Op 21 januari 2021 werd het literaire estafetteboekje Really and Truly: A Book of Literary Confessions geveild. In het werk gaven schrijvers als Virginia Woolf, Rose Macaulay en Hillaire Belloc telkens een antwoord op 39 vragen over hun literaire zielenroerselen. In deze interviewreeks vult De Reactor dit concept op een eigenzinnige manier in. Dit zijn de literaire bekentenissen van Niña Weijers.
Als kind las ze boeken die eigenlijk te moeilijk voor haar waren. Op de middelbare school verslond ze de leeslijstjes. Aan de universiteit was de keuze voor de literatuurwetenschap al lang geen keuze meer. Ze leerde er wat het betekent om een goede lezer te zijn. Even koesterde ze academische ambities, maar ze besloot te leren wat het betekent om een goede schrijver te zijn. Vandaag worden haar romans met literaire prijzen en nominaties beloond en is ze vermaard als columniste voor De Groene Amsterdammer.
Weijers: Wat mijn korte carrière als schrijver me heeft geleerd, is dat je nooit echt zal weten wat iets bij een lezer teweegbrengt. Bij de verschijning van mijn eerste boek De consequenties was ik ervan overtuigd dat geen hond het zou lezen. Het was een oplage van duizend exemplaren. Als de helft niet door de shredder moest, was ik allang tevreden. Uiteindelijk is het boek wel veel gelezen en ook door mensen waarvan ik nooit had gedacht dat ze in dat soort boeken geïnteresseerd zouden zijn. Je mag nooit de verrassende manieren waarop literatuur een lezer kan aanspreken onderschatten.
Een goed boek moet je ook op verschillende manieren kunnen lezen. Wanneer je als schrijver iets heel specifieks bij de lezer teweeg wil brengen, is dat niet alleen heel erg dictatoriaal, maar ook gewoon de allerbeste manier om een heel ééndimensionaal boek te schrijven. Want dát is het dan. Wat ik net zo mooi vind aan een boek schrijven, is dat ik zelf geen idee heb wat het teweegbrengt of wat voor boek het überhaupt is. (lacht)
Waar ik misschien wel op hoop, is dat wanneer mensen mijn boek dichtslaan het in hun hoofd nog niet afgelopen is. Het gebeurt weleens dat lezers me dat zeggen. Ik vind het een mooi compliment. Ik hou er zelf ook van als een boek na het lezen de ruimte krijgt om te gisten. Ik wil er dan ook voor zorgen dat mijn boeken meerdere ingangen en meerdere uitgangen hebben.
Weijers: Genialiteit vind ik eigenlijk niet zo’n interessant concept om over mezelf, of over wat dan ook na te denken. Cultuurhistorisch is de term een beetje besmet. De geniale kunstenaar is een vooral heel erg mannelijk cliché dat lang de standaard is geweest voor hoe we naar kunst kijken en erover nadenken. Volgens mij heeft het concept van genialiteit vrouwen heel lang buitengesloten.
Ik vind het ook altijd een beetje gekoketteer. Ten koste van wat gaat die genialiteit dan? Als ik zelf iets heel goed of mooi vind, dan vind ik dat gewoon zeer geslaagd of indrukwekkend. Bovendien is het volgens mij juist een teken van kwaliteit wanneer je tijdens het lezen niet de hele tijd zit na te denken over degene die het geschreven heeft. Bij Virginia Woolf denk je niet de hele tijd: o, dit heeft zij gemaakt. Het boek is juist heel vanzelfsprekend het boek. Achteraf kan je natuurlijk wel denken hoe knap het is dat iemand erin is geslaagd om zoiets te maken, maar tijdens het lezen mag dat niet in de weg zitten.
