Proza, Recensies

‘Waarom hebben jullie niet op de wand geklopt?’

Mannen in de zon

Ghassan Kanafani (vert. Djûke Poppinga)

‘Waarom hebben jullie niet op de wand geklopt?’ Met die wanhopige uitroep van Aboe al-Khaizoeraan bij de drie lijken die hij in de lege watertank op zijn vrachtwagen vindt, eindigt de roman Mannen in de zon (1963). Daarin schetst de Palestijnse schrijver Ghassan Kanafani (1936-1972) een aangrijpend beeld van de ontwrichting en de uitzichtloosheid van de ‘condition Palestinienne’ eind jaren vijftig.

Het kan vreemd klinken maar het beste wat we op dit ogenblik vanaf een afstand voor de Palestijnse zaak kunnen doen, is misschien wel de Palestijnse verzetsliteratuur lezen zoals die zich ontwikkeld heeft sinds de Nakba (De Ramp) van 1948 – de oprichting van de staat Israël en de daarmee gepaard gaande verdrijving van honderdduizenden Palestijnen van hun land. Hoe vertrouwd zijn we met de poëzie van Mahmoud Darwish, Samih El-Qasim en Tawfik Zayyad of de romans van Emil Habibi, Jabra Ibrahim Jabra en Ghassan Kanafani? Veel is zelfs niet in het Nederlands toegankelijk. Lezen we het werk van Edward Said nog in het licht van wat er nu in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever gebeurt? Toch zijn zij het die in hun gedichten, verhalen, romans en essays de meest intense en authentieke uitdrukking hebben gegeven aan de traumatische Palestijnse ervaring. Zij hebben de geschiedenis geschreven van de ballingschap, de bezetting en van de strijd om bevrijding. Gebrek aan inzicht in die geschiedenis is, vooral in veel westerse berichtgeving, helaas aan de orde van de dag. Dat het literaire kleinood Mannen in de zon nu door Djûke Poppinga vertaald is, kan dus alleen maar toegejuicht worden.

 

Pen als wapen

Het leven, het werk en de dood van Ghassan Kanafani – hij was  journalist, politiek activist en schrijver – zijn ten diepste verbonden met het Palestijnse drama. Zijn geboortejaar, 1936, was het begin van een grote Palestijns-Arabische opstand tegen het Britse  gezag – Palestina was sinds 1920 Brits mandaatgebied – en tegen de Joodse immigratie die na de machtsovername van Hitler in 1933 opvallend was toegenomen. Kanafani zou later een uitgebreide studie over deze opstand schrijven. In 1948 werd de familie Kanafani van het ene ogenblik op het andere tot vluchtelingen gemaakt. Dat trauma zou Kanafani als schrijver, als journalist én als politiek activist blijvend tekenen tot zijn gewelddadige dood in 1972, toen hij op 8 juli in Beiroet samen met zijn nicht door een autobom van de Mossad om het leven kwam. De bom was een vergelding voor de aanslag op de luchthaven van Tel Aviv door drie leden van het Japanse Rode Leger die waren ingehuurd door het Popular Front for the Liberation of Palestine – External Operations (PFLP – EO), een radicale groep binnen of naast de PFLP waarvan Kanafani vanaf 1970 de officiële woordvoerder was.

Kanafani verdedigde expliciet het recht op gewapend verzet, maar was zelf nooit direct bij geweld betrokken. In het bericht bij zijn overlijden schreef de Libanese krant The Daily Star: ‘He was a commando who never fired a gun, whose weapon was a ball-point pen, and his arena the newspaper pages.’ Kanafani’s vrouw, Anni Høver, verwoordde het als volgt: ‘Love of life necessitates violence. Ghassan wasn’t a pacifist. He was killed in the class-struggle like Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg, Ernst Thälmann, Lumumba and Che Guevara. As they loved life – so did he.’

 

Wereldrevolutie

Politiek evolueerde Kanafani in de jaren zestig van een nasseriaans geïnspireerd panarabisme (een geloof in de Arabische eenheid) naar een Palestijns revolutionair nationalisme. De Zesdaagse oorlog in 1967 waarbij de Arabische legers door Israël werden verslagen en grote delen van Palestina werden bezet, speelde hierin een cruciale rol. In 1969 herschreef hij het programma van de PFLP op een marxistisch-leninistische leest. Een van zijn belangrijkste bijdragen als journalist was het situeren van het Palestijnse verzet binnen de globale strijd tegen onderdrukking en onrecht en voor vrijheid en zelfbeschikking. Kanafani was erg onder de indruk van het Vietnamese verzet tegen de Amerikaanse inmenging. De Palestijnse strijd was voor hem een onderdeel van een wereldwijd verzet tegen het imperialisme zoals dat door de VS en Israël in de praktijk werd gebracht: het imperialisme ‘laid its body over the world, the head in Eastern Asia, the heart in the Middle East, its arteries reaching Africa and Latin America. Wherever you strike it, you damage it, and you serve the World Revolution.’

