Disclaimer: In deze tekst komt een ‘dead name’ voor. Dat betekent dat de auteur van gender en naam is veranderd. In deze bespreking betreft de deadname ‘Sofie Lakmaker’, die tegenwoordig als ‘Tobie Lakmaker’ door het leven gaat.
De Reactor streeft ernaar een inclusief platform te zijn. De Reactor is kritisch over de literatuur die zij recenseert en heeft de beslissing genomen om niet te censureren maar kritisch te beschouwen. Daarom geeft De Reactor het aan wanneer er in een tekst taal voorkomt die in een inclusief en divers wereldbeeld problematisch is. Ben je benieuwd naar een inclusief beleid op taalgebruik, download dan hier de handreiking van Codedi.
Op 21 januari 2021 werd het literaire estafetteboekje Really and Truly: A Book of Literary Confessions geveild. In het werk gaven schrijvers als Virginia Woolf, Rose Macaulay en Hillaire Belloc telkens een antwoord op 39 vragen over hun literaire zielenroerselen. In deze interviewreeks vult De Reactor dit concept op een eigenzinnige manier in. Dit zijn de literaire bekentenissen van Ibe Rossel.
Rond haar derde levensjaar kwam Ibe Rossel in opstand. Haar ouders lazen haast onophoudelijk. Dat frustreerde haar. Ze begreep het niet. Wat zochten ze daar? Als daad van protest stal ze de bladwijzers uit hun boeken. Toen dat niet bleek te werken, besloot ze zichzelf te leren lezen. Het lukte wonderwel. Ze vond een wereld waarin ze zichzelf kwijt kan, waarin kennis, begrip en levenslessen worden aangereikt. Met haar boek Shakespeare kent me beter dan mijn lief wil Ibe Rossel het leesplezier aanwakkeren met een eenvoudig inzicht: hoe je leeft kan je toepassen op wat je leest, wat je leest kan je toepassen op hoe je leeft.
Rossel: Voor Shakespeare kent me beter dan mijn lief geldt zeker dat ik vooral de lezer heb willen bereiken. Hoewel ik er natuurlijk trots op ben, kan ik niet zeggen dat ik zelf tot het doelpubliek van mijn boek behoor. De opzet was om literaire klassiekers dichter bij de leefwereld van jongere mensen te brengen en ze te enthousiasmeren om weer te gaan lezen. Herkenbaarheid en toegankelijkheid stonden steeds voorop, het mocht zeker niet te veel pretentie hebben. Dat was niet altijd gemakkelijk, want ik wilde er ook genoeg diepgang, kennis en ruimte voor interpretatie in stoppen. Met dat evenwicht heb ik wel een tijdje geworsteld. Ik ben er nog uit in hoeverre dat gelukt is, maar inmiddels heb ik wel vrede met hoe het er staat.
Ik los natuurlijk ook geen wereldproblematiek op, hè (lacht). Ik hoop dat jonge mensen een beetje het plezier in het lezen kunnen terugvinden. Met mijn boek Shakespeare kent me beter dan mijn lief probeer ik een andere manier van lezen aan te reiken, waarbij je aandacht hebt voor raakpunten van de tekst met je eigen leven. Je hoeft je dus niet te beperken tot de zogenaamde intentie van de auteur. Je mag gewoon zelf nadenken en reflecteren over hoe een bepaalde passage van Shakespeare past bij wat je bijvoorbeeld gisterenavond in de Overpoort heb uitgestoken. Dat is gewoon een heel plezierige manier van lezen.
Rossel: Misschien zou ik dat zelfs verkiezen. Het contrast tussen jij alleen met je woorden achter je stomme computertje en de publieke rol die je opeens moet spelen, is behoorlijk heftig. Het gaat me eigenlijk niet zo goed af. Plots heeft iedereen een mening over je en moet je jezelf in de nadrukkelijke rol van auteur gaan verkopen. Dat is zacht gezegd niet mijn lievelingsactiviteit. Het maakt me hyperbewust van de manier waarop ik me mezelf presenteer. Ik kan het allemaal moeilijk loslaten.
