De menselijke wens het hoogste te willen bereiken is van alle tijden. Daarvan is het beklimmen van de grootste bergen van onze aarde misschien wel het meest beeldende voorbeeld: wie herkent in het beeld van een eenzame figuur boven op een besneeuwde top niet het symbool voor tomeloze ambitie en het mogelijk maken van het onmogelijke?
Dat in het hoofd van bergbeklimmers meer gedachten schuilgaan, laat Toine Heijmans’ nieuwste roman Zuurstofschuld zien. Tien jaar na het verschijnen van zijn romandebuut Op zee, waarvoor hij als eerste Nederlander de prestigieuze Prix Médicis Étranger in ontvangst mocht nemen, levert hij het verhaal af van klimfanaat Walter, die de hoogste bergen ter wereld probeert te overmeesteren. We volgen Walter van zijn eerste kennismaking met het klimmen, aan een brug in de stad waar hij studeert, tot zijn barste reizen naar de meest onbegaanbare toppen.
Walter wordt verliefd op het klimmen dankzij studievriend Lenny, die hem laat voelen welke vrijheid je kunt ervaren wanneer je jezelf met niets dan je eigen lichaam en de juiste materialen naar grote hoogten kunt brengen. Ze maken samen indrukwekkende reizen, trekken van top naar top, en beginnen zowaar bekendheden te worden binnen de klimwereld. Ze schrijven boeken over hun reizen en worden uitgenodigd voor interviews. Dit succes zorgt voor een redelijk stabiel inkomen in hun leven, dat verder wordt gedomineerd door risicovolle ondernemingen naar steeds hogere toppen in de Alpen, waar ze zich op een gegeven moment zelfs permanent vestigen. Aan een camperbus op de parkeerplaats van het Franse dorpje Chamonix, in de buurt van de Mont Blanc, hebben ze genoeg – ze zijn toch het grootste deel van de tijd op reis.
Lenny gaat altijd voorop. Dat is voor beiden in orde: hij is tenslotte de meest ervarene. Lenny zet de route uit en trekt Walter omhoog. Maar wanneer ze samen op de top staan, zijn ze gelijken: dan complimenteert Lenny zijn reisgenoot net zo goed met diens stabiele rol als achtervang. Het is een stabiele vriendschap, die hen vele heuvels op helpt.
Toch duurt dat geluk niet voor eeuwig. Lenny ontmoet zijn toekomstige echtgenoot, keert met haar terug naar Nederland, settelt zich daar met haar in een huis in Voorburg, waar ze een gezin stichten. Lenny’s klimspullen eindigen, tot Walters verdriet, in een hoek. Hun gezamenlijke liefde voor het klimmen lijkt weinig meer voor Lenny te betekenen, druk als hij is met vrouw en kinderen.
En dus trekt Walter er voortaan alleen opuit. Hij heeft geen partner of kinderen – hij heeft alleen het klimmen. Over zijn gevoelens laat hij, ook tegenover de lezer weinig los: had hij hetzelfde leven gewild als zijn klimbroeder Lenny? Of geniet hij juist van de stilte die de bergen hem bieden?
Stiekem wacht je als lezer tot Walter een reden geeft waarom hij ervoor kiest zich zo af te zonderen van de wereld. Heeft hij het vertrouwen in de mensheid verloren door een voorval in zijn jeugd? Is hij onlangs een dierbare verloren, waardoor hij heeft besloten geen intieme banden meer met anderen te willen opbouwen? Is het ultieme testen van zijn lichaam een vorm van zelfkastijding, kwaad als hij wellicht op zichzelf is vanwege iets onvergeeflijks wat hij heeft gedaan? We komen het niet te weten – en precies met die greep tilt Heijmans de roman boven het gemiddelde uit. Walter wordt niet voorzien van een verleden, een familie of een vriendenkring – hij wordt gepresenteerd als een figuur die we allemaal hadden kunnen zijn, en komt juist daardoor des te dichterbij.