Weijers: Na mijn vorige antwoord is het misschien een interessantere vraag of je dan nog zou lezen. Want aan de ene kant maakt het niet zoveel uit wie het boek heeft geschreven, maar tegelijkertijd is een naam ook een richtlijn. De identiteit kleeft toch aan de tekst. Ik zit in de redactie van het literaire tijdschrift De Gids. Er is altijd de mogelijkheid om kopij die binnenkomt anoniem te lezen. Dat kan voor een eerste lezing heel nuttig en verfrissend zijn, want er zitten soms bekende namen tussen waardoor je op voorhand al iets gaat invullen. Maar het grappige is dat je achteraf dan toch de behoefte voelt om te weten door wie en in welke context de tekst geschreven is. Je kan het dus ook niet helemaal wegzetten als volstrekt irrelevant voor de leeservaring.
Het is misschien wel een interessant gedachte-experiment om je af te vragen op welke manier mensen zouden lezen als alles anoniem werd gepubliceerd. Maar ik denk dat het experiment altijd zou mislukken, omdat we ons heel erg hechten aan context. Toch is het belangrijk dat die context niet gaat overheersen, waardoor het autobiografische aspect de waardering voor het werk al op voorhand gaat invullen, of zelfs belangrijker wordt dan het boek zelf. Hier in Nederland is er bijvoorbeeld controverse ontstaan rond de Turks-Nederlandse schrijfster Lale Gül. Ze had met Ik ga leven een heel mooi boek geschreven over hoe ze zich heeft afgezet tegen de Turkse gemeenschap waarbinnen ze opgroeide. Nu wordt ze door die gemeenschap heel erg bedreigd. Opeens is dát dan het verhaal dat alles overschaduwt.
Weijers: Ten eerste ben ik dan dood, dus dat scheelt. (lacht) Ze mogen het gerust publiceren, maar ik denk dat mensen zich vooral kapot zullen vervelen. Ik ben echt niet bij alles wat ik schrijf heel oorspronkelijk. En je kan je ook afvragen of ieder boodschappenbriefje tot een oeuvre behoort. Anderzijds kan het wel boeiend zijn als je heel geïnteresseerd bent in een bepaalde kunstenaar en zijn oeuvre. Op welke manier werkt zijn gedachtenproces? Hoe en binnen welke context is hij terechtgekomen waar hij is terechtgekomen? Geen enkel meesterwerk ontstaat zomaar. Het kan leuk zijn om daar je vinger op te kunnen leggen, maar het blijft wel echt voor de die hards.
Zelf vind ik het prettig om dingen gewoon te kunnen weggooien zonder dat ik me moet afvragen of ze ergens anders kunnen worden gebruikt. Heel vaak moet je dingen schrappen die je heel goed of geslaagd vindt. Omdat ze niet in het boek passen, bijvoorbeeld. Het gebeurt dan weleens dat die in een of ander mapje belanden, maar meestal niet. Ik ben niet zo’n goede archivist van mijn eigen werk, vrees ik. Maar ik probeer mezelf er wel in op te voeden (lacht).
Weijers: Een schrijver heeft in elk geval de plicht om de taal niet te verneuken. In deze wereld waarin we de melk vragen, handeldrijven en beleid voeren, wordt de taal dagelijks platgewalst tot clichématige uitdrukkingen. Als schrijver is het jouw taak om de taal aan al die lelijkheid te onttrekken. Maar het mooie is: taal is er altijd al. De ingrediënten zijn er. Waar het om gaat is hoe je haar aanwendt, zodat ze weer iets anders gaat betekenen.
Er is zoveel taal waarmee we de werkelijkheid dichttimmeren. We delen een zeker vocabulaire, bepaalde uitdrukkingen en manieren van spreken en we denken allemaal heel goed te weten wat we er precies mee bedoelen. En daar stopt het denken. Volgens mij is het de plicht van de schrijver om die taal open te breken en weer nieuw te maken.
