Woede en vergeving van Martha Nussbaum (1947) begint met een commentaar op de Oresteia van de Griekse tragediedichter Aeschylos (525-456). Deze driedelige tragedie vertelt hoe Elektra, de dochter van Agamemnon en Klytaimnestra, samen met haar broer Orestes haar moeder vermoordt en zo de dood op haar vader wreekt; zelf was Agamemnon bij zijn terugkeer uit Troje, waar hij tien jaar lang de Griekse strijdkrachten had aangevoerd, vermoord door Aegisthos, de minnaar van Klytaimnestra, omdat deze laatste zich wilde wreken op de offerdood van haar dochter Iphigeneia.
De trilogie eindigt met een dubbele transformatie. In de eerste transformatie onderbreekt de godin Pallas Athene de schijnbaar eindeloze cyclus van bloedwraak door een gerechtshof te installeren, waarna de beschermgodin van Athene verklaart dat bloedschuld voortaan wettelijk zal worden vereffend door een onafhankelijke rechter en een jury. De tweede transformatie betreft de wraakgodinnen zelf, de Erinyen (of Furiën): die worden niet zomaar opzijgeschoven, maar door Athene overgehaald om in het rechtssysteem plaats te nemen. Dit is mogelijk, als ze hun zin voor gerechtigheid behouden en tegelijk hun woede en vergeldingsdrang omzetten in een bedaard besef van aansprakelijkheid. De Erinyen stemmen toe en krijgen een nieuwe naam: de Eumeniden of de Welwillenden.
Dit commentaar op de Oresteia bevat het betoog van het hele boek in een notendop. Wie naar gerechtigheid streeft (of naar rechtvaardigheid; Nussbaum spreekt over ‘justice’), dient zijn woede en vergeldingsdrang te overwinnen. Woede vergiftigt de menselijke samenleving. Nussbaum herinnert aan de beschrijving van de Erinyen door Aeschylos: ze spreken niet, maar blaffen en grommen als honden, ze braken bloed, opgezogen uit hun prooi, omdat ze slechts vanwege het kwaad bestaan. Woede heeft er als het ware belang bij dat het kwaad persisteert, want waar het kwaad is uitgeroeid, verliest woede zijn reden van bestaan. Ook vergelding blijft te zeer in het verleden hangen, ze reageert op een kwaad dat gepleegd is, en gelooft dat de straf volstaat om de geleden schade te herstellen. Vergelding mist dus een gerichtheid op de toekomst en sticht niets nieuws.
Geheel in de lijn van de Oresteia houdt Nussbaum een pleidooi voor een woede die niet enkel op vergelding aast, maar zich bereid toont om een bijdrage aan de samenleving te leveren. Ze gebruikt voor die houding de term ‘transitiewoede’ en vindt die op een exemplarische manier geïncarneerd in drie figuren: Mahatma Gandhi, Martin Luther King en Nelson Mandela.
Vergeving maakt geen deel uit van die houding. Dat is een vreemde kronkel in de redenering, zeker als je denkt aan de Waarheids- en Verzoeningscommissie, die in Zuid-Afrika werd opgericht door Mandela en Desmond Tutu. Vergeving, die van de dader een schuldbekentenis eist en hem een straf oplegt, beschouwt Nussbaum als een vernedering en als een geraffineerde vorm van wraak.
Zonder enige twijfel bestaat er een vorm van vergeving die daders door het stof laat kruipen en mateloos kleineert; het christendom heeft zich ook, maar niet uitsluitend, aan die praktijken bezondigd. Mandela stond evenwel iets anders voor ogen: vergeving die verlangt dat de dader schuld bekent, benadert die dader als een gewetensvol mens, gelooft dat die dader, ook als die zware misdaden heeft gepleegd, geen monster is, maar over het typisch menselijke oordeelsvermogen beschikt dat hem in staat stelt om een onderscheid te maken tussen goed en kwaad. De schuldbekentenis is dan geen vernedering, maar een eerste stap op weg naar rehabilitatie en re-integratie in de samenleving.
Nussbaum pleit echter voor ruimhartigheid (‘generosity’) en onvoorwaardelijke liefde, want ‘die brengen de woede tot zwijgen’. Zo veel vragen ze heeft bij vergeving, zo weinig heeft ze er bij onvoorwaardelijke liefde. Ze vraagt niet of mensen in staat zijn tot een liefde die vroeger enkel aan God werd toegeschreven noch of onvoorwaardelijke liefde inderdaad het meest adequate antwoord is op barbaars kwaad. Moeten we bijvoorbeeld vandaag IS de andere wang aanbieden?
Nussbaum gebruikt zwaarwichtige woorden (getuige de titel en ondertitel van haar boek), maar die staan nauwelijks in verhouding tot het door haar besproken kwaad. Ze noemt Gandhi, King en Mandela, maar ze raakt nauwelijks de monsterlijke schanddaden uit de recente geschiedenis aan: niet of nauwelijks de shoah, de bombardementen op Duitse en Japanse steden, de genocide in Cambodja of in Rwanda, het aanhoudende racisme overal ter wereld.
Wel analyseert ze zelf verzonnen ‘cases’, bijvoorbeeld van Angela, wier vriendin is verkracht. Ze bespreekt dus niet het gedragspatroon van een vrouw die verkracht is, maar van haar vriendin. En ze merkt in die bladzijdenlange analyse op:
Toch lijkt de neiging om alles wat er gebeurt te zien als iets wat alleen maar draait om jou en jouw aanzien erg narcistisch…
Lijkt? Die neiging, dat is de definitie van narcisme.
Verder poogt Nussbaum haar betoog te staven door een beroep te doen op passages uit de literatuur. Zoals ze dat ook in vroegere studies al deed, leest ze daarbij romans alsof het handleidingen bij het leven zijn. Dat getuigt van een deplorabele literatuuropvatting die enkel schabouwelijke interpretaties oplevert en elke roman – zij het Anna Karenina (1877) van Leo Tolstoj of Portrait of the Artist as a Young Man (1916) van James Joyce – tot een aflevering uit een soapserie verminkt.
Het is mij niet duidelijk in welke theoretische discipline Nussbaums studie kan worden ondergebracht. Ze staat vooralsnog bekend als filosofe, maar in deze studie van meer dan driehonderd pagina’s komen erg weinig filosofen voor. Filosofie heeft plaatsgemaakt voor cognitieve psychologie. Haalt ze uit die discipline de gedachte dat emoties, zoals woede, rationeel kunnen worden gecorrigeerd? Ik blijf dat hoogst discutabel vinden en meer in het algemeen betreur ik de nagenoeg totale abdicatie van filosofie en de groeiende dominantie van wetenschappen, zeker als het om ethische kwesties gaat.
Ten slotte moet het mij van het hart dat Nussbaum echt geen begenadigde schrijfster is. ‘Dit commentaar op de Oresteia bevat het betoog van het hele boek in een notendop,’ schreef ik in de inleiding. Het was een verhulde manier om te zeggen dat ongeveer de helft van het boek kan worden geschrapt of dat het boek in zijn huidige vorm onverdraaglijk langdradig is. Sans rancune!
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.