Walter is een einzelgänger pur sang. Wanneer hij tijdens zijn ultieme soloreis door de Himalaya wordt aangeklampt door een Amerikaanse jongeman die zich voorstelt als Monk en die Walter herkent als een van zijn grote klimhelden, moet hij aanvankelijk niets van hem hebben. Een influencer met een selfiestick die bij ieder memorabel moment de camera op zichzelf richt – in de klimmerswereld staat dat gelijk aan ballast en onder zulke barre omstandigheden kan iedere vorm van energieverspilling fataal zijn.
Toch trekken de twee samen op, en langzaam maar zeker ontstaat een hechtere band. Wanneer Monk ten prooi valt aan een sneeuwstorm, redt Walter hem van de dood door hem met zijn eigen lichaam te verwarmen. Echte gesprekken, over bijvoorbeeld eenzaamheid of het verlangen naar een thuis, ontstaan er echter niet. Ook tegenover de lezer laat Walter niets over zijn eventuele affectie voor Monk los, laat staan blijdschap dat hij een klimmaatje heeft gevonden voor tijdens deze barre tocht.
Wel ziet Monk door zijn fysieke nabijheid als enige met welke lichamelijke kwalen Walter in de bergen worstelt. Ook voor de lezer wordt steeds duidelijker dat Walter inmiddels een man op leeftijd is, die bloed ophoest en spuiten in zijn lijf moet steken om zijn lijf op gang te houden. Zelf probeert Walter verontrustende gedachten over zijn aftakeling zoveel mogelijk buiten de deur te houden: hij spreekt consequent in verkleinwoorden over zichzelf en zijn steeds verder verouderende lichaamsdelen, zichzelf wijsmakend dat zijn lijden niets voorstelt in het grotere natuurgeraas dat hem omringt. Meermaals beschrijft hij zichzelf van buitenaf, als een poppetje dat hij van een afstand door de bergen ziet lopen:
Boven me bungelden de cabines aan de lange lijnen van de kabelbaan, een zorgeloos bungelen, lawaailoos, met mensen erin die me bekeken. Mannetje op de berg, stevig stappend, de boomgrens voorbij. Dag, klein mannetje. Wat zoek je daar? Met je verhaaltjes die niemand kent, met je embolietje dat niemand ziet? Waarom liep daar een mannetje, alleen?
Walter is onvoorstelbaar hard voor zichzelf: hij wil de top bereiken, koste wat het kost. Daarin is hij niet de enige: Zuurstofschuld vertelt niet alleen het verhaal van Walter, maar ook van de vele grootheden die de klimwereld gekend heeft en op welke tragische manieren zij vaak aan hun einde kwamen. De dood was voor hen tijdens hun klimreizen een vanzelfsprekende compagnon, zoveel wordt duidelijk als je al deze verhalen tot je neemt. Het bereiken van een nieuw record – in hoogte, snelheid of anderszins – was het hoogst haalbare: zo snel mogelijk naar de top, een primeur maken met een nieuwe route naar het hoogste punt, als eerste alle achtduizenders op aarde aftikken, het hoort er allemaal bij.
Daarmee biedt Zuurstofschuld een prachtig inkijkje in het brein van de klimmer. Deze levensgevaarlijke sport is soms een manier om het echte leven te ontlopen, om jong en speels te blijven, soms een vorm van wetenschap, bedoeld om de bijzondere steensoorten te leren kennen, soms een manier om het gevoel te hebben dat je leeft. Wie een berg beklimt, wordt zich meer dan waar dan ook bewust van zijn eigen nietigheid en van de grootse eeuwigheid die je omringt. Zo citeert Walter op een gegeven moment klimmer Paul Hopster:
Het besef van de eigen existentie krijgt meer perspectief juist omdat men letterlijk een steeds grotere afstand van allerlei levensvormen in gaat nemen: eerst een verwijdering van de mensenmaatschappij met zijn cultuurgronden, daarna van de bomen boven de boomgrens, dan van de grassen en bloemen om ten slotte in een leven-vijandige oernatuur als enige vorm van binnengedrongen leven over te blijven.