Weijers: Natuurlijk (lacht). Ook al ligt het voor mij voor de hand om dat te zeggen, aangezien schrijvers een gemarginaliseerde beroepsgroep vormen. Ik weet niet goed hoe dat in België zit, maar de manier waarop er in Nederland tijdens de coronacrisis met de culturele sector werd omgegaan is werkelijk schrijnend. Er is eigenlijk niemand die zich zorgen maakt over cultuur. Als ik zie dat boekenwinkels of theaters nauwelijks nog kunnen overleven, dan breekt mijn hart. Een voor een verdwijnen ze en het ziet er niet naar uit dat dat snel zal beteren. Dat vind ik verschrikkelijk. Wanneer een kroeg dichtgaat is dat voor de betrokkenen natuurlijk ook heel erg, maar daar komt toch gemakkelijker iets voor in de plaats. Voor een boekenwinkel of theater is dat een stuk minder vanzelfsprekend.
De coronacrisis heeft aan het licht gebracht wat we als maatschappij blijkbaar echt belangrijk vinden en waarvan we dus verwachten dat onze politici erover waken. Dat blijkt niet cultuur te zijn. Het argument dat je vaak hoort is dat de culturele sector verre van iedereen bedient. Het is volgens mij echter een misvatting om te denken dat de hoeveelheid mensen die je ergens rechtstreeks mee bereikt, iets vertelt over de inherente waarde ervan.
Tegelijk ben ik ook geen activist, maar een schrijver. Daar kom ik steeds meer achter. Ik kan over zaken die ik belangrijk vind wel een uitgesproken mening hebben, maar ik zou me niet zo snel achter een activistisch programma willen scharen. Ik heb er wel veel bewondering voor, maar uiteindelijk staat activisme te veel op gespannen voet met mijn schrijverschap. Je hebt er een zekere rechtlijnigheid voor nodig die niet zo goed bij me past. Soms schaam ik me daar wel een beetje voor, maar het is blijkbaar nu eenmaal niet mijn inborst. Ik ben geïnteresseerd in een universum dat moreel ambiguer is dan datgene waarbinnen een activist moet opereren. In zekere zin is een ambigue activist een slechte activist – hoewel ik het debat soms graag wat genuanceerder zou zien. Een activist moet toch vooral een zekere helderheid uitdragen. Maar die helderheid is niet iets waarnaar ik op zoek ben.
Weijers: Ik hoefde niet bekeerd te worden. Het ging vanzelf (lacht). Ik kan me wel heel mooie boeken herinneren die ik als kind las. Kruistocht in spijkerbroek van Thea Beckman, bijvoorbeeld, of Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom en alles van Tonke Dragt. Daar was ik eigenlijk nog te jong voor, maar net omdat ik het niet begreep gingen er werelden voor me open. Het was voor mij juist een meerwaarde.
Als middelbare scholier kreeg ik vervolgens de traditionele leeslijstjes voorgeschoteld. Dus vooral mannelijke, meestal dode schrijvers. Geheime kamers van Jeroen Brouwers was erg belangrijk voor me en De ontdekking van de hemel van Harry Mullisch heb ik verslonden. Ook Bordewijk en Couperus vond ik heel indrukwekkend. Het is een wonderlijk iets wanneer je als scholier in zo’n oud boek duikt. Je verwacht eigenlijk iets heel dufs en gedateerds, maar eens je erin zit merk je hoe totaal nieuw en fris het aandoet. Ik vond dat een heel bijzondere ervaring. Het is zo’n andere tijd, een totaal andere wereld, maar toch kan je het volledig volgen en begrijpen.
Weijers: Natuurlijk. Zo begin je telkens weer. Je steelt een idee en dat maak je je vervolgens zodanig eigen dat het in je hoofd van vorm verandert. Uiteindelijk vergeet je zelf dat je het eigenlijk gestolen had. Als je schrijver wil worden, is dat de beste tactiek (lacht). Maar zelf zou ik het geen stelen noemen. Beïnvloeding is beter. De lijn is soms wel dun, natuurlijk, want wanneer is iets invloed en wanneer probeer je iets na te doen? Misschien doet het er niet zo toe. Uiteindelijk maak je er toch weer iets van jezelf van.