Als literator en journalist was Kanafani zich erg bewust van de kracht en de macht  van woorden. In een interview uit 1970 beantwoordde hij elke vraag van de journalist tegenover hem scherpzinnig met een tegenvraag en stelde op die manier de door de journalist gehanteerde termen – ‘conflict’, ‘dialoog’, ‘gesprekspartner’, ‘vrede’ – radicaal ter discussie wanneer het ging over de Israëlische bezetting en het Palestijnse verzet. Een halve eeuw later is dit nog steeds actueel gezien het westerse humanistische discours dat impliciet uitgaat van een confrontatie tussen Israël en de Palestijnen als een conflict tussen twee gelijke partijen.

 

Verzetsliteratuur

Kanafani werd en wordt nog steeds beschouwd als een van de belangrijkste moderne Palestijnse en Arabische schrijvers. Ondanks zijn vroege dood laat hij een indrukwekkend oeuvre na dat niet alleen bestaat uit romans en verhalen – al vormen die ongetwijfeld zijn blijvende erfenis. Zijn boek Resistance Literature in Occupied Palestine 1948 -1966 (1966) was cruciaal voor de introductie van Palestijnse dichters en romanschrijvers in de Arabische wereld. In die studie hanteerde Kanafani als eerste de term ‘verzetsliteratuur’ en bouwde er een theorie rond die nog steeds als referentiepunt geldt. Daarnaast schreef hij eveneens een kritische studie over zionistische literatuur. Inzicht in en controle over literaire representatie was voor Kanafani een belangrijk wapen in de politieke strijd. Hij was zich erg bewust van het belang van cultuur in het Palestijnse verzet. Over de relatie tussen zijn politiek activisme en zijn schrijverschap is hij echter altijd duidelijk geweest. Zijn literair werk is geen een-op eenvertaling van zijn politieke stellingname: ‘In my political work I defend the organization to which I belong. But in my stories I give my characters the freedom to express their own positions without reservation.’

 Mannen in de zon is de eerste en meteen ook de bekendste roman van Kanafani. Op het ogenblik van zijn verschijnen in 1963 was het een van de weinige romans over het lot van de Palestijnen en de eerste die door een Palestijn zelf werd geschreven. Tot dan bestond de Palestijnse verzetsliteratuur vooral uit poëzie waarin Israël als de grote vijand werd aangevallen. Met het werk van Kanafani begint de blik naar binnen te keren en worden er kritische vragen gesteld over het Palestijns leiderschap en de houding van de Arabische buren. In zijn romans en verhalen portretteert Kanafani geen verzetshelden en beschrijft hij geen militante acties. Zijn personages zijn eenvoudige figuren, meestal slachtoffers van de grote geschiedenis, menselijk, al te menselijk met hun kleine kanten, maar daarom niet minder moedig en gedreven. Ze zijn diep getekend door de ervaring van de diaspora en van de ontheemding, gedwongen om met een gebroken identiteit in twee werelden tegelijk te leven: in een verloren wereld die alleen maar in de herinnering bestaat maar wel het voorwerp is van de diepste verlangens én in een wereld van dagelijkse vervreemding en niet-aflatende strijd om te overleven.

 

Palestina als vrouw

Kanafani begon te schrijven in een periode – begin jaren zestig – dat de Palestijnse zaak niet alleen weinig internationale aandacht kreeg, maar zich ook nog niet in een effectief verzet had georganiseerd. Na 1948 dreigden de Palestijnen van het toneel van de geschiedenis te verdwijnen. Kanafani behoorde tot de Nakba-generatie – zij die De Ramp aan den lijve hadden ondervonden – en heeft zowel in de politieke praktijk als op papier het Palestijnse verzet en de Palestijnse identiteit mee vormgegeven.

Het is geen toeval dat de novelle opent met de beschrijving van een man die op de grond ligt en naar de aarde luistert: ‘Aboe Kais lag voorover, met zijn borst op de vochtige, kloppende aarde. Het waren de slagen van een vermoeid hart die natrilden tussen de zandkorrels en in de cellen van zijn lichaam drongen. Sinds hij zich daar voor het eerst op de grond had laten vallen voelde hij steeds weer die siddering, alsof het hart van de aarde zich uit de diepste krochten van de hel een weg naar het licht probeerde te banen.’ Terwijl hij op de aarde ligt, ruikt hij de geur van de pas gewassen haren van zijn vrouw. Palestina als de geliefde vrouw is een veel gebruikte metafoor. Deze mengeling van realisme en symboliek is typisch voor het verhaal, dat zich tegelijk als een geloofwaardig relaas en als een fabel laat lezen. De taal van Kanafani is literair rijk en tegelijk heeft ze een nuchtere, zakelijke en registrerende kant waarin de hand van de journalist zich laat kennen. De schrijver blijft op afstand van zijn personages. De beperkte actie en de heel concrete situatie scherpen de focus van de novelle nog aan.