Daarbij is mijn boek ook best persoonlijk en gebeurt het weleens dat mensen die het gelezen hebben, geloven dat ze heel veel over mij weten. Dat voelt vervreemdend. Hoewel veel passages autobiografisch zijn, blijft het toch een momentopname en belicht het slechts een fragment van mijn persoonlijkheid. Niettemin ben ik ontzettend dankbaar voor alle kansen die ik al heb gekregen. Maar ik moet er wel aan wennen.
Rossel: Nee, zoiets zou ik nooit pretenderen! (lacht) Maar het is me bij het schrijven van mijn boek wel opgevallen dat je nogal snel in een soort monomanie kan terechtkomen. Op een gegeven moment kon ik over niets anders praten of aan niets anders denken. Dat is voor je omgeving natuurlijk best vervelend. Ik kan mezelf dus gerust irritantheid toedichten (lacht).
Rossel: Ja (beslist). Van vrienden krijg ik regelmatig het verwijt dat ik mezelf in netelige situaties manoeuvreer, zodat ik er achteraf een goed verhaal over kan vertellen. Soms besef ik het zelfs terwijl ik bezig ben iets te beleven. Dan denk ik: ‘Dit past perfect! Ik kan niet wachten om het op te schrijven’. Ik verricht dus grondig veldwerk bij het schrijven van mijn boek. Verder voer ik mensen uit mijn omgeving ook op in mijn boek. Ik gebruik dan wel pseudoniemen, maar niet iedereen vindt dat leuk, natuurlijk. Inmiddels heb ik het wel goedgemaakt met traktaties op café (lacht).
Rossel: Ik ben ervan overtuigd dat het geschreven woord de meest effectieve manier is om iemands blik te verruimen. Films, series of andere visuele kunsten komen misschien wel directer binnen, maar de totale immersie die je ervaart tijdens het lezen wordt in andere kunstvormen maar zelden geëvenaard. Bij het lezen moet je de woorden zelf tot een beeld visualiseren, tot een ervaring in je hoofd die expliciet verschilt van je eigen werkelijkheid op dat moment. Net omdat je het je allemaal zelf moet voorstellen, krijg je een zekere autoriteit over het beeld dat de schrijver je aanreikt. Je selecteert zelf de aanknopingspunten met jouw leven. Dat gebeurt allemaal heel vanzelf. Bij sommige passages blijven je ogen kleven en over andere lees je juist snel heen. Dat maakt het tot een inherent persoonlijke ervaring die als geen andere beklijft en in staat is om je tot inzichten te brengen.
Rossel: Als je onder een morele plicht verstaat dat een boek de meeste mensen zo veel mogelijk ten goede moet komen, ben ik het daar niet noodzakelijk mee eens. Maar het is niet gemakkelijk om daar uitspraken over te doen. Iets waarmee ik in elk geval persoonlijk wel moeite heb, zijn romans geschreven door mensen die eigenlijk niets van hun onderwerp afweten. Een oude witte man die zich verplaatst in een Soedanees meisje, daar heb ik mijn bedenkingen bij. Het tegenargument luidt dikwijls dat het om inlevingsvermogen en verbeeldingskracht gaat, maar ik denk dan: is dit wel het beste boek dat jijkon schrijven?
Rossel: Ja, dat zou gênant zijn. Ik heb trouwens daadwerkelijk zo’n harde schijf met stukjes, ideetjes en outlines voor verhalen. Daarnaast heb ik ook vijftien jaar aan dagboeken bewaard. Het is eigenaardig, maar om de een of andere reden wordt de schaamte voor dingen die ik in het verleden schreef alleen maar groter naarmate de tijd voorbijgaat. Wat ik vorige week heb opgeschreven vind ik niet zo erg, maar ik weet dat dat over een jaar of vijf hoogstwaarschijnlijk wel anders zal zijn. Misschien moet ik alvast regelingen treffen, zodat alles net voordat ik sterf verbrand wordt. In zuur oplossen mag ook (lacht).