De boeken die je aan het lezen bent kunnen een grote rol spelen. Tijdens het schrijven van mijn tweede boek Kamers antikamers heeft de Outline-trilogie van Rachel Cusk sterk op me ingewerkt. Dat voelde zo vernieuwend. Ook Chris Kraus, vooral zijn manier van schrijven, is belangrijk voor me geweest.
Soms kunnen boeken echt openbaringen voor je zijn, als lezer en als schrijver. Het oeuvre van Mensje van Keulen, bijvoorbeeld. Wat zij doet is zo volstrekt origineel. Bij J.M. Coetzee ervaar ik het ook. Zijn recente Jezus-trilogie heb ik ademloos uitgelezen. Daarbij denk je echt: hier gebeurt iets wat in de literatuur nog niet eerder is gebeurd. Wat doet hij allemaal? Je kan er de vinger niet op leggen. Dat is eigenlijk ook mijn ideaal als schrijver. Natuurlijk zal dat heel vaak niet lukken, maar het is een fijn uitgangspunt.
9. Pandemische toestanden dwingen je tot een levenslange quarantaine. Je mag wel een boek meenemen. Waarvoor kies je?
Weijers: Ik weet niet of het in België ook zo is, maar in Nederland onderschatten we de Bijbel vaak als bron voor heel veel literatuur. Aan de universiteit zie je bijvoorbeeld wel alle Griekse tragedies, terwijl de Bijbel compleet wordt overgeslagen. Misschien komt het doordat de seculariteit in Nederland heel ver is doorgevoerd. Als ik één boek mag kiezen, zou het dus de Bijbel zijn. Bovendien doe je er ook lang over (lacht).
Weijers: Ik houd niet van sentimentalisme. Wanneer een schrijver zonder blikken of blozen verkondigt dat hij de lezer toch vooral wil troosten, dan vind ik dat een grove onderschatting van de menselijke intelligentie. Het is een soort van infantilisering. Uit het hele scala aan ervaringen die je de lezer kan bieden vind ik troost de meest schrale die er is. Het mag natuurlijk allemaal. Het kan zelfs heel erg mooi zijn wanneer een roman je zo ontroert dat hij je aan het huilen brengt. Maar het is iets wat nu – algemeen gesproken, maar zeker ook in boeken – hoogtijdagen viert. Het verkoopt heel goed. Geen probleem, maar ik vind het jammer dat deze boeken heel vaak een bijzondere literaire kwaliteit krijgen toegedicht.
Ik heb ook een hekel aan die zogenaamde duiders van hele geschiedenissen, zoals Yuval Noah Harari en in zijn kielzog de Nederlander Rutger Bregman. Die laatste is bovendien een soort copy-paster van andermans ideeën – onder meer Harari – en dus totaal geen originele denker. Iedereen schijnt hun ideeën heel fris te vinden, alsof ze een nieuwe en alomvattende kijk op de mensheid formuleren. Maar het zijn de meest versleten clichés denkbaar die voor heel intelligent, vernieuwend en diepzinnig doorgaan. En het zijn megasellers. Dat kan me echt irriteren.
Waarom trapt iedereen erin? Je kan wel proberen het te verklaren. Wellicht heeft het ermee te maken dat ze heel dikke boeken schrijven met een overvloed aan anekdotisch bewijs. We leven ook in een tijd waarin we voortdurend met doemgedachten om de oren worden geslagen – niet voor niets, overigens. Maar dan zijn veel mensen natuurlijk heel opgelucht wanneer iemand komt zeggen dat de mens van nature goed is – een problematische veronderstelling – en dat het in werkelijkheid nog nooit zo goed is gegaan.
Die boeken schuren ook niet. Integendeel. Ze bieden een groot, rond en duidend verhaal in een wereld waarin dat allemaal zo ingewikkeld is geworden. Mensen hebben daar een enorme behoefte aan en willen liever niet accepteren dat zo’n verhaal waarschijnlijk niet bestaat. Je kan daar natuurlijk wel begrip voor opbrengen, maar naar mijn gevoel wordt er met nadenken gestopt. En als je een boek hebt geschreven dat een soort oplossing biedt, heb je volgens mij per definitie geen literatuur geschreven. Je gelooft dat je iets hebt opgelost dat eigenlijk veel te complex is om op te lossen.