Tegelijkertijd is het klimmen een gevecht met stemmen van de buitenwereld, laat Zuurstofschuld zien. De eerste vrouwelijke klimmers werden ervan beschuldigd de kick van het bereiken van de top belangrijker te vinden dan hun eigen gezin. En wanneer beroemde klimmers een nieuw record proberen te vestigingen, cirkelen de journalisten in helikopters om de rotswanden heen. Verder beschrijft Walter via de historische terugblikken hoe het klimmen steeds verder is vercommercialiseerd: je kunt je tegenwoordig voor luttele tienduizenden euro’s met een privéjet op de top van een achtduizender laten afzetten, zonder daarvoor een stap te hebben gezet. Plekken die enkele tientallen jaren geleden nog tot de meest onbegaanbare op aarde behoorden, worden nu gebruikt als locatie voor feesten en partijen. Wat ooit voelde als een prestatie, is inmiddels verworden tot een transactionele handeling. En daarmee wordt de prestatie an sich minder waard.
Toch blijft er een onderscheid bestaan tussen de grote massa’s en de soloklimmers. Met name onder die laatste groep blijft de dood tijdens de klimreizen een vanzelfsprekende metgezel. Meerdere malen vindt Walter een bevroren lichaam, ingepakt in dikke lagen kleding, omdat de persoon in kwestie te pakken is genomen door een sneeuwstorm of zich heeft verkeken op de scherpe hoek van een deel van de route. Ook dit lijkt Walter weinig te doen. Hij gaat routinematig te werk: hij controleert of de persoon in kwestie werkelijk overleden is, checkt vervolgens of er nog bruikbare spullen op het lichaam te vinden zijn, spreekt eventueel tot het basiskamp via de walkietalkie die professionele klimmers vaak bij zich dragen om te laten weten dat een van de leden van de expeditie is overleden.
Om de historische feiten kracht bij te zetten, zijn in Zuurstofschuld enkele foto’s van grote klimmers bijgevoegd. Soms tonen ze de triomfantelijke reis naar de top, soms laten ze juist zien welke dodelijke gevolgen een klimambitie kan hebben. Hoeveel klimmers ook uitgebreide dagboeken hebben bijgehouden, de tegenstrijdigheden van hun favoriete sport zijn niet altijd in woorden te vatten, laat dit beeldmateriaal zien: soms is een foto simpelweg het enige bewijs dat voldoet. Het is een techniek die in klimliteratuur vaker wordt toegepast: ook Miek Zwamborn voorzag haar klimroman De duimsprong van zwart-witfoto’s, die de historische verhaallijn over de Zwitserse landmeter en geoloog Albert Heim ondersteunen.
Met Zuurstofschuld levert Toine Heijmans, die voor de roman de Boekhandelsprijs van 2022 ontving, een knap staaltje literatuur af, waarin opnieuw de eenzaamheid van de aan de natuur overgeleverde mens centraal staat. Waar we in Heijmans’ debuut Op zee een vader en zijn zevenjarige dochter volgen op een tweedaagse zeiltocht van Denemarken naar Nederland, zijn we nu getuigen van een langere reis, neergezet in een grootser decor. En hoewel hoofdpersoon Walter maar weinig loslaat over zijn beweegredenen, trekken we tijdens al zijn reizen gretig met hem mee. Dat is vooral te danken aan de prachtige, welhaast poëtische manier waarop Heijmans de stappen van zijn protagonist beschrijft, vol van zintuigelijke ervaringen die we goed kunnen meevoelen, evenals het intense verlangen naar de top:
Ik wil de zuivere, holle toon van de ijsboren horen, bungelend aan mijn klimgordel. Wat ik wil horen is het geluid van stijgijzers die zich volvreten met sneeuw. Ik wil het ruwe graniet onder mijn handen voelen, en de wrijving van mijn huid met de wollen dekens van de lagers in de berghutten waar we sliepen.
Bovendien lukt het Heijmans om een indrukwekkende hoeveelheid tijdlijnen uit te werken en helder te houden: Walters huidige reis, zijn verleden met Lenny en de reizen van zijn klimvoorbeelden raken op een vanzelfsprekende manier met elkaar vervlochten. Zuurstofschuld is een meer dan waardige opvolger van Heijmans’ spectaculaire debuut, en maakt nieuwsgierig naar het volgende natuurverschijnsel dat deze getalenteerde auteur met eenzelfde precisie onder de loep zal nemen.
Een recensie door Anne van den Dool over Zuurstofschuld van Toine Heijmans.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.