Rossel: Dat moet een van de allereerste boeken zijn die ik ooit gelezen heb. Het is waarschijnlijk een beetje een cliché, maar ik denk aan Matilda van Roald Dahl. Daarmee ging ik voor het eerst het niveau van het prentenboek voorbij. Het had ook al de look van een grotemensenboek. Heel spannend was dat. Bovendien thematiseert het verhaal ook het plezier dat je ervaart bij het lezen. Dat heeft me zeker voor een groot stuk bekeerd.
Op mijn achttiende heeft de roman Middlemarch van George Eliot een grote indruk op mij gemaakt. In mijn boek wijd ik er daarom ook een hoofdstuk aan. Ik las het voor het eerst aan de universiteit voor mijn studies Engelse literatuur. Eigenlijk had ik nooit veel interesse in negentiende-eeuwse literatuur en was ik volkomen per ongeluk in het keuzevak George Eliot beland – ik wilde het college over Oscar Wilde volgen, maar dat bleek al volzet. Eerst baalde ik daar best van. Bovendien telt Middlemarch een goeie negenhonderd pagina’s. Ik stond met andere woorden niet te springen om het te lezen. Maar het was overweldigend goed, net geen liefde op de eerste pagina, maar laten we zeggen de honderdste.
Rossel: Zonder twijfel Jack Kerouack: een seksistische idioot en ook nog eens een heel slechte schrijver. Waarschijnlijk moet je die dingen in hun tijd bekijken, maar ik zie toch echt niet wat er zo goed aan is. Hij wordt vaak geroemd voor zijn vernieuwende stijl, maar dat vind ik eerlijk gezegd nogal raar. Stream of consciousness bestond al lang. Virginia Woolf, bijvoorbeeld, deed het al dertig jaar eerder.
Rossel: Ik werk in elk geval niet met vaste uren. Ik heb het wel geprobeerd, maar het resultaat is dan toch dat ik een uur naar mijn scherm zit te staren. Ondertussen heb ik geleerd dat ik over mijn schrijfproces geen normale werkdag heen kan plakken. Om iets degelijks te produceren moet ik me goed voelen.
Ik haal wel altijd mijn deadlines. In die zin ben ik dus best gedisciplineerd, maar jammer genoeg moet daar altijd heel veel drama aan voorafgaan (lacht). Ik laat veel tranen en zit te jammeren dat het me echt niet gaat lukken, tot het dan telkens weer goedkomt. Ik heb die crisis nodig, denk ik. Het is tegelijkertijd een motor en iets waar ik me door moet werken. Maar gek genoeg kan je het dus ook niet forceren. Je zou erdoor bijna in het idee van de goddelijke muze gaan geloven (lacht).
Rossel: Nee, dat vermijd ik wanneer ik kan. Het is misschien een beetje dwaas om over je eigen werk te zeggen, maar ik vind wat ik zelf heb geschreven zelden goed. Het heeft te maken met perfectionisme. Ik ben erg kritisch voor mezelf.
Rossel: Het verzamelde werk van Tolstoj, misschien. Hij is niet per se mijn favoriete schrijver, maar ik ken zijn werk nog niet goed en het escapistische ervan trekt me aan. Ik hou van werelden waarin ik mezelf kan verstoppen.
Rossel: Soms ben je zo intens met je boek bezig dat je gezichtsveld dichtklapt. Een redacteur kan op die momenten je blik weer openwrikken. Doordat je er weer wat verder vanaf staat, zie je plots opnieuw waar je naartoe moet en wat de opzet van je tekst ook weer was. Dat is erg nuttig. In een vroege versie van mijn boek gebruikte ik bijvoorbeeld het woordje ‘dialectiek’, dat heeft mijn redacteur terecht geschrapt.