Wijers: Het kan een beetje schaamtevol of beangstigend zijn om oude teksten van jezelf te herlezen. Ik doe het dus nooit voor mijn plezier. Maar af en toe moet ik het doen, voor een opdracht bijvoorbeeld. Ik kijk daar altijd heel erg tegen op. Achteraf blijkt het altijd wel allemaal mee te vallen, hoor. Ik slaag er ook in om het te zien als deel van mijn proces en kan er de voorstudies voor grotere boeken in herkennen.
Soms kan het ook wel aangenaam zijn om je eigen te werk te herlezen. Ik heb een keer mijn scriptie teruggevonden. Ik dacht blijkbaar over heel complexe materie bijzonder diep na (lacht). Ik studeerde literatuurwetenschappen en was destijds erg bezig met het werk van Jacques Derrida en dat soort mensen. Nu vind ik het allemaal wat minder interessant, maar het blijft leuk om die vroegere versie van jezelf op zo’n manier tegen te komen.
Maar het is niet zo dat ik naar vroeger werk terugkeer om te kijken wat of hoe ik het alweer had geschreven. Daar ben ik ook best hard in. Wanneer ik iets maak – of het nu een column is, een boek, of iets anders – werk ik eraan met grote toewijding. Daar zal ik altijd mijn best voor doen. Maar als het af is, is het ook af. Ik vind het juist heel prettig om het daarna weer uit mijn systeem te halen. W.F. Hermans zou bij elke nieuwe druk telkens weer het hele boek hebben herzien. Dat kan ik me niet voorstellen. Wat je schrijft is in zekere zin toch een momentopname. Het is wat het is en daarna ga je weer verder.
Weijers: Sommigen heel weinig, maar dat zijn gewoon slechte redacteurs. Goede redacteurs, daarentegen, zijn echt reddingsboeien. Hun verdienste zit erin dat ze aanvoelen wat jij wil schrijven. Ze gaan van jouw tekst uit zonder die naar hun persoonlijke voorkeuren te willen buigen. Intuïtief weten ze waar jij heen wil en ze zorgen ervoor dat dát zo goed mogelijk kan gebeuren. Dat soort mensen zijn best zeldzaam. Ik vind het een heel knap en nederig beroep. Hun belang en invloed valt niet te onderschatten. Daarvoor verdienen ze zeker lof.
Weijers: Als je schrijverschap zou definiëren als alleen boeken schrijven, dan kan ik er absoluut niet van leven. Maar dat schrijverschap mondt natuurlijk wel uit in andere dingen, zoals kleine opdrachtjes en optredens – hoewel dat laatste tijdens deze pandemie natuurlijk wel een beetje ingewikkeld is geworden. Daarnaast heb ik de afgelopen jaren veel lesgegeven. Al die zaken reken ik evengoed tot mijn schrijverschap. Ik neem het allemaal even serieus en zie het ook niet als broodschrijven. Daardoor kan ik er achteraf meestal de voorstudie in herkennen voor grotere boeken. Het lukt me steeds beter om alles als een soort geheel te zien.
Ik heb trouwens ook een tijdje in loondienst gewerkt. Ik schreef programma’s voor een cultureel centrum in Amsterdam. Dat vond ik ook best leuk en ik heb er veel geleerd. Onder meer dat ik eigenlijk liever niet voor een vaste baas werk en er de voorkeur aan geef om het gewoon allemaal zelf te doen met alle onzekerheid van dien. Daarna is het allemaal veel sneller gegaan dan verwacht. Mijn eerste boek verkocht onmiddellijk goed en dat was een ontzettend geluk.
Toch is het schrijverschap een onzeker bestaan. Je hoopt elke keer maar weer dat het lukt. Als dat gebeurt kan je weer een paar maanden verder, maar je hebt nooit de garantie dat dat over een paar jaar nog steeds zo zal zijn. Er kan altijd iets gebeuren. Maar dat is er ook zo spannend aan. Bij tegenslagen moet je je toch weer aanpassen en dat levert dikwijls zomaar iets interessants op. Dat is het fijne aan schrijven: alles kan interessant zijn. Je weet het gewoon nooit op voorhand.
