Klassenressentiment’. Maar kom er dan nog niet uit: is het nu de negentiende-eeuwse rancune van de lagere (armere) klasse tegenover de hogere (rijkere) klasse, die veelal beperkt bleef tot wrok – geen revolutie? Of is het de wrok, of dédain van de hogere (rijkere) middenklasse tegenover de lagere (armere) onderklasse?
En bij dit alles: is het wel toepasbaar op de houding van de verteller in Vinexvrouwen – die immers haar buren haat, buren die waarschijnlijk hetzelfde verdienen en een vergelijkbare opleiding hebben genoten? Of onderschat ik nu wat veelal wordt gezien als de hedendaagse nationale klassentegenstelling, die in opleiding, waarvan onder meer David Van Reybrouck spreekt in zijn ‘Pleidooi voor populisme’? En mag ik dan aannemen dat de verteller, of, vooruit, Naima El Bezaz hoger opgeleid is dan haar buren?
Maar toch een these: is hier, in Vinexvrouwen, niet eerder sprake van lifestyle-dédain dan klasserancune? Hetzelfde dédain, moet ik meteen zeggen, waarmee in het algemeen de Vinexwijk en de Vinexbewoner wordt bejegend; het woord alleen al is stigmatiserend – we (wij stedelingen, als ik dat zo kan zeggen) gruwen ervan – en alle vooroordelen worden in het boek gelukkig bevestigd. Het zou pijn doen als al die extra en goedkopere ruimte ook nog eens gelukkiger zou blijken te maken.
En ook – en dit is de laatste, toch echt niet als retorisch bedoelde vraag -: leven we in Nederland niet allemaal in een overgeorganiseerde Vinexwijk, met af en toe een wat ‘mindere straat (waar we ons dan ook massaal opwerpen in de zogeheten publieke opinie) naast het industriepark China en de sloppenstad Afrika? En de schutting is hoog genoeg om enig gevoel/re/sentiment naar het echte hart van de globale stad te voorkomen?
Gijsbert Pols
Ik denk dat de manier waarop ik het begrip ‘klasserancune’ heb ingezet vergelijkbaar is met de manier waarop Anja Meulenbelt het gebruikt: het ging me er om aan te geven dat El Bezaz, of althans de verteller in ‘Vinexvrouwen’ haar sociale onbehagen – en gebrek aan eigenwaarde is daar een onderdeel van – omzet in een narratief dat het haar mogelijk maakt om zich ten opzichte van anderen superieur te voelen. Dit narratief moet de werkelijke oorzaak van haar sociale onbehagen verhullen, die te vinden is in de manier waarop de maatschappij gestructureerd wordt. Dat laatste onder ogen te zien zou haar tot radicale verandering nopen en daar is ze veel te gemakzuchtig voor. Ik hoop dat in mijn stuk duidelijk wordt dat die gemakzucht met verve gestimuleerd wordt door de maatschappij waarin ze leeft, onder meer door antidepressieve wonderpilletjes en de op individueel comfort gerichte architectuur van de vinexwijk.
Deze weigering de werkelijke oorzaak van haar onbehagen, gepaard met een afweerreactie die op anderen wordt botgevierd, is typisch voor het maatschappelijke midden. Het punt is dat in dit deel van de wereld vrijwel de gehele bevolking tot die middenklasse behoort, afgezien van een groep middel- en rechtelozen dat vrijwel buiten ons mediale blikveld het vuile werk opknapt en een al even schimmige groep van global players die het kapitaal beheren dat ons aller lot bepaalt. Dus ja, tot op zekere hoogte wonen we in Nederland allemaal in de vinexwijk en zijn we allemaal bezig ons sociale onbehagen uit te besteden aan anderen om vooral niet na te hoeven denken over de werkelijke oorzaak, die ons zou dwingen ons leven zelf te veranderen. Welke ‘ander’ we gebruiken doet er weinig toe: er is geen verschil tussen El Bezaz die op haar buren zit te schelden en Anil Ramdas die de white trash als de schuld van alles aanwijst. Maar dat neemt niet weg dat er bij dit fenomeen nog wel degelijk van klasserancune gesproken kan worden, omdat het inherent is aan een specifieke sociaal-maatschappelijke positie. Dat die positie door vrijwel iedereen wordt ingenomen doet er evenmin veel aan af.
anja meulenbelt
Beste Gijsbert en Door, al googelend kwam ik hier terecht, en zag tot mijn plezier dat mijn oude gedachten over klasse weer boven waren komen drijven. Destijds, ik heb het over twintig, dertig jaar geleden, gaf ik les over diversiteit aan hulpverleners, en vond het belangrijk dat er niet alleen naar etniciteit en naar gender werd gekeken maar ook naar klasse, en vooral de verbindingen daarin. In die tijd hebben we het begrip seksisme geijkt, dat de woordenboeken heeft gehaald, maar het begrip klassisme is gesneuveld.
Ik heb met een eindeloze reeks mensen gewerkt aan hun ervaringen met hun klasseafkomst, en vooral ook wat het betekende om te ‘stijgen’ of te ‘dalen’ (en het is interessant dat er niet over klasse te praten valt zonder het hoog en laag als ingebouwd waardeoordeel te reproduceren) en ik heb toen de notie geintroduceerd dat er ook zoiets is als klassemigratie – van de ene cultuur naar de andere, met vergelijkbare ervaringen als etnische migranten – al blijft dat veel onzichtbaarder, minder verwoord – letterlijk hebben we er bijna geen taal voor. Terwijl iedereen het zo kan herkennen, het dédain tegenover wie qua smaak of stijl niet voldoet aan de norm, het superioriteitsgevoel van degenen die vinden dat ze boven wansmaak en ‘uniformiteit’ uitstijgen. Ik zou dat oude begrip graag weer in ere herstellen, want het is nog steeds volstrekt actueel. Zie de neerbuigendheid over Vinexwijkbewoners, als je er zelf bovendien ook een bent.
Leuk dat jullie het daar over hebben!
Gijsbert Pols
En ik vind het erg leuk dat u reageert! Ik geloof zelfs dat ik mezelf mag rekenen tot de mensen die van u geleerd hebben, zij het op een indirecte manier en iets minder lang geleden: het woord klasserancune kwam ik voor het eerst tegen toen ik uw boek ‘De schaamte voorbij’ las.
anja meulenbelt
Zeg maar jij, Gijsbert. Ik was me er niet van bewust dat de term klasserancune in ‘De schaamte voorbij’ voorkwam – ik heb dat boek nooit gelezen. Wel schreef ik in 1985 het boek “De ziekte bestrijden, niet de patiënt. Over seksisme, racisme en klassisme.” Dat is al jaren uit de handel, ook vanwege het ouderwetse taalgebruik, en omdat het kennelijk niet meer in opleidingen opgenomen is om het ook over klasseverschillen te hebben, naast gender en etniciteit. Dus, was een leuke verrassing.
Gijsbert Pols
Overigens: als ik Google Ngram Viewer mag geloven, waarin volgens Google 4% van alle ooit gedrukte teksten mee doorzocht kunnen worden, dan groeit de populariteit van het begrip ‘class resentment’ toch gestaag: http://tinyurl.com/6acl8gv
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.