In De vrolijke wetenschap, een sprankelende verzameling aforismen en andere filosofische overpeinzingen, muntte de classicus Friedrich Nietzsche de term ‘sterrenvriendschap’. Sterrenvrienden, zo schrijft hij, zijn vrienden die van elkaar vervreemd zijn geraakt. Ze zijn als twee schepen die dezelfde koers leken te varen en eenzelfde bestemming leken te delen, maar door de golven van het lot toch uit elkaar zijn gedreven.
Voorzichtig gesteld vormt sterrenvriendschap ook de kern van W., het debuut van de Nederlandse auteur Tiemen Hiemstra. Het boek, dat genomineerd werd voor de Bronzen Uil 2024, begint met een comeback van formaat. W., de spoorloze vriend van het hoofdpersonage Olaf, is teruggekeerd naar hun thuisstad. Nadat hij enkele jaren geleden van de ene dag op de andere van de aardbodem verdween, is hij nu net zo plots weer opgedoken. Wat volgt is een dertiendaagse zoektocht naar een verloren vriend, een voorbije periode en – vooruit dan maar – de contouren van de werkelijkheid zelf.
In korte, evocatieve hoofdstukken haalt Olaf herinneringen op aan zijn verloren gewaande vriend: aan hun middelbareschooltijd in Groningen, hun studie in Antwerpen en hun gezamenlijke reizen, hun grenzeloze lachen. Eenvoudig belooft het niet te worden: ‘Wanneer ik de afgelopen jaren aan W. dacht, zag ik de grijszwarte bol met gekleurde blokjes die vroeger het beeldscherm vulde wanneer de verbinding met Hilversum was verbroken. Storing. Even geduld a.u.b.’
In den beginne was er niets: twee jongens in een middelbare school in Groningen die nihil met elkaar deelden naast de verplichting om een veertigtal uur in hetzelfde klaslokaal door te brengen. Maar toen laaide de vriendschap plots op. Nadat de hoofdpersoon een blauwtje had gelopen bij een meisje uit hun klas, ging W. hem achterna, het bos in. En zonder verdere verklaring – zoals dat gaat op die leeftijd – werden ze bevriend. ‘Vanaf het moment dat W. mij vond, zijn zaklamp uitknipte en tegenover mij kwam zitten was het er ineens: de vriendschap.’
Zo ontstond er eenheid: een aan liefde grenzende verbondenheid tussen twee jongens. De vriendschap ontwikkelt zich in een liminale periode in hun bestaan. Olaf en W. staan op de grens tussen adolescentie en volwassenheid. Samen beleven ze een hele reeks eerstes: een eerste kus, relatie, studie, wereldreis, … In het kielzog van twee boezemvrienden (her)beleeft de lezer de naïeve opwinding van een levensfase waarin alles nog open ligt.
En juist in deze fase raken de jongens elkaar stilaan kwijt. Waar Olaf zich wentelt in de behaaglijke plooien van een studentikoos bestaan en probleemloos een stabiel zelfbeeld in elkaar weet te knutselen, lijkt W. te hongeren naar meer. Rode wijn drinken in Parijs, overnachten in een Italiaans klooster, een driehoeksverhouding met een kunstenares: W. beschouwt hun studentenleven als een aaneenschakeling van memes die een authentiek leven in de weg staan. Waar Olaf voldoening vindt in het delen van betekenis met anderen, wil W. zelf betekenis creëren – los van de overgeleverde ideeën van anderen. Die drang uit zich in escapisme: hij neemt drugs, creëert een online persona met een voorliefde voor absurde humor en zal uiteindelijk ook echt verdwijnen.
Zo beschouwd is W. naast een boek over vriendschap en een coming-of-age-verhaal ook een roman over de werkelijkheid. Of beter gezegd: ons begrip daarvan. Wat kunnen we kennen? Zoals hun filosofiedocent meneer Staartjes uitlegt, kunnen we de realiteit op twee niveaus beschrijven: als Ding an Sich en als Ding für Mich. Het eerste ‘Ding’ impliceert dat er een dimensie van de realiteit is die niet voor ons toegankelijk is en losstaat van onze subjectieve ervaringen en percepties. En juist dat ‘Ding an Sich’ is de oorzaak van de zielenpijn van W.: de objectieve werkelijkheid als een onbereikbaar ideaal waaraan hij zich dreigt op te branden.
Herinneren, beleven, percipiëren. Ook op het niveau van de taal werken de hoofdthema’s van Hiemstra’s roman onverminderd door. Hoewel de stijl op het eerste gezicht sober-realistisch aanvoelt, weet de auteur te verrassen met treffende beelden waarmee hij de werkelijkheid in een nieuw licht stelt en de contouren van onze Kantiaanse kerker aftast. ‘Achter het badkamerraam bevindt zich de onderwaterwereld. Ik stel me voor dat W. daar ergens rondzwemt.’ Of wanneer de twee jongens op de dijk fietsen, bijvoorbeeld:
Twee meter voor ons houdt de wereld op. Je kunt zien hoe de lijnen van de wereld uitgegumd worden op het witte vlak van de mist. Alles lost erin op. Wat we voor ons zien is het onbeschreven blad van voor de wereld begon, het wit dat voorafging aan de bizarre wildgroei van dingen, dieren verwachtingen en principes. Het is prachtig en afschrikwekkend tegelijk.
Ondanks de diep-existentiële thematiek, wordt W. nooit zwaarmoedig. Hiemstra’s proza balanceert moeiteloos tussen het alledaagse en het metafysische. Met zijn levendige beeldtaal, soepele verteltrant en larger-than-life personages weet hij de pret erin te houden. En dan heb ik het nog niet over de absurde plaatjes die het boek sieren – afkomstig uit W.’s koker, natuurlijk.
Een recensie van W. van Tiemen Hiemstra door Emmanuel Vos in samenwerking met het Algemeen-Nederlands Verbond en het Willemsfonds in het kader van De Bronzen Uil.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.