Aan de andere kant heb ik soms het gevoel dat ik me – ten opzichte van mijn redacteur, maar ook tijdens optredens en in de pers – heel erg moet verhouden tot een vooraf opgelegd beeld van een jonge vrouw die uitsluitend een bepaald soort toegankelijke boeken mag schrijven. Daar kan ik wel tegendraads van worden. Ik ga niet zo graag mee in dat verwachtingspatroon. Je voelt toch dat er een sensatiezucht ontstaat ten opzichte van jouw persoon. Dat is goed voor de verkoopcijfers, maar niet altijd voor mijn gemoedsrust. Tegelijk begrijp ik ook wel dat het succes van mijn boek een groot privilege is en dat ik de dingen pragmatisch moet aanpakken.
Rossel: Hoewel ik ervan houd om bij het schrijven ongestraft te mogen liegen, voel ik me toch steeds aangetrokken tot een bepaalde soort eerlijkheid. Dat is niet per se hetzelfde als steeds de waarheid vertellen. Wat ik bedoel is dat je jezelf als schrijver kwetsbaar moet durven opstellen en authentiek moet blijven in de keuzes die je maakt. Er is een soort eigenheid die gepaard gaat met de automatismen van schrijven, bij het nadenken en het achter elkaar zetten van woorden. Die eigenheid moet je zien te bewaren, vind ik. Soms surf ik bijvoorbeeld naar websites als synoniemen.net. Dan voel ik weleens de verleiding om mijn zinnen met wat chique of archaïsch aandoende termen op te smukken en ze om te toveren naar lange dichterlijke frasen, maar dat blijkt toch nooit te werken.
Wat ik heel interessant vind, is wanneer fictie en non-fictie met elkaar verwikkeld geraken. Binnen de Nederlandstalige literatuur van de laatste jaren gaat mijn voorkeur ook uit naar schrijvers die die grens doen vervagen en tegelijk bovengenoemde eerlijkheid evoceren, zoals Ilja Leonard Pfeijffer of Tobi Lakmaker. Het is een erg nuttige literaire vorm die volgens mij in deze tijd heel goed werkt.
Rossel: Als de inhoud goed zit, volgt de vorm voor mij meestal vanzelf. Je moet je tekst niet in een bepaalde vorm dwingen, vind ik. Ik begrijp niet goed waarom je je verhaal zou willen ruïneren door zo nodig een experimenteel en gewaagd boek te willen schrijven.
Rossel: Waarschijnlijk kom je een stuk intellectueler en cooler over als je poëzie zegt, maar ik moet toch voor proza kiezen (lacht).
Rossel: Eigenlijk houd ik niet van schrijven. Waar ik van houd is nadenken. Schrijven helpt me om mijn gedachten zonder erosie vast te houden en uit te werken. Hugo Claus zei het mooi: woorden zijn de kleren van de gedachten. Maar in alle eerlijkheid vind ik de daad van woorden typen achter mijn bureautje vreselijk. Het is ook zo eenzaam. Ik heb wel veel notitieboekjes volgeschreven met stukjes en ideetjes, maar vanaf het moment dat ik die daadwerkelijk moet uitwerken, zie ik er steeds erg tegen op. Het gevoel iets geschreven te hebben achteraf is daarentegen wel erg bevredigend.
Er is een citaat van de Amerikaanse schrijfster Fran Lebowitz, waarin ze zegt dat ze eigenlijk maar een vijftal schrijvers kent die graag én tegelijkertijd heel goed schrijven. Zelf houdt ze van zingen, zegt ze, maar ze houdt het wel bij de douche. Waar je goed in bent, is niet noodzakelijk datgene wat je graag doet en omgekeerd. Dat vind ik een troostende gedachte.
Foto: Anton Roelant (c)
Interview met Ibe Rossel door William Roelant
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.