 

Gebroken mannelijkheid

Het verhaal van Mannen in de zon speelt zich af in 1958 in de verzengende hitte van de augustuszon. Drie Palestijnse mannen ontmoeten elkaar bij toeval in het Iraakse Basra om naar Koeweit, het beloofde land van de olie, gesmokkeld te worden in de hoop zich daar van een betere toekomst te verzekeren. Ze staan voor drie generaties van verbannen en ontheemde Palestijnen met ieder hun eigen miserabele biografie: van gedwongen huwelijk en afgebroken schoolopleiding tot financiële zorgen en passief makende nostalgie naar het verleden. In aparte hoofdstukken en via een ingenieus, bij momenten filmisch gebruik van flashbacks worden de drie personages met hun frustraties en verwachtingen geïntroduceerd. De flashbacks onderbreken de vertelling maar verdiepen de achtergronden van de hoofdfiguren, die in al hun menselijke zwakheden getoond worden.

Het vierde Palestijnse hoofdpersonage van de novelle is Aboe al-Khaizoeraan, een chauffeur die voorstelt om de drie mannen in zijn wagen naar Koeweit te smokkelen door hen bij de grensovergangen in de lege watertank te verbergen. Aboe al-Khaizoeraan is een tragische figuur. Hij heeft als militair in 1948  door een oorlogswond zijn mannelijkheid verloren en komt daarmee niet in het reine: ‘Zowel zijn mannelijkheid als zijn vaderland was hem ontnomen. Van hem mocht alles in dit vervloekte bestaan naar de verdommenis gaan. Nee, ook na tien jaar kon hij het drama dat hem was overkomen niet vergeten en hij kon nog steeds niet in de situatie berusten.’ Aboe al-Khaizoeraan vertegenwoordigt de verslagen generatie en zijn cliënten de verloren generatie, stelt George Hajjar, die in 1974 een studie over Kanafani schreef. De gebroken mannelijkheid enerzijds en Palestina als begeerde maar onbereikbare vrouw anderzijds zijn twee belangrijke motieven in de Palestijnse literatuur.

Als we deze allegorische lezing van de roman verder doorzetten, dan kunnen de brutale Iraakse mensensmokkelaars in Basra en de cynische ambtenaren aan de Iraaks-Koeweitse grens geïnterpreteerd worden als representanten van de onverschilligheid en blindheid van de Arabische buurlanden voor het ellendige lot van de Palestijnen. Zij bemoeilijken de overtocht van de drie mannen. Er is veel geschreven over het einde van de novelle. Bij de laatste grensovergang – grenzen en de moeilijkheid om grenzen over te steken spelen niet toevallig een belangrijke rol – wordt Aboe al-Khaizoeraan door de grenswachters opgehouden en geplaagd met beschuldigingen van een avontuurtje met een prostituee (en dat terwijl hij in werkelijkheid impotent is!). Het spelletje duurt echter te lang en de drie mannen overleven niet in de verstikkende hitte van de watertank. Aboe al-Khaizoeraan schreeuwt zijn wanhoop uit bij het zien van de drie levenloze lichamen: ‘Waarom hebben jullie niet op de wand geklopt?’ Maar hij aarzelt niet om hun geld en hun horloges te stelen en hun lichamen bij het afval te gooien. Staat het zwijgen van de drie mannen in de tank voor een te grote passiviteit en berusting bij het Palestijnse volk? Staat Aboe al-Khaizoeraan voor het impotente Palestijnse leiderschap dat er niet in slaagt voor het volk op te komen? Is de roman een literaire uitdrukking van scherpe interne kritiek? De vertaler, Djûke Poppinga, ziet er een oproep in aan alle Palestijnen om op de wand van de watertank te bonzen en hun stem te laten horen. Misschien is het tekenend dat een jaar na het verschijnen van de roman, in 1964, de PLO opgericht wordt, bedoeld om de Palestijnse strijd te organiseren en efficiënter te maken.

Kanafani heeft in Mannen in de zon een specifiek moment in de Palestijnse geschiedenis gevat. En dat was ook zijn bedoeling. In zijn studie over de Palestijnse verzetsliteratuur stelt hij dat je bij het schrijven en lezen van dit soort teksten moet afzien van de eisen van universaliteit en objectiviteit. Het gaat om een politieke stellingname. Het zijn teksten die door een bepaalde tijd en een bepaalde situatie van strijd zijn getekend. Dat klopt en de allegorische interpretatie maakt dat helder. Tegelijk is het onmogelijk om deze novelle te lezen en niet te denken aan de honderdduizenden vluchtelingen overal ter wereld die hun leven op het spel zetten (en vaak verliezen) wanneer ze door malafide mensensmokkelaars naar het Westen gebracht worden. Alle hoop en verwachting, alle angst en vernedering, alle gevaar en geweld die met het vluchtelingenleven gepaard gaan, zitten in deze met grote economie en strengheid van middelen geschreven novelle.

Jurgen Maas, Amsterdam, 2023
Vertaald door: Djûke Poppinga
ISBN 9789083344126
111p.

Geplaatst op 30/04/2024

Tags: Ghassan Kanafani, Mannen in de zon, Palestijns verzet, Palestina

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.