Weijers: Ik kan gedisciplineerd zijn, maar ik kan het ook heel erg niet zijn. Het antwoord is dus nee (lacht). Ik ben wel professioneel natuurlijk en haal altijd mijn deadlines, maar ik werk niet zo heel consequent. Op het ene moment kan ik ergens volledig in zitten en ook meteen als een gek gaan. Dan slaap ik heel slecht. Maar soms zit ik er helemaal niet in en dan schrijf ik dagenlang niet. Dat voelt altijd een beetje schaamtevol, maar inmiddels ben ik erachter dat het deel is van mijn proces. Soms gebeurt er niks en denk je dat je vastzit, maar achteraf blijkt dat je al die tijd bezig was met ergens doorheen te komen. Je wilde ergens geraken en je was ernaar op weg, maar dat voelde niet zo. Zo werkt het voor mij. Mijn geliefde daarentegen kan elke dag heel veel schrijven, maar hij werkt dan weer op zo’n andere manier en doet zo’n andere dingen dat ik mezelf er niet mee vergelijk.
Deadlines kunnen een enorme motor voor me zijn. Het helpt wanneer ik weet dat ik geen zeeën van tijd meer heb. Dan moet het er echt uitgeperst worden. Zo ging het eigenlijk ook in de laatste maanden bij allebei mijn boeken. Het gebeurt dan allemaal heel geconcentreerd en ik ga als een bezetene te werk. Het is geen ideaal leven, maar het is blijkbaar wel mijn manier van werken.
Weijers: Proza. Dat is nu eenmaal waar ik tijdens mijn leven naartoe ben gebogen. Poëzie schrijf ik zelf nooit. Ik zou niet durven (lacht). Toch ligt het verzameld dichtwerk van Paul Celan op dit moment op mijn nachtkastje. Daar lees ik best vaak in.
Weijers: Een schijntegenstelling, lijkt me. Je kan ze niet uit elkaar halen. Het ene dicteert het andere. Bovendien staat de vorm bij een echt goed boek op een soort onvermijdelijke manier in verbinding met de inhoud. Daarbij denk je niet: dit gaat over iets interessants, maar wel: dit is iets interessants. Voor non-fictie zit dat anders, maar wat heb je aan een roman met alleen een boeiende thematiek?
Weijers: De waarheid, ook al is dat een problematisch begrip. Als schrijver gebruik je de leugen vaak in dienst van de waarheid. Dat is uiteindelijk ook wat mij het meest interesseert: wat kunnen leugens over een bepaald soort waarheid vertellen? In mijn laatste boek Kamers antikamers gaat het daarover: hoe en waarom verhullen we bepaalde waarheden voor onszelf en voor anderen? En wat zegt dat dan over wat we willen onthullen?
Je kan bijvoorbeeld actief liegen, maar ook iets achterhouden, bijvoorbeeld omdat het iets taboe is of iets waar je je voor schaamt. Er is altijd een stukje dat niet gezien wil worden, dat zich steeds weer aan je bewustzijn onttrekt. Dat kan voor erg rare en complexe dynamieken zorgen. Maar de leugen an sich vind ik niet zo interessant. Ik gebruik hem om te kijken wat als waarheid – evenwel geen absolute waarheid – kan worden opgevat. Dat is niet altijd gemakkelijk of zelfs mogelijk, maar ik zal het telkens weer proberen. Zo kom je bij iets interessants uit, volgens mij.
Weijers: Ik heb mijn best gedaan om over je vragen na te denken en er naar waarheid op te antwoorden. Maar wat ik er nu precies mee heb onthuld, of juist verhuld voor de lezer én voor mezelf, dat zal altijd glibberig blijven. Maar dat is ook wel leuk, toch?
Interview door William Roelant
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.